Moet het volk de waarheid horen?
Samenvatting
De geloofwaardigheid van machthebbers en politici staat of valt niet zozeer met een voortdurend beroep op waarheid en waarachtigheid, maar ook met hun vermogen om de schijn op te houden. Wat we van de filosoof Pascal kunnen leren, is dat in de politiek waarheid en schijn misschien wat minder radicaal van elkaar gescheiden kunnen worden dan we soms wenselijk achten.
Vaak horen we dat de democratie zonder liefde voor de waarheid ten dode is opgeschreven. Daar zit iets in, maar toch is er een lange traditie die ervan uitgaat dat waarheid en macht moeilijk samengaan. Het is misschien goed dat de machthebbers – in een democratie of welk politiek systeem ook – zelf de waarheid kennen, maar dat betekent niet dat ze deze waarheid vervolgens ook aan het volk bekend moeten maken. Schijn en illusie zijn aangenamer voor het volk dan de waarheid, die vaak pijn doet. Sowieso is het lastig om over waarheid en feiten te spreken. De etymologie van het woord ‘feiten’ maakt dat al duidelijk: ‘feit’ komt van het Latijnse factum, en dat komt weer van facere, wat ‘maken’ betekent. Als we dus een feit definiëren als ‘wat werkelijk is’, moeten we nooit vergeten dat ‘het werkelijke’ gemaakt en geproduceerd is. Een feit is niet iets wat je aantreft, en werkelijkheid, zo heeft menig filosoof opgemerkt, is iets waaraan gewerkt wordt.
Het sprookje van Pascal
Angst dat het volk de waarheid of de feiten te weten komt, gaat al terug tot Plato. Zijn beroemde allegorie van de grot gaat over niets anders dan de vraag waarom het volk in de grot niet verlicht wil worden; waarom het zich liever laat bezwendelen door charlatans en waarom het de illusie prefereert boven realiteitszin. Socrates kan praten als Brugman om de mensen uit de grot te krijgen, maar voor de meeste mensen is het leven in de grot, zonder de kennis die Socrates van de buitenwereld heeft, zo gek nog niet. Kennis, zo weet het volk in die grot, is vaak onnodig als het om een gelukkig leven gaat.
In dezelfde traditie als Plato is er nog een andere filosoof die veel heeft nagedacht over schijn en werkelijkheid: Blaise Pascal (1623-1662). Hij was een filosoof die aan het begin van de moderne tijd stond, en een geboren twijfelaar. Twijfel hoort bij de mens, zoals lopen bij een paard, schrijft hij ergens in zijn beroemdste boek, Pensées. In 1661, een jaar voordat hij stierf, vertelde Pascal een sprookje aan Charles-Honoré d’Albert de Luynes, de zoon van Louis XIII en dus een niet onbelangrijke prins. Ik parafraseer het sprookje enigszins:
Een man spoelt door een storm aan op een onbekend eiland. De bewoners op dat eiland, zo blijkt, missen hun koning omdat hij om mysterieuze redenen verdwenen is. De man blijkt toevallig nogal wat gelijkenis met de koning te hebben, zowel qua gezicht als qua lichaam. Het wekt dan ook geen verbazing dat de bewoners denken dat hun koning is teruggekeerd. Ze bewijzen hem alle eer. Aanvankelijk aarzelt de man, maar uiteindelijk besluit hij zijn geluk te accepteren en neemt de rol van koning op zich: hij laat zich als een vorst door zijn volk behandelen.
Toch heeft de man het er niet makkelijk mee. Hij weet waar hij vandaan komt, hij weet van zijn ‘natuurlijke conditie’, hij weet dat hij niet de man is die het volk zocht. Hij weet, met andere woorden, dat dit koninkrijk hem niet toekomt. Op deze manier krijgt hij een dubbel bewustzijn: nu eens denkt en handelt hij als koning, dan weer is hij zich pijnlijk bewust van zijn werkelijke toestand en van het feit dat slechts het toeval hem tot koning maakte. De laatste gedachte verzwijgt hij echter, maar de eerste onthult hij aan iedereen die het horen wil. De eerste gedachte staat centraal in zijn omgang met de mensen, de tweede in zijn omgang met hemzelf.
Alvorens Pascal aan dit sprookje begint, legt hij uit waarom hij het aan prins Charles-Honoré vertelt: hij wil deze prins niets minder dan ‘de ware kennis geven over [diens] toestand’. Stel je voor, zo zegt Pascal, dat de echte koning op een gegeven ogenblik terugkomt en besluit om zich niet als de echte koning te openbaren, maar het volk te laten geloven dat ze de echte koning al hebben teruggevonden. Zou je in zo’n situatie eigenlijk wel kunnen spreken van een echte koning en een nepkoning? Dat is maar net de vraag, want qua toeval is er helemaal geen verschil tussen de echte koning en de nepkoning. Of je nu per toeval aanspoelt op een eiland en ook nog eens per toeval lijkt op de eigen koning, verschilt in principe niet van de eindeloze reeks toevallige verbindingen die iemand tot koning of tot prins maken: huwelijken die van huwelijken afhangen, allerlei soorten verervingen en vertakkingen, enzovoort. Toeval bepaalt of iemand een hertog, een prins of een koning wordt.
Charles-Honoré krijgt van de filosoof dus te horen dat het gewoon stom toeval is dat hij nu net de zoon van de koning is. Dat is zijn ware situatie. Ja, het volk gelooft misschien dat de vork anders in de steel zit en denkt wellicht dat ware adel gebaseerd is op ‘ware grootheid’, maar een prins zou, net als de koning, moeten weten dat alle vormen van excellentie schijn zijn. Slechts toeval bepaalt wie machtig is, niet natuurlijke begaafdheid. Ofwel: het volk kan de koning bewonderen, maar het kent niet het geheim van de koning. En wat is dat geheim? Iedere koning, of hij nu is aangespoeld op een eiland of door stamverwantschap en lange familietradities omhoog is geklommen, is slechts aan de macht doordat het volk zich vergist. Pascal sluit zijn les voor de prins af met de mededeling dat al het geweld in de wereld voortvloeit uit de ijdelheid van de ‘groten’, die in feite vergeten wat hun ware plaats is en wie ze werkelijk zijn.1
Koningen en misschien prinsen behoren dit allemaal te weten, maar wat te denken van het volk zelf? Moet je het het volk ook vertellen? Denk nog eens aan het onderscheid dat de ‘aangespoelde’ koning maakt tussen een gedachte die hij deelt met het volk en de gedachte die hij voor zichzelf houdt. Zolang hij voor zichzelf weet dat zijn macht slechts berust op een vergissing van het volk, hoeft hij het volk niet de waarheid te vertellen. Het dubbele denken – dat is waar het op aankomt. Je moet als koning altijd een pensée de derrière hebben: een achterliggende gedachte die je werkelijk koestert omdat je weet dat ze waar is, maar die je desalniettemin nooit deelt met het volk.
Het politieke belang van schijn
Wat moeten we aan met deze ideeën van Pascal? Voor mensen die geloven dat het in democratie op openheid en transparantie aankomt, kan het bijna niet anders dan dat Pascal vervalt tot het reinste cynisme als het gaat om het volk. Voor anderen getuigen zijn ideeën juist van een verstandige manier van denken. Politici doen er goed aan het innerlijke en het uiterlijke netjes uit elkaar te houden. Zoiets is verstandig, en zoiets kunnen we verwachten van mensen op belangrijke posities. Hoge bomen vangen veel wind, en zonder een reflexieve vering in je bewustzijn gaan die bomen knappen. De wijze mens, zo schrijft de Duitse filosoof Hans Blumenberg (1920-1996) in een commentaar op Pascal, heeft een soort dubbele ruimte in zijn bewustzijn.2 De metafoor die hier op de achtergrond sluimert, is die van een gelaagd bewustzijn, alsof het om een huis gaat met twee verdiepingen: een voor het zijn en een voor de schijn. Schijn is iets voor de buitenwacht, ‘ware wijsheid’ is iets voor de ‘binnenwacht’.3
Blumenberg, die zijn commentaar op jeugdige leeftijd schrijft, sympathiseert met Pascal. Hij is er, bijvoorbeeld door de filosofiehistoricus Kurt Flasch (geb. 1930), om bekritiseerd. Pascal en Blumenberg zouden niets anders te bieden hebben dan een cynische en achterbakse levenskunstfilosofie voor mensen die hun existentie op het spel hebben gezet door politicus te worden. Zouden we ons politici echt kunnen en willen voorstellen als mensen die louter uit zelfbescherming het wezenlijke, het echte, het werkelijke nooit onthullen?
Een en ander hangt af van de vraag of politiek zonder schijn kan. Politieke macht heeft altijd twee kanten: ze kan haar tanden in het vlees zetten van het volk én ze kan dat volk laten zien hoe mooi ze is. Het zou heel naïef zijn om het eerste, de Herrschaft, gelijk te schakelen met werkelijkheid, en het tweede, de Herrlichkeit, met illusie en schijn. Het volk is niet dom: het prefereert meestal Herrlichkeit over Herrschaft, om de doodeenvoudige reden dat ze minder pijn doet. De schijn is misschien niet de echte werkelijkheid, maar ze kan wel effecten in en op die werkelijkheid hebben. De mensen die zich iedere Prinsjesdag vergapen aan de gouden koets of die de koning lintjes zien doorknippen en schaatsster Irene Wüst zien omhelzen, weten precies dat de heerlijke kant van macht te prefereren valt boven de heersende kant.
Het volk vergaapt zich aan een schijnwereld. Niet ál het volk, maar het meeste wel. Pascal heeft een zeer interessante theorie over het volk, dat volgens hem uit drie groepen bestaat:
- De laagste groep: het eenvoudige volk dat kritiekloos het leven leeft en dat gehoorzaam is (omdat het de gewone sociale ordeningen niet vervelend en zelfs verstandig en door God gegeven vindt). Dit is het volk dat inderdaad naar Prinsjesdag gaat. Er gaat, aldus Pascal, geen enkel gevaar van uit.
- Een middengroep: een groep van ‘halfverlichte geesten’ die het volk wil gaan uitleggen hoe belachelijk alles is. Dit deel van het volk is niet zonder gevaar. Het zou het volk willen opjutten en zo tot ontevredenheid aanzetten. Het weet dat het lage volk leeft in een soort ‘sociale betovering, die zichzelf vermomt als onwetendheid’.4 Dit door te prikken wordt het hoogste doel van de halfwijze. En hoe dover het laagste volk blijft, hoe harder de halfwijzen schreeuwen. Het probleem van deze tweede groep is heel simpel: ze doorzien de schijn, ze begrijpen dat alles in de politiek gebaseerd is op nep en illusie, maar ze begrijpen niet de ware functie van de schijn. Ze analyseren zich een ongeluk, maar ze denken niet na over hoe de schijn de werkelijkheid beïnvloedt. Ze zien niet in hoe hard illusies noodzakelijk zijn voor een maatschappelijke orde. Als de waarheid over de nepkoning naar boven komt, zou het weleens gedaan kunnen zijn met de rust en de stabiliteit.
- De ‘hoogste’ groep: de halfwijzen kunnen heel soms wijze mensen worden. Zij laten de schijn vigeren, omdat zij geen illusies koesteren over wat de waarheid vermag. Zij weten dat de mensen geen waarheid willen. De wijze weet dat het gevaarlijk is om het volk uit te leggen dat het beduveld wordt, dat de wetten niet deugen of dat de koning een charlatan is. Misschien weet hij wel hoe het zit, maar hij verkiest het om zijn mond dicht te houden. Hij koestert (zich in) zijn dubbele bewustzijn en accepteert de hardheid ervan.
Strikt genomen lijkt mij de groep van wijzen geen deel uit te maken van het volk, maar de wijzen willen het spel dat het laagste deel van het volk zo liefheeft, best meespelen. Hoewel ik geen harde aanwijzing in de tekst van Pascal ben tegengekomen, ben ik toch geneigd om te zeggen dat het zich laat raden wat er met de halfwijze groep dient te gebeuren. Deze mensen zijn, in termen van Plato, de sofisten, die het echte gevaar vormen. In tegenwoordige taal: de journalisten, de cartoonisten, de sociologen, de cultuurcritici, de kunstenaars, de striptekenaars, de cabaretiers, de postmodernen, misschien zelfs een enkele wetenschapper. Ik weet niet of lieden als Donald Trump, Vladimir Poetin of Recep Erdog˘an zich hebben verdiept in de wereld van Pascal, maar ze zouden een goudmijn aan legitimaties voor hun handelen vinden. Interessant is natuurlijk hoe zijn gedachten zich verhouden tot de parlementaire democratie. Heeft Rutte de mensen echt duidelijk gemaakt dat hij het bedrijfsleven een belastingvoordeeltje zou gunnen? Kan hij altijd met de waarheid uit de voeten? Hoeveel leugens gaan er inmiddels niet de ronde over bijvoorbeeld het Rusland van Poetin?
Pascal wil niet dat de hartstochten van de mensen gemobiliseerd worden. Een beroemde tijdgenoot van hem dacht dat ook: Thomas Hobbes gaat het in zijn staatstheorie vooral om de beteugeling van de hartstochten. Een schijnwereld is de oplossing bij Pascal, een staatsmonster bij Hobbes. Weer Herrlichkeit en Herrschaft. Het volk moet denken dat het met die macht altijd twee kanten op kan, en daardoor blijft het zich gedeisd houden.
Heeft Pascal gelijk? Is hij een onverwachte medestander van de waarheidsontkenners die we tegenwoordig overal in en rond de politiek zien? Dat denk ik niet. Waarheid blijft bij hem een rol spelen: ook de nepkoning moet weten hoe het zit. Enig realiteitsbesef blijft essentieel, maar de nepkoning hoeft, aldus Pascal, met dat realiteitsbesef niet te koop te lopen. De geloofwaardigheid van machthebbers en politici staat of valt niet zozeer met een voortdurend beroep op waarheid en waarachtigheid, maar ook met hun vermogen om de schijn op te houden. Wat we van Pascal kunnen leren, is dat in de politiek waarheid en schijn misschien wat minder radicaal van elkaar gescheiden kunnen worden dan we soms wenselijk achten.
Noten
- 1.Blaise Pascal, Oeuvres Complètes iv. Parijs: Bibliothèque Européenne, 1992, pp. 1051-1052.
- 2.Hans Blumenberg, ‘Das Recht des Scheins in den menschlichen Ordnungen bei Pascal’, Philosophisches Jahrbuch 57, 1947, pp. 413-430, p. 428.
- 3.Kurt Flasch, Hans Blumenberg. Philosoph in Deutschland: Die Jahre 1945-1966. Frankfurt am Main: Vittorio Klostermann, 2017, p. 40.
- 4.Flasch 2017, p. 43.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.