‘Laat zien wat bedrijven doen om misstanden in internationale handel te voorkomen’
Samenvatting
De economische globalisering is op macroniveau heel succes vol geweest, maar op microniveau zijn heel veel rekeningen onbetaald gebleven. Dit heeft, met name in ontwikkelingslanden, schrijnende situaties tot gevolg. Een veel evenwichtiger verdeling van de baten en lasten van internationale handel is daarom nodig, stelt Jef Wintermans. Hij is coördinator voor het convenant Duurzame Kleding en Textiel dat bedrijven in de textielindustrie, hun partners en de Nederlandse overheid hebben afgesloten om de internationale textielproductieketen duurzamer en rechtvaardiger te maken.
Op 4 juli 2017 was het convenant Duurzame Kleding en Textiel een jaar van kracht. In dit convenant hebben bedrijven in de textielindustrie en hun partners zich verplicht aan te geven wat zij gaan doen om de arbeidsomstandigheden en de duurzaamheid in hun productieketen te verbeteren. Wat zegt dit convenant over de manier waarop we tegen vrijhandel moeten aankijken en de manier waarop ondernemingen wereldwijd dienen te handelen? En wat zijn de politieke implicaties ervan? Jef Wintermans (1960), die zich hier op persoonlijke titel uitlaat, kent deze problematiek door en door, en heeft de verandering in het denken van dichtbij meegemaakt. Na een studie politicologie was hij beleidsmedewerker Europese Zaken, Handelspolitiek en Ontwikkelingssamenwerking van de CDA-fractie ten tijde van het derde kabinet-Lubbers (1989-1994), waarin PvdA’er Jan Pronk minister van Ontwikkelingssamenwerking was. Hij werkte onder meer in Brussel voor het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) en bij de textielvereniging KRL in Veenendaal als internationaal secretaris. In 2002 trad Wintermans toe tot de directie van Modint, de brancheorganisatie voor de textielindustrie. Eind oktober 2016 verliet hij Modint, een van de partners in het hiervoor genoemde convenant, om per 1 november aan de slag te gaan bij de Sociaal-Economische Raad (SER) als coördinator van het ditzelfde convenant.
Bij de SER is hiervoor een vijf man sterk secretariaat opgericht.
VRIJHANDEL: VAN VRIJHEID NAAR VERANTWOORDELIJKHEID
Zijn we in een nieuw tijdperk beland in het denken rond vrijhandel?
‘Ik heb in 1994 het Verdrag van Marrakesh meegemaakt [de GATT-ronde die resulteerde in de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie] en de afschaffing van de quota in 2005, die leidde tot een volkomen vrijhandel van textiel. Er kwam een nieuwe golf van verplaatsingen op gang van productiebedrijven en industrie van Europa naar lagelonenlanden in Azië. Door onze moderne technologie is echter steeds duidelijker geworden dat de economische praktijk van globalisering hier weliswaar welvaart en lagere productiekosten oplevert, maar ook gepaard gaat met ellendige arbeidsomstandigheden en schade aan het milieu en een bedreiging van het dierenwelzijn elders in de wereld. De toenemende uitbesteding van productie naar lagelonenlanden is gepaard gegaan met het loslaten van verantwoordelijkheid, voor wat er in de handelsketen gebeurt. Zolang die wereld ver weg was en onzichtbaar, kon je je ervoor afsluiten – dan las je hooguit een paar maanden later in de krant dat er ergens een brand was geweest of een fabriek was ingestort –, maar nu je dergelijke catastrofes zo ongeveer live kunt zien gebeuren, komt dat toch anders binnen. Dankzij de opkomst van het internet en later de sociale media is tegen het afschuiven van verantwoordelijkheid vanaf midden jaren 2000 steeds meer weerstand geboden. Bezorgde burgers en maatschappelijke organisaties bleken een kritische tegenmacht te zijn. Zij zeiden dat ze het onder die omstandigheden niet verantwoord vonden om winst te maken.’

‘Bedrijven – niet alleen in de textielsector, maar ook in andere sectoren – kregen steeds meer vragen over de werkomstandigheden. Zij kunnen wel hun productie uitbesteden, maar niet hun verantwoordelijkheid door de ogen te sluiten voor de gevolgen van hun handelen.’
Bedrijven kunnen wel hun productie uitbesteden, maar niet hun verantwoordelijkheid
‘Vroeger had een bedrijf enkel toestemming van de overheid nodig om te produceren, en van de consument om te verkopen – in de internationale documenten hierover respectievelijk de licence to produce en de licence to sell. Nu is daar een derde dimensie bij gekomen: de licence to operate. De wijze waarop je je productieprocessen en verkoop inricht, moet wel maatschappelijk verantwoord zijn. Precies daarover worden tegenwoordig vragen gesteld door bezorgde burgers (of ngo’s). Deze richten hun pijlen overigens niet alleen op het bedrijfsleven, maar ook op regeringen, getuige bijvoorbeeld de laatste G20 in Hamburg.’
De vraag naar de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven is toch mede op tafel gekomen door de toenemende verwevenheid van economische handelsprocessen via de productie in wereldwijde waardeketens? Hoe zit dat precies?
‘Ja, dat klopt. De globale verwevenheid van handelsstromen via zogeheten waardeketens is enorm toegenomen. Een waardeketen is een serie activiteiten die als gezamenlijk resultaat een product of dienst opleveren. Door taakspecialisatie is de onderlinge verwevenheid van productieprocessen gegroeid, over de grenzen van landen en continenten heen. In onze vervoermiddelen (auto’s, vliegtuigen enzovoort) zitten onderdelen die vanuit de hele wereld komen. Dat geldt ook voor onze spullen (het mobieltje bijvoorbeeld), voor allerlei voedingsmiddelen en voor onze kleding. Het merendeel van de hier verkochte kleding wordt elders geproduceerd en in elkaar gezet.’
‘Vroeger had men bij internationaal zakendoen vaak alleen naar multinationals op het oog, maar dat is allang niet meer zo. Dat is ook zichtbaar in de verandering in het denken over multinationale ondernemingen. Als er vroeger gesproken werd over “richtlijnen voor multinationale ondernemingen”, dan werd er gedoeld op grote multinationals met dochterondernemingen over de hele wereld. Dergelijke bedrijven moesten zich houden aan regels aangaande investeringen. In 2011 is dat gewijzigd. Men heeft gezegd: “Investeringen zijn een te beperkte zienswijze; het moet ook gaan over handel.” Door deze verandering van invalshoek vallen nu niet alleen “klassieke” multinationals maar ook andere internationaal opererende bedrijven onder de VN-richtlijnen voor mensenrechten en fatsoenlijk werk en de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk ondernemen. Dat geldt dus ook voor mkbbedrijven. Daar is wellicht weinig ruchtbaarheid aangegeven, maar het is een belangrijke ontwikkeling.’
ANDERS DOEN: HET CONVENANT DUURZAME KLEDING EN TEXTIEL
Het textielconvenant moeten we in het verlengde daarvan zien?
‘Ja, precies. De textiel- en modebranche is wereldwijd de eerste die zoiets op de door de VN voorgeschreven manier aan het doen is. In 2012 is dat proces opgestart met Lilianne Ploumen als minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – een combinatie die onder Pronk in de jaren negentig nog absoluut ondenkbaar was. Na onderzoek van de VN en de OESO naar sectoren met veel risico’s op misstanden zijn er dertien sectoren als risicovol aangemerkt. Ploumen pleitte in aansluiting op dat onderzoek voor convenanten in die sectoren.’
‘In de mode- en textielsector waren we overigens op dat moment al bezig met het formuleren van een nieuwe toekomstvisie, vanuit het besef dat het roer om moest.
Negatieve berichten hadden de maatschappelijke acceptatie van de sector verder onder druk gezet en vormden een bedreiging voor de bedrijfsgrondslag zelf. Om aantrekkelijk te zijn en te blijven als sector om te werken, is duurzaam produceren een must. Maar hoe doe je dat?’
‘We beseften als sector – ik werkte destijds nog bij Modint – dat wij die broodnodige veranderingen richting een duurzame, rechtvaardigere inrichting van de keten niet alléén voor elkaar konden krijgen; daar hadden we de overheid, de vakbonden en de maatschappelijke organisaties bij nodig. Wat betekent het respecteren van mensenrechten voor onze bedrijven? Hoe ga je om met te lage lonen, hoe met te lange werkdagen? Met bedrijfsprocessen waarbij chemicaliën in de natuur worden geloosd, en met slechte behandeling van dieren?’
‘Maatschappelijke organisaties lieten in toenemende mate zien wat er allemaal mis was, maar daarmee werden de problemen nog niet opgelost. De vraag die er nu werkelijk toe doet is of we met elkaar – dus branches, bedrijven, vakbonden, overheid en maatschappelijke organisaties gezamenlijk –wél het verschil kunnen maken.’
Maatschappelijke organisaties lieten in toenemende mate zien wat er allemaal mis was, maar daarmee werden de problemen nog niet opgelost
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het convenant nu?
‘Het convenant Duurzame Kleding en Textiel is een overeenkomst die vorig jaar juli van kracht werd tussen 55 textielbedrijven en elf partners, te weten hun brancheorganisaties VTG, Modint en INretail, de rijksoverheid, de vakbonden FNV en CNV, en de vijf maatschappelijke organisaties Solidaridad, Unicef Nederland, de Landelijke India Werkgroep, de coalitie Stop Kinderarbeid en Stichting VIER VOETERS.
Het is het eerste van een aantal convenanten die internationale ketens helpen verduurzamen. Ze hebben afspraken gemaakt hoe zij samen de textiel- en kledingketen willen verbeteren.’
‘Inmiddels zijn er zestig bedrijven die een verklaring hebben ondertekend. Zij zeggen: “Wij gaan ons uiterste best doen om te werken aan het verbeteren van de werkomstandigheden en het milieu, en wij gaan dat doen zoals de VN en de OESO dat van ons verwachten.” In het raamwerk van John Ruggie [zie kader] wordt dit due diligence genoemd, “gepaste zorgvuldigheid”. Voor Nederland hebben we ook een groter dierenwelzijn aan de voornemens toegevoegd, een steeds belangrijkere zaak. Als er bijvoorbeeld beelden worden getoond van konijnen die levend geplukt worden, dan halen grote modeketens hun wol uit de winkels, eenvoudigweg omdat de consument dat niet accepteert.’
‘De 55 bedrijven van het eerste uur hebben nu hun eerste plan van aanpak ingediend. Aan de basis daarvan ligt een onderzoek naar de problemen en risico’s bij hun eigen leveranciers en in hun eigen waardeketen. Deze verbeterplannen worden op dit moment door ons secretariaat getoetst op kwaliteit en ambitie. Vakbonden, maatschappelijke organisaties en de overheid bieden ondersteuning en betrekken lokale partners bij de uitvoering van hun plannen, bijvoorbeeld bij bescherming tegen kinderarbeid en gedwongen arbeid, afspraken ter versterking van de arbeidsinspectie, vermindering van de milieu-impact, of onderhandelingen over een leefbaar loon.’
‘De hoeveelheid problemen is zo groot dat geen enkel bedrijf ze allemaal alleen aanpakken kan. Bedrijven waren daarom tot nog toe tamelijk terughoudend in de communicatie over wat ze doen aan verduurzaming. De angst was: “Vertel ik dat ik iets doe aan kinderarbeid, dan komt er een actiegroep die mij vraagt waarom ik niks aan het milieu doe en aan chemicaliën.” Eigenlijk kon je het bijna niet goed doen. De partijen in het convenant hebben nu echter uitdrukkelijk met elkaar afgesproken om elkaar niet op alles aan te spreken, maar wél op die verbeterpunten waaraan men zich als bedrijf conform een plan van aanpak heeft gecommitteerd. Zo worden gaandeweg leerprocessen in gang gezet die ook daadwerkelijk bijdragen aan de oplossing van problemen.’
De gedachte dat inzicht in de keten door deze transparanter te maken, automatisch tot verbeteringen zal leiden, gaat niet op?
‘Dat klopt. Er is een grote maatschappelijke roep tot volledige transparantie van de keten, maar die transparantie op zich zal de structurele problemen niet oplossen, en zeker niet automatisch. Er kan een soort schandpaalcultuur ontstaan; daar zijn bedrijven juist bang voor. Sommige bedrijven zijn ook bang voor economische schade: hun concurrent kan bijvoorbeeld zien waar zij inkopen. Transparantie is voor ons dus geen doel op zich, maar een middel om tot verbeteringen te kunnen komen. Op 4 juli 2017 is, als een resultaat van een jaar werken op basis van het convenant, de lijst van productielocaties gepubliceerd, met daarop drieduizend fabrieken. Inzicht in de werking van de keten is voor de betrokken partners in het convenant cruciaal om misstanden te kunnen aanpakken. Het openbaar maken van de fabrieksadressen helpt daarbij. Het is alleen nog te vroeg om dat per deelnemend bedrijf te doen. Daarom is de lijst geaggregeerd. Een van de uitdagingen is om te laten zien dat dit ook echt bijdraagt aan verbeteringen in fabrieken. Overigens is steeds verdergaande transparantie wel onderdeel van goede due diligence, dus op termijn zal die volledige transparantie er toch wel komen. Die ontwikkeling is al in gang gezet.’
HET RAAMWERK VAN RUGGIE
De Amerikaanse onderzoeker John Ruggie kreeg in 2004 van VN-secretaris-generaal Kofi Annan de opdracht om de relatie tussen mensenrechten en zakendoen te onderzoeken. Hij heeft op dat dossier, dat al twintig jaar vastzat, voor een doorbraak gezorgd op basis van een simpel raamwerk. Hij zei, simpel gezegd: ‘Staten hebben de plicht om mensenrechten te beschermen, en bedrijven hebben de verantwoordelijkheid om deze rechten te respecteren: zij mogen er geen inbreuk op maken en moeten aantonen dat zij mensenrechten serieus nemen.’ Vervolgens zijn er in 2010-2011 nadere uitwerkingen van dat raamwerk gekomen.
Jef Wintermans wijst erop dat het raamwerk van Ruggie geen studeerkamerstuk is, maar tot stand is gekomen op basis van onderhandelingen met vakbonden, internationale werkgevers en maatschappelijke organisaties: ‘Het was polderwerk op VN-niveau.’
In 2011 was de OESO bezig met het wijzigen van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Hierin is het denkwerk van Ruggie meegenomen. De OESO heeft vervolgens de taak op zich genomen om voor verschillende handelssectoren die richtlijnen nog verder te concretiseren. Sectorgewijs wordt aangegeven wat van bedrijven wordt verwacht als ze, ongeacht hun grootte, internationaal opereren.
Het Nederlandse textielconvenant is van dit denken over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven een eerste praktische vertaling. Bij dit convenant hebben zich nu zestig bedrijven aangesloten, wat neerkomt op 35 à 40 procent van de Nederlandse textiel- en kledingmarkt, aldus Wintermans.
POLITIEKE CONSEQUENTIES
Hoe duid je deze ontwikkelingen politiek gezien? Wat betekent het bijvoorbeeld voor hedendaagse handelsakkoorden?
‘De handelsakkoorden van de jaren negentig zagen er heel anders uit dan die van nu. Denk naast het Ruggie-raamwerk en de OESO-richtlijnen bijvoorbeeld aan het zogenoemde better-work-programma van de International Labour Organization, die met een decent-work-benadering het thema “fatsoenlijk werk” op de agenda zet. Of denk aan de recente verklaringen van de G20 en de G7. Alles wijst in de richting van een breder en dieper begrip van de impact van handelsrelaties in de vorm van wereldwijde productieketens op de omgeving. In elk handelsverdrag zal de component van verantwoord maatschappelijk ketenbeheer door bedrijven steeds belangrijker worden.’
Is dat zo? Er is toch ook een protectionistische tegenwind ontstaan die handelsverdragen en afspraken over zaken als duurzaamheid niet meer zo belangrijk vindt?
‘Het is belangrijk om in te zien hoe dat komt. Ook die tegenbeweging heeft met de onbetaalde rekeningen en een oneerlijke verdeling van baten en lasten van de globalisering te maken. Maar dit afschuifgedrag wordt eenvoudigweg niet meer gepikt. Dat gaat over de onbetaalde rekeningen elders, maar ook hier. Denk aan fabrieksarbeiders die hun werk verliezen omdat hun fabriek sluit. Zij voelen zich net zo goed slachtoffer van de globalisering, terwijl de economische elite alleen maar profiteert.’
‘Ook de lopende discussie over de Investor-State Dispute Settlement (ISDS) in een aantal recente handelsakkoorden gaat wat mij betreft daarover. Als er voor het bedrijfsleven, onafhankelijk van de bestaande rechtspraak en het normale democratische besluitvormingsproces, andere regels gaan gelden, is dat wat mij betreft vragen om moeilijkheden. Dat daartegen weerstand ontstaat, snap ik wel. Waarom zouden bedrijven zich níét aan de normale spelregels hoeven te houden, en ik wél? Het versterkt het gevoel van onrechtvaardigheid: dan deugt de globalisering niet en verdwijnt iedere nuance. Laten we echter niet vergeten dat de handel in de geglobaliseerde economie in de huidige productielanden voor meer welvaart heeft gezorgd. Wereldwijd gaan tegenwoordig echt heel veel minder mensen met honger naar bed.’
‘De beweging richting verantwoord ketenbeheer van internationale ondernemingen past hoe dan ook in de beweging binnen de EU om een meer inclusieve globalisering op gang te brengen met een evenwichtigere verdeling van baten en lasten. Dan is het belangrijk dat we niet terugvallen naar een wereld van muren tussen landen of regio’s die proberen zelfvoorzienend te worden. Zo’n ontwikkeling zal ten koste van welvaart gaan, en onze collectieve problemen rond voedsel, water en het milieu in het algemeen niet helpen oplossen. Je zult moeten samenwerken; je hebt elkaar nodig.’
Wat staat er uiteindelijk op het spel?
‘Menswaardig bestaan waarbij iedereen zo veel mogelijk een rijk en vervullend leven kan hebben. De kwestie van wat christendemocraten “publieke gerechtigheid” noemen als paraplu voor rentmeesterschap, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid. Een veel evenwichtiger verdeling van de pluspunten van internationale handel. De kern van de zaak is dat de globalisering zoals die is gegroeid serieuze problemen kent die daadwerkelijk aangepakt moeten worden, en dat kan alleen goed als betrokken partners de handen ineenslaan. Van alleen maar klagen over de problemen of in een hoekje te gaan zitten kniezen wordt niemand beter.’
‘We dagen met het textielconvenant alle bedrijven op een positieve manier uit om te doen wat ze kunnen. Zo’n aanpak klinkt door in de handelsverdragen die nu besproken worden. In de toekomst zal dat naar verwachting alleen nog maar meer het geval zijn. Ben je er dan? Nee. Het moet ook nog werken: het moet zich de komende drie tot vijf jaar bewijzen in de praktijk. Bij succes zal het goede voorbeeld ongetwijfeld door andere sectoren worden nagevolgd.’
‘Uitgangspunt is: je bent verplicht om te doen wat je kunt. Je kunt van niemand vragen het onmogelijke te doen, maar je kunt wel vragen om te doen wat wél kan. Als iedereen op zijn eigen wijze aan die verantwoordelijkheid gestalte geeft, zijn er zóveel kansen tot daadwerkelijke verduurzaming van de waardeketen dat ik daarover heel hoopvol gestemd ben.’
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.