Colijn was dé pleitbezorger van een grote Europese markt
Samenvatting

Hendrik Colijn
(Burgerveen 1869-Ilmenau 1944)
Wanneer Hendrik Colijn in mei 1927 naar Genève reist om daar de handelscommissie van een internationale economische conferentie voor te zitten, is hij vol goede moed. Europa is zich aan het herstellen van de crisis die na de afloop van de Eerste Wereldoorlog het economische en financiële leven verlamde. Duitsland heeft dan dankzij een strikte begrotingspolitiek afstand genomen van de bizarre geldontwaarding die miljoenen Duitsers van hun spaargeld beroofde. Ook Nederland staat er economisch beter voor, mede dankzij Colijn zelf, omdat hij als minister van Financiën voor de Antirevolutionaire Partij in 1925 de Gouden Standaard opnieuw heeft ingevoerd.
Vanuit politiek oogpunt zijn er eveneens tal van aanwijzingen dat het internationale klimaat aan het opklaren is. In december 1925 hebben Engeland, Frankrijk, Duitsland en enkele omringende landen in Locarno afspraken gemaakt over de grens tussen Duitsland en Frankrijk, sinds de oorlog een bron van onderling wantrouwen en geruzie. Voor hun inzet ontvangen de leiders van Frankrijk en Duitsland, Aristide Briand en Gustav Stresemann, met hun Britse medeonderhandelaar Austen Chamberlain in 1926 de Nobelprijs voor de Vrede. Door Europa waart ‘de geest van Locarno’: het besef dat door verzoening en onderhandelingen de geschillen langs vreedzame weg zijn op te lossen in plaats van door wapengekletter.
‘In Locarno hebben we geleerd Europees te spreken’, oreert Briand na afloop in het Franse parlement.
De Geneefse conferentie, die georganiseerd wordt onder de vlag van de Volkenbond, heeft direct te maken met de naweeën van de Eerste Wereldoorlog. Toen Duitsland zijn vrijheid op tariefgebied weer terugkreeg, die het volgens bepalingen in het Verdrag van Versailles tijdelijk had moeten opgeven, laaide in Europa vanaf 1925 een fel protectionisme met betrekking tot agrarische producten op. Duitsland stelde daarop nieuwe hoge, beschermende invoerrechten op levensmiddelen vast; Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Italië volgden al snel, en later nog meer landen. En dat terwijl de internationale industriële invoerrechten al vrij hoog waren. Voor Frankrijk was dit alles aanleiding om aan te dringen op een conferentie om nieuwe bindende afspraken te maken over de douanetarieven.
Colijn boekte in Genève succes. Mede dankzij zijn inbreng adviseerden de vijftig deelnemende nationale delegaties een algehele verlaging van de in- en uitvoertarieven. De Volkenbondsraad nam dit advies over en veel regeringen verklaarden plechtig hier werk van te zullen maken. Colijn, in zijn nopjes, verwachtte dat de conferentie een keerpunt zou blijken te zijn in de handelsbetrekkingen tussen de Europese landen. Daarop benoemde de Volkenbond hem tot voorzitter van een vervolgbijeenkomst in oktober 1927. Hier moesten afspraken worden gemaakt over de opheffing van in- en uitvoerverboden en -beperkingen. Weer slaagde de Nederlander erin de neuzen één kant op te krijgen.
Maar vervolgens gebeurde er niets. Ratificatie van het handelsverdrag bleef uit en kort daarna was er al weer sprake van een toenemend protectionisme. De onderlinge vijandschap tussen de regeringen en de naijver tussen de grote industriële ondernemingen bleken een onoverkomelijke hindernis. De door de Volkenbond voorgestelde economische hervormingen waren onverenigbaar met de nationale en zakelijke belangen. Colijn uitte onverbloemd zijn verbittering en teleurstelling hierover: ‘De schoone lentedroom, dien men in Mei 1927 droomde, was vervlogen’, schreef hij in het antirevolutionaire dagblad De Standaard van maart 1929. En op dat moment was de economische crisis ten gevolge van de beurskrach in de VS nog niet eens uitgebroken.
* * *
Hendrik Colijn mag op de typering aanspraak internationaal invloedrijk politicus aanspraak maken
Hendrik Colijn staat tegenwoordig niet te boek als een internationaal invloedrijk politicus. Toch mag hij wel degelijk op deze typering aanspraak maken. Behalve voorzitter van de beide ‘tariefwapenstilstandsconferenties’, zoals de conferenties van mei en oktober 1927 de boeken in gingen, was hij meerdere keren voorzitter van de reguliere economische sectie van de Volkenbondassemblee. Hier kwamen internationale economische kwesties ter tafel en gingen voorstellen naar de regeringen in de grote vergaderzaal van de League of Nations. Niet gehinderd door de specifieke politieke belangen in Nederland, gaf Colijn in deze internationale arena blijk van een scherp inzicht in de macro-economische verhoudingen. Dat hij tussen 1926 en 1929 geen regeringsfuncties bekleedde (hij was toen lid van de Eerste Kamer), zal zijn politieke bewegingsvrijheid buiten Nederland hebben vergroot.
Nederland liep in de internationale politiek vaak voorop bij de pogingen om internationale handelsbarrières te slechten. Natuurlijk waren Colijns voorkeur voor vrijhandel en zijn weerzin tegen protectionisme in het belang van Nederland, dat vanouds baat heeft bij onbelemmerde handel. Dat nam niet weg dat er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven ook stevige obstructie bestond tegen een dergelijke politiek. Maar willen we goed begrijpen wat de betekenis was van Colijns opvattingen, en waar deze in internationaal opzicht mee te verbinden zijn, dan moeten we eerst even inzoomen op de Europese landkaart van het interbellum.
De zorgwekkende economische toestand in grote delen van Europa had verschillende oorzaken. Een van de belangrijkste was de herverkaveling van Europa die na afloop van de oorlog in Versailles was bepaald door de geallieerden. Duitsland en het verdwenen Russische tsarenrijk, intussen vervangen door de Sovjet-Unie, waren immense gebieden kwijtgeraakt. De dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije bestond niet meer. Dankzij het overal opbloeiende nationalisme waren elf nieuwe, soevereine staten ontstaan, van Finland en de Baltische staten tot Tsjecho-Slowakije en Polen. Elk met zijn eigen grenzen, in- en uitvoertarieven, nationale munt, belastingstelsel enzovoort.
Vooral de landen langs de Donau, die eens behoorden tot de veelvolkerenstaat van de Habsburgers, hadden enorm te lijden onder de handelsbarrières. Daarnaast zag Duitsland zich verplicht tot torenhoge herstelbetalingen aan de geallieerden, die het nauwelijks kon opbrengen en die grote sociale en politieke onrust in de Weimarrepubliek teweegbrachten.
Als gevolg van dit alles was er overal in Europa revanchistisch-nationalistisch tromgeroffel te horen. Maar de naoorlogse chaos zette ook aan tot nadenken over een nieuwe internationale orde waarbij een soort unie van Europese staten als eindpunt kon gelden. Bij velen vatte de mening post dat Europa er economisch nooit bovenop kon komen zonder verregaande afspraken over handel, productie, distributie, geldverkeer en onderlinge steun. Het verlagen van de handelsbarrières, zodat de vastgelopen economieën weer op gang konden komen, was hierin een eerste stap, dacht men. Dit werd door tal van economen, ondernemers, intellectuelen, politici en anderen bepleit. Ook waren er verschillende lobbyorganisaties actief die zich hiervoor inzetten, zoals de Union douanière européenne (ude; ontstaan in 1925) die, zoals de naam al aangeeft, streefde naar een Europa met één gemeenschappelijke markt. De UDE had aanhangers in veel landen, ook in Nederland. Colijn was er lid van, evenals Willem Drees (SDAP) en enkele andere Nederlandse parlementariërs.
Ideeën over hoe een nieuw, welvarend en veilig Europa eruit zou kunnen zien circuleerden tot op de allerhoogste politieke niveaus. In deze beweging was de Franse premier en minister van Buitenlandse Zaken Aristide Briand wel een van de krachtigste pleitbezorgers. Tijdens de Algemene Vergadering van de Volkenbond in september 1929 ventileerde Briand zijn wens om Europa te verenigen, en hij kreeg veel bijval. Ook van Gustav Stresemann, de grootste staatsman van de Weimarrepubliek, die publiekelijk de noodzaak van een verenigd Europa onderschreef. De nationale grenzen met hun vervelende douanetarieven moesten hierin als eerste sneuvelen, zei hij.
In Nederland voerden de pro-Europeanen niet de boventoon, zoals in geen enkel land, maar ze staken wel af en toe hun kop op in het publieke debat. Zo zag Anthony Fokker, de vliegtuigbouwer, Europese eenwording als de voorwaarde voor duurzame economische groei. ‘Het is de enige oplossing voor de Oude Wereld’, verkondigde hij in een interview in 1928. ‘Al die zware protectietarieven, al die versnippering in een menigte industriële ondernemingen op een klein terrein! Als de Verenigde Staten van Europa tot stand kwamen, zouden ze een wereldmacht zijn.’ Collega-captains of industry als Anton Philips, de havenbaron D.G. van Beuningen en machinefabrikant Coenraad Stork waren dat met hem eens.
* * *
De voorstanders van Europese samenwerking hadden het gelijk aan hun zijde, weten wij nu, maar het liep anders. Want ondanks de beloftevolle atmosfeer van 1927, en ondanks het door velen aangehangen ideaal van een verenigd Europa waarin de economie floreerde en miljoenen burgers vreedzaam samenleefden, kwam hier allemaal niets van terecht. Integendeel. Het vervolg toont aan waar de politiek-economische reflexen van protectionisme, nationalisme en isolationisme – fenomenen die ook nu weer opgeld doen – uiteindelijk toe kunnen leiden.
Toen het mis dreigde te gaan drongen bezorgde deskundigen erop aan om ten minste een ‘tariefbestand’ te sluiten, een soort wapenstilstand, die een voorlopig einde moest maken aan de tarievenoorlog. Tezelfdertijd was er onderzoek nodig naar ‘nieuwe wegen’ om uit de crisis te ontsnappen. Zo gezegd, zo gedaan: op 24 maart 1930 ondertekenden achttien Europese landen een tariefbestand, en opnieuw kregen de regeringen het dringende verzoek om met frisse ideeën te komen om de internationale handel vlot te trekken. De Algemene Vergadering van de Volkenbond van september 1930 stond geheel in het teken van deze kwestie.
Er was een ‘snelle en krachtige gemeenschappelijke actie’ vereist, wilde Europa niet geheel ontsporen. Op wéér een economische conferentie, twee maanden later, waren alle 27 Europese staten vertegenwoordigd, plus zes overzeese mogendheden. Nederland diende bij die gelegenheid een voorstel in om ten minste door bilaterale onderhandelingen de in- en exporttarieven te verlagen. Tevergeefs. Ook deze conferentie bleef zonder resultaat.
Hendrik Colijn gaf het niet op. Zijn finest hour beleefde de steile antirevolutionair op 16 januari 1931. Niemand minder dan Aristide Briand vroeg hem toen om in het hoofdkwartier van de Volkenbond een speciale commissie toe te spreken, die de oprichting van een Europese unie onderzocht. In deze Commission of Enquiry for European Union zaten de regeringsleiders, ministers en diplomaten van alle Europese staten. Voor Nederland was dit onder anderen de minister van Buitenlandse Zaken Frans Beelaerts van Blokland, een partijgenoot van Colijn. Briand zelf was voorzitter van de studiecommissie, die een uitvloeisel was van zijn twee jaar daarvoor uitgesproken visioen over een verenigd Europa.
Colijn trok in zijn rede een uur lang fel van leer tegen het machtige gezelschap.
Na hun het gebrek aan resultaten sinds 1927 te hebben voorgehouden, waarschuwde hij in niet mis te verstane bewoordingen voor het overal oplaaiende protectionisme: ‘Iedereen die begaan is met het lot van Europa zou er alles aan moeten doen wat in zijn macht ligt om dit te voorkomen. Een tariefoorlog zal de landen verder uiteendrijven, terwijl u hier bij elkaar zit om juist nauwer samen te werken.’ Hij vervolgde: ‘U onderschrijft allemaal het initiatief van uw gewaardeerde voorzitter [Briand] en u bent er allemaal van overtuigd dat dit tot een enorme vooruitgang zou leiden, niet alleen voor Europa als geheel, maar voor elk afzonderlijk land.
Maar u weet ook dat deze overtuiging alleen niet voldoende is om dit labyrintische loopgravenstelsel, dit mozaïek van economische eenheden, om te vormen tot één grote Europese markt.’
* * *
‘Eén grote Europese markt’: het was een vergezicht waar velen van droomden, maar waar zeer weinigen hun nek voor uitstaken. Colijn ging hier veel verder dan het officiële standpunt van de Nederlandse regering. ‘Natuurlijk weet ik dat er nog vele lange jaren, generaties misschien, tussen ons en dat einddoel liggen’, donderde Colijn in Genève, ‘en dat we langzaam moeten voortgaan, geleidelijk, zorgvuldig alle tussenliggende stappen overwegend. Het is de verantwoordelijkheid van alle ministers van alle regeringen om te zorgen voor een betere economische organisatie van Europa.’ Maar ook deze reprimande mocht niet baten: de gewenste antiprotectionistische maatregelen kwamen niet van de grond, en ook Briands Europese studiecommissie mislukte volledig.
In 1933 kreeg Colijn nog eenmaal de kans om zijn invloed te doen gelden, toen Londen het toneel was van een grote economische conferentie. In een rede stelde de antirevolutionair als eerste maatregelen om uit de crisis te komen onder meer de stabilisatie van valuta’s en een vrijer goederenverkeer voor. Hij werd tot voorzitter van de economische commissie benoemd en heel even leek zich een Europees economisch blok te gaan vormen, maar uiteindelijk sneefde ook deze bijeenkomst van regeringsleiders. De laatste kans op ontsnapping uit de jungle was verkeken; het zicht op Europese samenwerking verdween achter de horizon met Hitler aan de macht in nazi-Duitsland en snel oplopende internationale spanningen.
Colijn schreef in 1935 nog een interessant boekje, De weg naar en uit de crisis. Hierin stelde hij ten overvloede dat het hoofdmiddel voor de verhoging van de welvaart ‘herstel van een vrijer ruilverkeer’ was. De situatie was inmiddels weliswaar zeer ernstig, maar laten we niet berusten, schreef hij, maar langzaam doorwerken ‘naar internationale overeenstemming, zonder hooggespannen verwachtingen’. Europese handelspolitiek was immers ‘intens gecompliceerd’.
Men moest ‘zijn idealisme blijven vermengen met een goede dosis realisme’. Colijn was in die tijd minister-president van verschillende door de confessionele partijen gedomineerde kabinetten die een strenge bezuinigingspolitiek voerden.
Al met al gaf Colijn op Europees niveau blijk van een scherp inzicht in de noodzaak van ‘één grote Europese markt’. Behalve dat zijn pleidooien voor vrijhandel het Nederlandse belang dienden, speelde hierin ook een diepe, oprechte bezorgdheid mee om de toekomst van Europa. Het is deze gedurfde, vooruitziende blik die weleens wat vaker naar voren zou mogen worden gebracht wanneer Colijns politieke erfenis ter sprake komt.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.