De conversation party als alternatief voor de entrepreneurpartij
Samenvatting
Kiezers voelen zich steeds minder aangetrokken tot traditionele politieke partijen, met hun eigen partijstructuren of partijcommunicatie. Nieuwe partijen maken daar handig gebruik van. Zij hangen de partijstructuur op aan een politieke entrepreneur die zich laat leiden door eigen inzichten, opiniepeilingen, enquêtes en bevragingen. Catchallpartijen staan voor een grote uitdaging. De democratie van de toekomst verloopt volledig bottom-up, radicaal omgekeerd aan het oude politieke recept. Als gevestigde partijen relevant willen blijven, moeten ze zich openstellen voor participatie, luisteren naar de burger en zich onder de mensen begeven, in plaats van erboven te willen staan.
DE DEMOCRATIE MAG DAN AL EEUWENOUD ZIJN, de moderne democratie is eigenlijk van recente datum. Bij het ontstaan van de parlementaire democratieën aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, zijn ook de politieke partijen opgericht.
De eerste partijen, de negentiende-eeuwse kaderpartijen, waren niet echt moderne politieke partijen maar groeperingen van verkozen parlementsleden. Zij waren verkozen via het cijnskiesrecht, en waren de notabelen van de samenleving. Kaderpartijen waren eerder tijdelijke kiesverenigingen; ze hadden geen eigen programma, partijdiscipline of echte leden. De afwezigheid van een programma maakte dat ze zich eerder richtten op het algemeen belang. Maar door het beperkte actief en passief stemrecht is dit natuurlijk nogal eng te interpreteren. Het gaat over het algemeen belang van een burgerij. De massa mensen die niet mocht stemmen of niet verkozen kon worden, wordt hier niet toe gerekend.
Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw deden de massapartijen hun intrede in de moderne democratie. Zij ontstonden buiten het parlement. Ze organiseerden zich via vakbonden, mutualiteiten, corporatieve organisaties en andere verenigingen, en probeerden zo te wegen op het beleid. In tegenstelling tot de kaderpartijen hadden zij wel leden: wie lid was van een deelorganisatie werd ook lid van de partij. Ze stelden wél een programma op, en ze bouwden een organisatiestructuur uit. Ze dwongen op die manier het algemeen stemrecht af en deden zo hun intrede in het parlement. Zij richtten zich op de belangen van hun achterban en niet op het algemeen belang. De klassenstrijd stond centraal.
Na de Tweede Wereldoorlog deden de zogenoemde catch-allpartijen hun intrede: partijen kregen een nog stevigere structuur. In plaats van indirect lidmaatschap via deelorganisaties, kon men nu rechtstreeks lid worden van de partij. Partijen kregen studiediensten en bouwden hun structuren ook lokaal uit. De focus was niet meer een deelbelang, maar het algemeen belang. In tegenstelling tot bij de kaderpartijen is dit wél ruim te interpreteren: iedereen kon immers kiezen, en iedereen kon verkozen worden.
De focus op het algemeen belang komt niet vanzelf tot stand. Het vraagt om een stevige partijstructuur waarbij de interne besluitvorming sterk wordt gestructureerd om verschillende deelbelangen tot een algemeen belang te laten uitmonden. Het verschil tussen catch-allpartijen en massapartijen is dat de partij de massa niet meer mobiliseert tegen de staat, maar binnen de politieke gemeenschap.
De christendemocratische partijen waren de belangrijkste naoorlogse catch-allpartijen in West-Europa. Niet de klassenstrijd maar de klassenverzoening stond centraal. De sociale encycliek van Leo XIII, Rerum Novarum (1891), kreeg een politieke vertaalslag. Na de val van de Berlijnse muur reformeerden ook sociaaldemocratische partijen in die richting. Het einde van de geschiedenis was bereikt, zo schreef Francis Fukuyama: de geschiedenis had afgerekend met het communisme en het socialisme, en er was maar één richting die de democratie nog zou uitgaan. Tony Blair hervormde zijn partij tot New Labour. Socialistische partijen werden sociaaldemocratische partijen. Gerhard Schröder en Wim Kok leidden regeringen die programmatorisch ver stonden van de klassieke linkse proposities. En ook liberale partijen spraken de ambitie uit om volkspartijen te worden. De tijd van ideologisch geïnspireerde partijen leek achter ons te liggen.
Kortom: tegenwoordig staat de idee van de catch-allpartij onder druk. Er wordt gezocht naar institutionele aanpassingen van politieke partijen of naar nieuwe vormen van directe democratie. Politieke entrepreneurs komen op. Maar is dit het antwoord? Of vraagt deze tijd om responsieve politiek? En wat betekent dat dan?
De opkomst van politieke entrepreneurs en burgerbewegingen
Er werd gesproken over het einde van de ideologie. Maar wat wordt daar precies onder verstaan? Betekent dit dat de ideologieën convergeren? Dat is wat men leek te zien tijdens de paarse regeringen in Nederland, Duitsland en België. Sociaaldemocratische partijen verburgerlijkten en burgerlijke partijen democratiseerden.
Of betekende dit dat het tijdperk van de ideologieën voorbij was? Op basis van deze overtuiging doen sinds de eeuwwisseling entrepreneurpartijen hun intrede. Een ideologische basis als fundament voor politieke actie is niet meer aan de orde bij deze partijen. Zij spelen in op de vaststelling dat kiezers zich niet meer op basis van hun achtergrond tot politieke partijen laten leiden. Sociologische achtergrondvariabelen spelen hoe langer hoe minder een rol. De kiezers voelen zich ook steeds minder aangetrokken tot politieke partijen, met hun eigen partijstructuren of partijcommunicatie. Nieuwe politieke partijen gebruiken de media om zich te positioneren. In tegenstelling tot de catch-allpartijen is de vaste partijstructuur niet meer bepalend: niet een studiedienst, niet de leden en ook niet de partijstructuren bepalen de richting van een partij. De partijstructuur wordt opgehangen aan een politieke entrepreneur die zich laat leiden door eigen inzichten, opiniepeilingen, enquêtes en bevragingen – en zo probeert een zo stevig mogelijke machtsbasis uit te bouwen. Pim Fortuyn, Geert Wilders, Jean-Marie Dedecker, Silvio Berlusconi, Beppe Grillo zijn er voorbeelden van. In Frankrijk is Emmanuel Macron zo iemand. Hij lanceert zich buiten de politieke partijen met een eigen beweging voor het Franse presidentschap. Maar ook binnen partijen die historisch gezien een lange traditie hebben, zie je dat politieke entrepreneurs de macht overnemen. Donald Trump is daar het recentste voorbeeld van. Tegen de partijleiding in stelde hij zich kandidaat voor het Amerikaanse presidentschap en nam de Grand Old Party van binnenuit over.
Vandaag zien we naast entrepreneurpartijen steeds vaker burgerbewegingen opduiken. Voor velen onder hen is de Britse Peter Macfadyen een belangrijke inspiratiebron. Met zijn boek Flatpack Democracy schreef hij een ‘handleiding voor een onafhankelijke politiek’. Zelf bracht hij zijn ideeën met succes in de praktijk. In het dorpje Frome is de beweging Independents for Frome alleenheerser. Het zijn burgers zonder partij en zonder ideologie die daar de voltallige gemeenteraad bevolken.
Ook in België zien al enkele jaren verschillende burgergestuurde initiatieven het daglicht. Zo werd in 2012 de G1000 opgericht, een overlegvergadering met duizend lotelingen. Structurele weerklank heeft deze oefening echter niet gekregen.
Ook themagebonden actiegroepen zagen het daglicht. Bijvoorbeeld rond het Oosterweeldossier – waarbij men een oplossing probeert te vinden voor de mobiliteitsknoop rond Antwerpen. Ringland, Ademloos en stRaten-generaal hebben zo heel wat tegengewicht geleverd in een van de belangrijkste mobiliteitsdossiers van de afgelopen decennia. In dezelfde stad zal in 2018 een ‘Burgerlijst’ naar de verkiezingen trekken, met mensen die per definitie geen partijkaart hebben, en niet in een ‘ideologisch korset’ zitten – om het met de woorden van oprichter Thomas Goorden te zeggen. Al klinken ook in partijpolitieke kringen gelijkaardige plannen. Zo besliste de Belgische socialist en voormalig minister Johan Vande Lanotte om in Oostende met de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 niet met zijn partij naar de kiezer te trekken maar met een open burgerbeweging.
Symbolisch niet onbelangrijk, want Oostende is ook de thuishaven van de socialistische voorzitter John Crombez. Of het succes zal hebben, moet nog blijken. Tot nog toe wordt het vooral gezien als een politieke recuperatie van grassrootsinitiatieven.
De politieke partij is dood, leve de politieke partij
Ik geef toe: als christendemocraat vind ook ik de idee van burgerbewegingen erg romantisch klinken. De persoon als uniek wezen in een gemeenschap waarbinnen hij zich ontplooit, is de basis van onze mensvisie. Een democratie is voor ons dus veel meer dan een systeem waarin men om de zoveel jaar vertegenwoordigers kiest. Burgers en verenigingen moeten zich op een actieve manier mengen in politieke beslissingen. Het sociaal overleg is de essentie van ons sociaaleconomische model. Maar ook buiten het georganiseerde middenveld zijn wij grote voorstanders van burgerparticipatie. Dit maakt voor ons immers een essentieel deel uit van de betrokken samenleving.
Toch doet de evolutie naar burgerbewegingen, weg van politieke partijen, ook vele vragen oprijzen. Is een burgerbeweging die centraal gestuurd wordt door een sterk uitgesproken leider, niet eveneens een entrepreneurpartij? Ik denk daarbij aan de groep rond Bernie Sanders, de Italiaanse Vijfsterrenbeweging of Podemos in Spanje.
En bieden zij een duurzaam antwoord op concrete problemen, of zijn het doekjes voor het bloeden waar de overheid faalt? In Nederland en Groot-Brittannië bestaan er initiatieven waarbij burgers zelf het beheer overnemen van bepaalde afgebakende lokale aangelegenheden. Intussen heeft ook de Vlaamse regering interesse getoond. Zij onderzoekt nu of een dergelijk idee haalbaar is in de praktijk. Een mooi verhaal, dat evenwel niet mag overslaan in een situatie waarbij burgers moeten inspringen waar de overheid faalt. Daar moeten we de balans dus goed bewaken.
Een ander nadeel is het gebrek aan democratische legitimiteit. Het risico is reëel dat een burgerbeweging een elitaire aangelegenheid wordt, een club van mondige burgers die voor zichzelf kunnen opkomen en zich goed weten te organiseren. Burgerbewegingen zijn erg ad hoc en strijden niet zelden voor één zaak. Soms is het niet duidelijk waar het algemeen belang eindigt, en het eigenbelang begint. Vaak ontbreekt ook een duurzaam perspectief. De vraag is dan of bewegingen verdwijnen na het bereiken van hun bestaansreden. Of misschien groeien ze zelf wel uit tot een politieke partij?
Het concept van de burgerbeweging roept met andere woorden vele vragen op. Toch zien we aan het enthousiasme waarmee burgers zich verenigen, dat er wel degelijk een behoefte aan inspraak en participatie leeft. Als politieke partijen anno 2017 – en in de jaren erna – nog relevant willen zijn, zullen zij hierop een antwoord moeten bieden.
Sommigen zien de oplossing institutioneel: vervang politieke partijen door burgerbewegingen; een oplossing die op korte termijn voor sommigen misschien soelaas biedt. Anderen maken dan weer de omgekeerde beweging, en gaan zich autoritair opstellen. Inspraak van de burger stopt bij de opiniepeiling. De partij wordt gestuurd door de markt. Het levert electoraal misschien wel winst op, maar het zegt veel over de plaats van de burger in het democratische proces: de mens als kiezer-consument. In beide gevallen geloof ik niet dat hierin een duurzame oplossing gevonden wordt.
Ik geloof niet dat het probleem bij de politieke partij an sich ligt. Wel dat partijen zich moeten aanpassen aan de noden van de burger. De Gentse economiefilosoof Rogier De Langhe beschrijft partijen als ‘tankers die niet van koers willen veranderen’. Door hun hiërarchische structuur werken zij zeer efficiënt en kunnen de leden zich specialiseren en samenwerken naar één doel. Maar het is moeilijk haar van binnenuit te veranderen. ‘Als partijen de leegloop willen tegenhouden zullen ze burgers opnieuw moeten doen geloven in hun aanpassingsvermogen’, meent De Langhe. Dat kan alleen door de dialoog met de burger aan te gaan, door mensen inspraak te geven in thema’s die voor hen belangrijk zijn.
Inspraak moet er zijn vanuit een oprechte interesse in de burger. Dat is dus veel meer dan een peiling van een studiebureau, of het opstellen van een lijst waarop kandidaten staan die tot dusver nog geen partijkaart hadden. Dat is het christendemocratische idee van subsidiariteit: op een niveau zo dicht mogelijk bij de burger oplossingen vinden, en mensen maximaal betrekken bij de samenleving. De duurzaamste en meest efficiënte manier om de kloof tussen burger en politiek te overbruggen.
De conversation party
Daarom lanceerde ik in 2013 binnen mijn partij CD&V de vernieuwingsoperatie Innesto. ‘Innesto’ staat voor het enten van nieuwe scheuten op rijke stronken, en staat symbool voor de plannen die ik voor mijn partij had uitgetekend. Het zou een omvangrijk proces worden, waarbij betrokkenheid van onze leden maar ook van nieuwe gezichten centraal stond. Nieuwe sporen en ideeën uitzetten, vertrekkende vanuit onze ideologische, christendemocratische wortels. Mijn partij laten uitgroeien tot een conversation party: dat is het einddoel.
En ik denk dat we goed op weg zijn. Met een dertigtal mensen zijn we begonnen, in december 2012, op een wit blad, maar vol frisse ideeën. Dertig mensen met een totaal verschillend profiel, die elk op hun manier voor vernieuwing konden zorgen. Begin 2013 waren we al met driehonderd. En we zouden eindigen met vele duizenden. Tussendoor nodigden we experts uit, organiseerden we denkavonden, kwamen afzonderlijke groepen samen om beleidsideeën uit te tekenen of bij te schaven. Ook de parlementsleden, ministers en kabinetten schreven mee. Innesto zou een mooie wisselwerking worden tussen nieuwe gezichten, leden, experts, maar ook doorwinterde politici.
Een jaar lang hebben we geschreven, gediscussieerd en getimmerd aan een tekst die uiteindelijk de basis van een ideologisch congresweekend zou worden, en in 2014 ten slotte het voorwerp van ons verkiezingsprogramma. Innesto was voor mij: de democratie van de toekomst in actie. Een proces dat volledig bottom-up verliep, radicaal omgekeerd aan het oude politieke recept van politieke partijen die menukaarten aanbieden aan hun leden, en hopen dat die daartussen iets van hun gading vinden.
WAT BRENGT DE TOEKOMST?
Operatie Innesto mag dan afgelopen zijn, onze vernieuwingsplannen gaan verder. In 2017 trekken we met een nieuw project naar de burger. Via concrete voorbeelden uit de praktijk bouwen we een toekomstplan op dat raakt aan thema’s die anno 2017 de burger beroeren. We gaan op zoek naar concrete mensen en projecten, die onze lokale politici kunnen inspireren voor hun eigen lokale beleid. Van autodeelnetwerken tot zorgboerderijen: we brengen een bloemlezing van succesvolle, frisse initiatieven die burgers en politici verenigen. Een proces dat bottom-up vertrekt en werkt met tastbare voorbeelden uit de praktijk. Het resultaat wordt een inspiratieboek voor onze burgemeesters, schepenen en gemeenteraadsleden.
Kortom: als u het mij vraagt, hebben politieke partijen zeker nog toekomst. Maar alleen als zij zich openstellen voor participatie, luisteren naar de burger en zich onder de mensen begeven, in plaats van erboven te willen staan.
‘I like the noise of democracy’, zei James Buchanan, de vijftiende president van de Verenigde Staten. Zolang burgers zich met zoveel enthousiasme inmengen in het publieke debat, staat de democratie niet onder druk, maar bloeit zij juist verder open. Politieke partijen moeten zich niet bedreigd voelen door deze trend, maar als partners samenwerken, en de stem van burger en middenveld verwerken in hun verhaal.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.