Lokale geuzen als opmaat voor de landelijke participatiedemocratie
Samenvatting
Het CDA had vanuit zijn gedachtegoed over lokale democratie en participatie van burgers het ‘politieke goud’ in handen. Maar de partij heeft dat laten liggen en inmiddels beantwoorden lokale partijen steeds meer aan het principe van subsidiariteit. Hun samenwerking met betrokken burgers is het antwoord op het neoliberale beeld van de ‘individualistische ’ burger die aanspreekbaar is op zijn eigen belangen. De participatiesamenleving, waarin burgers taken van de overheid mogen uitvoeren, wordt ingehaald door de participatiedemocratie, waarbij taken en zeggenschap twee zijden van dezelfde medaille zijn. De lokale partijen zien dat beter dan gevestigde partijen als het CDA.
IN DE LANDELIJKE POLITIEK heeft de term ‘provinciaal’ bepaald geen positieve betekenis, dus hoe erg is het als je zelfs niet provinciaal bent, maar lokaal? De eerste associatie met lokale partijen is die met de ‘Lijst Jansen’: de politiek gekoppeld aan een persoon met een eigen netwerk in een gemeente, en met aan dat netwerk verbonden belangen. Deze persoonslijsten kwamen vroeger vaak voor in kleinere gemeenten en worden dus ook logischerwijze geassocieerd met ‘dorpspolitiek’. Verder dan die associatie werd de afgelopen jaren in landelijke kringen niet gedacht, zodat de onstuimige groei van lokale partijen werd gemist, of in ieder geval niet echt serieus genomen werd. Ter illustratie: bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 opende het nos Journaal met ‘doorbraak van lokale partijen’. Het gezamenlijke aandeel was bijna een derde, maar in 2010 was dat al nagenoeg een kwart en waren lokale partijen in ruim tweehonderd gemeenten al de grootste partij (zie tabel 1). Ook als we kijken naar de aantallen wethouders van lokale partijen zien we dat de doorbraak eigenlijk al veel eerder tot stand was gekomen. Intussen zijn lokale partijen goed voor een derde van de zetels in de gemeenteraad, en sinds de laatste verkiezingen ook voor een derde van de wethouders; daarmee vormen ze dus de grootste ‘politieke familie’.
Tabel 1. Kengetallen lokale partijen
jaar | % stemmen lokaal | aantal lokale partijen in gemeenteraden | waarvan grootste in gemeenteraad | aantal wethouders lokale partij |
2006 | 22,2 | 627 | 285 | |
2010 | 24,8 | 817 | 227 | 358 |
2014 | 31,8 | 834 | 191 | 414 |
Maar het is ook een behoorlijk diverse familie, alleen al zichtbaar aan de lokale naamgeving. Er zijn nog steeds aardig wat partijen die zich net als in Rotterdam onder de vlag van ‘Leefbaar’ profileren; er zijn ook nog naamlijsten of namen als Gemeentebelangen; er zijn lokale varianten van ouderenpartijen (‘opa’s’); en er is een woud van partijen met namen als Beter voor Dordt, Kleurrijk Langedijk, Lokaal Veenendaal, Wat Wassenaar Wil, het Vechtse Verbond, Bladel Transparant, tot en met Communiceren met Burgers (Stein).1 Nu is deze laatste naam om meerdere redenen interessant: het gaat om een partij die werd opgericht door mensen die in een wijk actief waren en vonden dat de gemeente daar alles deed, behalve communiceren met burgers.
Voor mijn tweede boek over lokale partijen2 heb ik de programma’s van enkele honderden lokale partijen doorgenomen, en trof het volgende punt in allerlei vormen en formuleringen aan: ‘Het besef dat er samen met inwoners bestuurd moet worden.’ Dat is frappant, want het ging echt om puur lokale partijen, die zonder enige vorm van onderlinge communicatie of afspraken werden opgericht door mensen die ‘aan de basis van de lokale samenleving actief waren’.
In de afgelopen twintig jaar, een periode van vijf verkiezingen voor de gemeenteraad, zijn meer dan duizend lokale partijen opgericht, gemiddeld dus meer dan twee per gemeente. Oprichtingen vonden plaats over het hele land gespreid en het succes was ook algemeen: ongeveer de helft van deze partijen haalde zetels in de gemeenteraad, waarbij er vaak sprake was van landslides: lokale partijen die met meer dan tien procent van de stemmen het lokale politieke landschap gingen domineren. In de eerste fase van deze ontwikkeling werden deze partijen overigens vaak buiten het lokale bestuur gehouden, soms zelfs door ‘monstercoalities’ van links tot rechts, vanuit het idee dat het hier om een ‘kiezersbevlieging’ zou gaan. Deze vorm van cordon sanitaire leidde echter meestal tot nog grotere overwinningen bij volgende verkiezingen. Nadat het aandeel van lokale partijen in 2014 tot bijna een derde van de stemmen was toegenomen, werd de sprong naar deelname aan het lokale bestuur massaal gemaakt en groeide het aantal lokale wethouders tot ruim vierhonderd, ongeveer gelijk met het stemmenpercentage.
Hoe ‘levend’ de beweging is kunnen we zien aan het feit dat bij de afgelopen twee gemeenteraadsverkiezingen samen meer dan vijfhonderd nieuwe partijen met succes deelnamen, dat wil zeggen: raadsleden mochten leveren. En in dat kader blijft het mijn verbazing wekken dat in de afgelopen twintig jaar in Den Haag grote ophef werd gemaakt over zogenaamd individualistische en niet meer bij de politiek betrokken burgers, terwijl diezelfde burgers intussen in alle gemeenten politiek zeer actief werden. Het kost immers nogal wat werk om echt aan de politiek deel te nemen, een programma te schrijven, handtekeningen te verzamelen van een achterban, middelen voor campagnes te organiseren en die campagne ook daadwerkelijk te voeren. En nogmaals, dat gebeurde echt overal dus vanuit de fameuze ‘eigen kracht’ van de inwoners zelf, die dus duidelijk overal in het land door dezelfde gevoelens en bezwaren over lokale politiek gedreven werden.
Met verwijzing naar mijn eerste boek kan dat verhaal kort worden samengevat.3 De afdelingen van lokale partijen worden (en werden) vaak ‘bezet’ door kleine groepen carrièregerichte typen, die meer bezig waren met hun route in de partij dan met de belangen van de burgers. Bovendien verspilden deze lokale elites zeer veel geld met megalomane plannen: de bouw van dure gemeentehuizen, de aanleg van overbodige bedrijfsterreinen, de herinrichting van binnensteden met projectontwikkelaars, enzovoort. Burgers werden voor voldongen feiten gesteld, kregen nergens gehoor (‘inspraak achteraf’) en deze besloten letterlijk in de (tegen)aanval te gaan door zelf een politieke partij op te richten – een partij die als eerste punt in de statuten had opgenomen dat er ‘met inwoners gesproken moet zijn voordat er besluiten worden genomen’.
Ik hecht aan ‘gesproken met inwoners’, in contrast met het bekende ‘luisteren naar’. De essentie van het beleid van lokale partijen, waar ze aan het lokale bestuur gingen deelnemen, was inderdaad het ‘interactief ontwikkelen van beleid’. Een van de mooiste voorbeelden betrof een gemeente waar alle sportvelden samengebracht zouden worden op een groot complex, met als gevolg dat de kinderen dus niet meer naar hun training of wedstrijd konden lopen. De gemeente hield echter vol dat het onderhoud van alle kleine locaties logistiek en financieel onmogelijk was geworden, dat er overlast was voor omwonenden, en dat er meer ruimte moest komen voor andere bestemmingen in de kern, zoals winkels. De betreffende lokale partij kreeg de wethoudersposten toebedeeld die hierover gingen, en organiseerde een aantal ‘overlegtafels’ met alle betrokkenen, van omwonenden tot projectontwikkelaars. Binnen twee maanden lag er een plan waarbij slechts enkele terreinen werden benut voor nieuwe winkels en alle andere locaties in beheer werden overgenomen door een collectief van sportverenigingen en bewoners, tegen een kwart van de kosten die daarvoor waren begroot.
Lokale geuzen
Te mooi om waar te zijn? Dat geldt voor tal van andere verhalen: zo werd een peperduur ‘multifunctioneel zorgcentrum’ overbodig nadat inwoners van zes kleine gemeenten gezamenlijk een transportdienst tussen de kleinschalige locaties opgericht hadden. Het algemene patroon uit al deze voorbeelden was (en is) logischerwijs dat goed georganiseerde kleinschalige samenwerking efficiënter, goedkoper en ook nog een stuk ‘menselijker’ is dan steeds verder uitdijende instellingen die op steeds grotere afstand van de inwoners opereren. Voor de goede orde en om elk misverstand te voorkomen: het zijn zeker niet alleen lokale partijen die dit voor elkaar (kunnen) krijgen. Ook zijn er lokale partijen die heel anders opereren, of die ook zelf weer afstand van de burger nemen door te veel aan het pluche te wennen (al hebben sommige partijen juist daarom in hun statuten opgenomen dat hun leden nooit meer dan twee perioden raadslid of wethouder mogen zijn). Waar het om gaat is dat dit proces van burgerinitiatief, burgerbetrokkenheid en zelfs burger(mee)besturen al decennia in de praktijk aan de gang is, terwijl Haagse partijen de burgers juist tot participatie oproepen.
In feite bedoelen landelijke partijen daarmee dat inwoners taken moeten overnemen die de overheid niet meer kan betalen, als gevolg van de enorme verspilling door schaalvergroting en bureaucratie in sectoren als zorg en onderwijs. Het is belangrijk om de ontwikkeling van lokale partijen juist in het brede perspectief van de ontwikkeling van de verzorgingsstaat te zien. Taken en verantwoordelijkheden die door eigen organisaties van burgers (als kruisverenigingen, woningbouwverenigingen, scholen) ooit op lokaal niveau zijn opgericht werden door de staat overgenomen, en tegelijk als een ‘(burger)recht’ geformuleerd, zonder de klassieke ‘burgerplicht’ in een ‘subsidiair’ georganiseerde samenleving. Het middenveld erodeerde, zoals we intussen (pijnlijk) beseffen, en dat is dus precies wat veel oprichters van lokale partijen weer willen terugkrijgen. Daarmee zijn ze in mijn ogen dus de tegenhangers van het populisme, dat burgers niet op hun betrokkenheid (‘participatie’) aanspreekt, maar ‘het volk’ op zijn vermeende onvrede. Paradoxaal genoeg is de PVV juist de partij die landelijk opereert met het model van de klassieke lokale persoonspartij; het is in feite de ‘Lijst Wilders’, met zelfs maar één enkel partijlid.
Mijn stelling is dat het CDA precies op het punt van lokale democratie, lokale participatie van burgers, het politieke goud in handen had, maar uiteindelijk heeft laten liggen. Lokale partijen beantwoorden steeds meer aan het principe van subsidiariteit; de lokale samenwerking met betrokken burgers is in feite het antwoord op het neoliberale beeld van de ‘individualistische’ burger, die vooral op de eigen belangen aanspreekbaar is. De praktijk in Nederland is (gelukkig) nog steeds die van miljoenen vrijwilligers en mantelzorgers, maar deze zijn vervreemd van de gang van zaken in de geprofessionaliseerde en overgedimensioneerde zorginstituten met hun overbetaalde bestuurders. Die situatie is ook de reden geweest om als beschrijvende term voor deze groep die van de ‘geuzendemocratie’ te kiezen. Kenmerk van de geuzen was immers dat ze er tot ieders verrassing in slaagden steden te veroveren, maar dan wel degelijk ten gunste van het algemeen belang: bevrijding van de ‘Spaanse bezetters’. Ze werden op alle niveaus geminacht en niet serieus genomen (‘geus’ komt van het Franse gueux, ‘bedelaar’), maar slaagden er toch in om te dienen als fundament voor een omslag, een doorbraak. En die doorbraak is voor mij gelegen in de term democratie, omdat veel lokale partijen gemeen hebben dat ze voorstander zijn van ‘basisdemocratie’: van gesprekken voeren met de inwoners zelf, voordat ze zelfs maar aan beleid gaan denken. En daarmee komen ze ook tegemoet aan datgene wat de inwoners als bezwaar hebben tegen de ‘traditionele’ politiek, die top-down werkt, bureaucratisch opereert en op zijn best wil luisteren, met als doel om de volgende verkiezingen te winnen.
Om misverstanden te voorkomen: ik heb lokale partijen niet voor niets aangeduid als een ‘politieke familie’. Families zijn zeer divers qua samenstelling, en dat geldt ook voor lokale partijen. In Geuzen aan de macht heb ik onderscheid gemaakt in vier hoofdgroepen van lokale partijen. Een klein deel (4 procent) is gericht op specifieke acties. Een kwart (ofwel 25 procent) is gericht op deelbelangen; deze partijen (bijvoorbeeld lokale ouderenpartijen) hebben smalle programma’s. Partijen met een breed programma vallen uiteen in twee groepen, de ene gericht op ‘de inwoner als klant’ (30 procent) en de andere gericht op ‘de burger als participant’ (41 procent). De laatste groep wordt gevormd door de echte participatiepartijen, die ten doel hebben de burger weer actief bij het lokale beleid te betrekken. Deze groep is naar mijn overtuiging groeiende. De eerdergenoemde basisbeweging wordt voornamelijk gedragen door de beide laatste type partijen.
Participatiedemocratie
Burgers werken in de praktijk gemakkelijker en sneller samen dan lokale politieke partijen en lokale politici, die immers hun eigen posities (zetels, portefeuilles) willen veiligstellen en hun onafhankelijkheid niet willen verliezen. De lokale politieke partijen, die een gelijk belang hebben (decentralisatie van rijksbeleid, voorkomen van gemeentelijke herindeling, regionale samenwerking), weten nog steeds niet tot een succesvolle bundeling (met behoud van het eigen karakter) op provinciaal of landelijk niveau te komen. Het succes van samenwerking van burgers daarentegen is zichtbaar in zevenhonderd buurtpreventieteams, driehonderd energiecollectieven en honderd zorgcoöperaties. Deze zijn soms ontstaan uit burgerinitiatieven, soms ook los van de gemeente. Veel burgers lijken het zat dat de gemeente hun mooie ideeën probeert te kapen (‘overheidsparticipatie’, ‘code oranje’) en starten hun eigen initiatief. Kortom, ‘de burger doet het zelf’, in toenemende mate. Het gaat dan om energie, zorg, buitenruimte, gescheiden inzameling van huishoudelijk afval, participatie en dergelijke. De coöperatieve vereniging lijkt hiervoor een goede organisatievorm. Gemeenten kunnen op deze ontwikkeling inspelen door mee te werken aan de overdracht van taken, bevoegdheden en middelen naar organisaties van burgers. Ook zullen gemeenten het principe van wederkerigheid (‘voor wat hoort wat’) moeten accepteren; de tijd dat burgers bereid waren om zonder beloning taken voor de gemeente of de gemeenschap uit te voeren, ligt inmiddels achter ons. Naast de vrijwilligersvergoeding zullen er nieuwe beloningsvormen moeten worden ontwikkeld. Gedacht kan worden aan winstuitkering uit de coöperatie, trekkingsrechten voor zorg in de toekomst, en verlaging van de lokale belasting (individueel of collectief).
Kortom, de participatiesamenleving, waarin burgers taken van de overheid mogen uitvoeren, wordt ingehaald door de participatiedemocratie, waarbij taken en zeggenschap twee zijden van dezelfde medaille zijn. En die medaille wordt op dit moment in de praktijk door lokale partijen geslagen, samen met burgers.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.