Hoop doet leven, angst alleen overleven
Samenvatting
Zinnig antwoorden op de noden van onze tijd is angstige mensen hoop te geven. En hoop niet met angst te verruilen. Maar daarbij moeten we niet vallen voor drie verleidelijke verzoekingen: te denken dat het om ‘brood’ alleen gaat, dat de overheidsmacht het goede kan bewerken, en dat we de dingen op hun beloop kunnen laten.
‘Wat staat ons als belijders van de Christus te doen met het oog op de noden van onze tijd?’ Rond die vraag kwam het eerste Christelijk-Sociaal Congres (CSC) samen.1 Rond die vraag zijn in de 125 jaar die sindsdien zijn verstreken steeds weer mensen bijeengekomen, tot op de dag van vandaag. Dat is goed, want, zoals toen werd vastgesteld, christelijk geloof dwingt in iedere tijd tot het aanpakken van de sociale problemen van die tijd. Dat zijn in onze tijd andere dan die waarvoor het congres in 1891 samenkwam en waarvoor de encycliek Rerum Novarum werd geschreven. Gelukkig maar: het zou ontmoedigend zijn als we ons nog steeds over dezelfde problemen zouden moeten buigen.
De vraagstukken in onze tijd zijn anders, maar niet minder. De structuurfouten waar Kuyper toen op wees, zijn nog onverminderd werkzaam. Materiële welstand in vele gedaanten – welvaart, veiligheid, gezondheid, bestaanszekerheid – is toegenomen, maar geestelijke verpaupering ook. We leven dichter op elkaar, zijn meer dan ooit met elkaar verbonden, en ook meer dan ooit van elkaar afhankelijk om te leven en te overleven. Maar ondertussen staan we ook verder van elkaar af: in persoonlijke relaties, in gemeenschappen en tussen gemeenschappen. Want de geest van verbrokkeling – de geest van nationalisme, individualisme, rationalisme en relativisme – is onverminderd vaardig. De vraagstukken waar de samenleving voor staat vergen samenwerking, verdraagzaamheid en gemeenschapszin – lokaal, nationaal en bovennationaal. Maar alom worden tegenstellingen aangezet, worden afscheiding, afsluiting en uitsluiting als oplossing gepredikt, en worden rijken rijker en armen armer.
***
Er is reden om tot verversing van de vruchten van het christelijk-sociaal denken te komen. Het moderne denken loopt steeds meer vast in tegenstellingen die het zelf oproept, maar niet kan overbruggen of oplossen. Tegenstellingen zoals die tussen individu en gemeenschap; schap; tussen de vrijheid om alles naar eigen inzicht te doen en de noodzaak om deze samen met anderen in veiligheid, gelijkheid en zekerheid te waarborgen. De tegenstelling tussen het zintuiglijk waarneembare en verstandelijk begrijpbare als enige waarheid en werkelijkheid, en de waarde van solidariteit, liefde en gerechtigheid. De tegenstelling tussen maatschappelijke pluriformiteit, waarin over smaken van goed en kwaad niet te twisten valt, en de behoefte aan bescherming tegen meningen en opvattingen die gevaarlijk worden geacht.
Die tegenstellingen en de onoplosbaarheid daarvan hangen nauw samen met het mensbeeld dat daaraan ten grondslag ligt: de mens als autonoom, zelfredzaam, vrij individu als basis van de maatschappelijke werkelijkheid en ‘Ik denk, daarom ben ik’ als uitgangspunt om die werkelijkheid te begrijpen. Neem een ander beeld en u krijgt een andere uitkomst. Neem bijvoorbeeld als uitgangspunt ‘Ik ben omdat wij zijn’, en veel van de genoemde tegenstellingen verdwijnen. Het is het mensbeeld in het Ubuntudenken in grote delen van zuidelijk Afrika. Of neem ‘Mij gaat het goed, want ons gaat het goed’: een niet minder humanistisch uitgangspunt, waarin de nadruk ligt op de wederzijdse relatie tussen mensen en niet op hun onderlinge tegenstellingen. Dit denken loopt uiteindelijk vast in de gemeenschap, die altijd prevaleert boven het individu. Want om tegenstellingen te kunnen overbruggen moet er sprake zijn van achterliggende gemeenschappelijke waarden of levensbeschouwelijke uitgangspunten op basis waarvan verschillen en tegenstellingen zich laten vergelijken en oplossen. Zijn die er niet, dan laten de tegenstellingen zich nog slechts oplossen door een krachtmeting, en dan komt men niet nader tot elkaar, maar raakt juist steeds verder van elkaar af. Denk aan de verkiezingen in de Verenigde Staten.
Het Christelijk-Sociaal Congres en de encycliek kozen hun uitgangspunt in een mensbeeld dat ook uitgaat van individuen, gemeenschap, gelijkheid, maar dan een waarbij tegenstellingen overbrugbaar zijn vanuit het zicht op een gemeenschappelijke bestemming. Het beeld van de mens die als persoon geroepen is om in gemeenschap met anderen zijn bestemming te realiseren. Het gaat om mensen die zowel verantwoordelijk als hulpbehoevend zijn, en om een pluriformiteit die dienstbaar is aan een centrale waarde: mensen tot hun recht laten komen.
***
In dat mensbeeld heeft hoop een centrale rol: de hoop van het uitzicht op het Koninkrijk. Daarom is het vreemd dat het motto van het jubileumcongres 2016 ‘Geloof, angst & liefde’ luidt, een variatie op de drieslag van geloof, hoop en liefde. Hoop is dus vervangen door angst. Wellicht is dit bedoeld als kenschets van de huidige tijd. Inderdaad worden veel mensen in onze tijd gedreven door angst: angst om zekerheid en welvaart te verliezen, angst voor wat vreemd is en onbekend, angst voor rampen en gevaren die we zelf over ons afroepen, angst voor de ander, angst voor de toekomst. Maar die angst komt voort uit verlies aan geloof, en niet alleen op religieus gebied: ook het geloof in de toekomst, in samenwerking, in de naaste en in onszelf zijn we kwijtgeraakt. De liefde die dan rest is vooral eigenliefde. Hoop doet leven: zij vormt een motor van het bestaan, biedt daar oriëntatie en zin aan, schept vertrouwen en brengt mensen samen. Angst doet overleven: hij biedt wel een drijfveer aan het bestaan, maar alleen om zich krampachtig vast te klampen aan het heden, aan wat men heeft, in wantrouwen van de ander en van wat vreemd is of nieuw. Angst ondergraaft vertrouwen, zet tegenstellingen aan, en versterkt onverdraagzaamheid.
Hoop biedt de grondslag om ook bij de grootste uitdagingen te kunnen zeggen ‘Yes we can’ en ‘Wir schaffen dass’ – niet als lichtzinnige onderschatting van de taak die voor ons ligt, maar als besef van wat onze opdracht is en van het vertrouwen dat we daar dan ook de kracht voor zullen krijgen. Het is het vertrouwen dat Gideon en driehonderd man de overwinning gaf, en dat het mogelijk maakte een menigte van vijfduizend te voeden met vijf broden en twee vissen. Die hoop biedt ook ons vertrouwen om bij alle secularisering en ontkerstening de moed te hebben om bij het CSC samen te komen en ons af te vragen wat ons te doen staat met het oog op de noden van onze tijd. Dat doe je door angstige mensen hoop te geven, maar niet door hoop met angst te verruilen, zoals in het motto gebeurd is.
***
De noden van nu zijn wel anders dan die van 125 jaren geleden, maar niet geringer. Het zijn vaak ‘oude bekenden’ in nieuwe gedaante: groeiende ongelijkheid, armoede en ontheemding, en ongeremde exploitatie van mensen, gemeenschappen en schaarse natuurlijke hulpbronnen, zoals water, natuur en klimaat.
Twee aspecten dreigen echter aan de aandacht te ontsnappen. In de eerste plaats gaat het dan om het onderhouden en het ontwikkelen van overheden die ons in staat stellen om bij alle verscheidenheid in vrede samen te leven. Want zonder het vermogen om vrede, veiligheid, zekerheid en recht te waarborgen, zal wat we in verbondenheid en samenwerking tot stand brengen, niet bestendig zijn en zal de angst niet verdwijnen. Maar op dat terrein zijn we, nationaal en internationaal, de structuren die nodig zijn om positieve vrijheid te realiseren (het vermogen om vrijheid, stabiliteit en recht te scheppen) aan het verwaarlozen ten gunste van negatieve vrijheid (het vermogen om in het eigen belang te handelen). Het gezag van nationale staten brokkelt af, en zij zijn ook allang niet meer afdoende: vrijwel geen van de vraagstukken waar overheden thans mee worden geconfronteerd, kan nog adequaat door enige overheid alleen worden beantwoord. Een tweede aandachtspunt is de moreel-ethische dimensie. We hebben duizelingwekkende mogelijkheden binnen het bereik van ieder gebracht met grote verantwoordelijkheden, maar we geven jongeren vaak niet de morele bagage en het morele besef mee om de keuzen te kunnen maken waar ze voor geplaatst worden; misschien omdat de ouders die ook al niet meer hebben. Onlangs ontstond er politiek debat over prenataal testen op het downsyndroom. En het downsyndroom is echt niet de enige afwijking of erfelijke aandoening die onderzocht kan worden. Het recht om een baby met een ernstige aangeboren ziekte geboren te laten worden staat niet ter discussie – nog niet –, maar de vraag of de lasten daarvan collectief gedragen moeten worden, ligt wel al op tafel. Want gaat het niet om eigen keuzen, zoals bij roken en te veel eten, waar dat al bepleit wordt?
***
Inzet toen, 125 jaren geleden, was, en is nu nog steeds, om te komen tot een rechtvaardige maatschappelijke orde, een orde die getuigt van respect voor mens en milieu, die beantwoordt aan de behoeften van alle betrokkenen, een orde die niet primair op eigen gewin is gericht, maar op participatie en constructieve samenwerking in dienst van het gemeenschappelijk belang. Sinds het eerste congres is het gelukt om veel van de vraagstukken van toen aan te pakken. Wat toen kon, kan ook nu. Van iemand aan wie veel gegeven is, mag veel gevraagd worden. Want bij alle verschillen en ellende die er is, behoren onze landen tot de rijkste en welvarendste ter wereld.
Maar laten we ons daarbij bewust zijn van de misvattingen die dreigen als men greep wil krijgen op verandering en daar sturing aan wil geven. Ik denk daarbij aan drie misvattingen in het bijzonder, die gelijkenis vertonen met de verzoekingen van Christus in de woestijn. De eerste is de gedachte dat het om ‘brood’ alleen gaat, om materiële noden. Die gedachte miskent de geestelijke nood en verarming in onze samenleving, waarin onderlinge betrekkingen steeds minder persoonlijke relaties zijn. Want het is niet zo dat welvaart en welzijn mensen ook ‘beter’, beschaafder, minder ten kwade geneigd maken. Zeventig jaar vrede, groeiende welvaart en steeds grotere vrijheid hebben de westerse mens niet beschaafder of geestelijk ontwikkelder gemaakt. Neem slechts de wijze waarop we via internet met elkaar communiceren.
De tweede gevaarlijke misvatting is de gedachte dat we de noden die er zijn, aan overheden kunnen overlaten, en dat overheidsmacht het goede kan bewerken en mensen ten goede kan keren. Alle koninkrijken der wereld voor een knieval, de knieval voor macht als middel om het heil van mensen af te dwingen en te realiseren. ‘Dat heeft de staat tot hel gemaakt, dat de mens er een hemel van wilde maken’, zei de Duitse dichter Hölderlin. Versta mij wel: overheden zijn wezenlijk bij het weren van het kwade en het scheppen van ruimte waarbinnen burgers tot recht kunnen komen, maar het goede komt van mensen. Overheden zijn nodig, maar je moet ze niet vertrouwen met het goede, ook al zullen zij bij voortduring zeggen dat zij het goed met mensen voorhebben.
De derde misvatting is de gedachte dat men terzijde kan blijven staan en de dingen op hun beloop kan laten. Men verwacht dat een onzichtbare hand de ontwikkeling ten goede zal keren of dat God wel uitkomst zal geven: ‘Spring van de tempel en engelen zullen u dragen.’ Het is in onze tijd misschien wel de gevaarlijkste verzoeking. Te gemakkelijk denken we dat wat elders gebeurt ons niet aangaat als we ons maar afzijdig houden. Met alle technische mogelijkheden hebben afstand en grenzen echter nog maar weinig betekenis. Veiligheid, vrede, recht, welvaart en toekomst zijn nauw verweven met en afhankelijk van wat elders gebeurt. Toch gedragen we ons vaak als struisvogels: kop in het zand. Als we nu maar wegkijken, zullen de problemen wel aan ons voorbijgaan – zo denken en doen we vaak.
Wanneer we vallen voor deze drie verleidingen doen we de kern van de christelijk-sociale opdracht geweld aan. We geven dan angst het laatste woord, en niet hoop.
Noot
- 1.Dit artikel is een bewerking van een lezing op 31 augustus 2016 tijdens de jubileumconferentie van het Christelijk-Sociaal Congres, 125 jaar na het eerste Christelijk-Sociaal Congres.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.