Wie bestuurt de vliegende auto? Liever wakende dan pratende burgers bij de ontwikkeling van technologie
Samenvatting
Met het ineengrijpen van internet, deeleconomie en disruptieve innovaties zijn publieke en private investeringen op een ingewikkelde wijze met elkaar verstrengeld geraakt. Op die manier is een technopolitieke speelruimte ontstaan waarin design en wetgeving samen optrekken. Denk aan de razendsnel verruimde regels voor experimenten met zelfrijdende auto’s. Onduidelijk is wat de maatschappelijke opbrengsten precies zijn. Het meepraten van burgers over technologie zal weinig soelaas bieden. Het is beter als ze eerst de ontwikkelingen argwanend volgen en controle herwinnen over de technopolitieke ruimte. Uiteindelijk zal dit de verbeelding van technologie en politiek versterken.
DE INTERNATIONALE ARCHITECTUUR BIENNALE ROTTERDAM (IABR) 2016, met als thema The Next Economy, was versierd met een welkomstspreuk, een heel rake, van de schrijver William Gibson: ‘The future is already here. It is just not evenly distributed.’ Gibson is wel de noir prophet van cyberpunk genoemd, een sciencefictiongenre waarin hij actief is. Hij staat tevens bekend als de bedenker van de term ‘cyberspace’. Wat me aanspreekt in zijn uitspraak is dat die maar liefst twee wijsheden combineert.
Dat is in de eerste plaats dat denken over de toekomst of het vormgeven ervan begint in het heden en dat wat ver weg lijkt vaak nu al in gang is gezet. Dat is ook een reden om wetenschappers en techniekontwikkelaars naar hun dromen te vragen, ook al geven ze die niet graag publiekelijk prijs, bevreesd als ze zijn voor fantast te worden uitgemaakt. Maar juist die dromen zijn vaak de zaken die ze werkelijkheid willen laten worden – en waarop hun huidige onderzoek al zinspeelt.
Wat me daarnaast bevalt is dat het verdelingsvraagstuk op de agenda wordt gezet. Tot voor kort was dat een garantie om voor communist (of erger) te worden uitgemaakt in de technowereld, maar sinds enige tijd lijkt er een kentering gaande. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan het werk van Piketty, die het thema ongelijkheid op de agenda heeft weten te krijgen. Ook het verzet (en de angst daarvoor) tegen het zogenoemde politieke establishment in steeds meer westerse landen door groepen die zich stelselmatig economisch benadeeld weten, heeft de verdelingsproblematiek nieuw leven ingeblazen. Maar het heeft ook te maken met de al enige tijd afvlakkende productiviteitsgroei in de Verenigde Staten en de argwaan jegens het ontstaan van internet- en technobubbels.
Dat kan worden geïllustreerd met een andere uitspraak die me aanspreekt: ‘We were promised flying cars and we got 140 characters.’ Hier is iemand aan het woord die allesbehalve een criticus van Silicon Valley kan worden genoemd. De uitspraak is van Peter Thiel, een techno lord die schatrijk is geworden als medeoprichter van PayPal en nog stinkerder rijk met zijn vroeg verworven aandeel in Facebook (gekocht voor een half miljoen dollar, verkocht voor meer dan een miljard), en die actief is als angel investor en venture capitalist. Recent was hij in het nieuws door zijn financiële steun aan de rechtszaak van Hulk Hogan tegen Gawker. Hogan wilde deze website, een soort GeenStijl uit Californië, op de knieën krijgen omdat deze zijn seksuele geaardheid naar buiten had gebracht (exit vrijheid van meningsuiting) en kritiek had geuit op zijn steun aan Donald Trump. Over de ‘gelijke verdeling’ waar Gibson over sprak zul je Thiel niet horen. Liever wil hij met zijn maat Elon Musk, ook ex-PayPal en oprichter en CEO van SpaceX en Tesla Motors, seasteads (drijvende steden) voor de kust starten omdat de beide heren het belachelijk vinden dat de Verenigde Naties slechts 193 lidstaten kennen (te weinig keus), of de maan koloniseren en tot libertaire samenleving dopen omdat ze de overheid als een slecht werkend algoritme beschouwen.
Toch spreekt zijn uitspraak me aan. Terecht stelt hij aan de kaak dat ondanks de enorme hypes die er om de technologieën hangen die rond SaFrancisco worden ontwikkeld, het innovatieve gehalte en de zegeningen nogal worden overschat. Iedere nieuwe versie van de iPhone is wereldnieuws en de journaals zenden trouw de beelden uit van de rush als de winkels opengaan (blijkbaar wordt er op zo’n moment niet via internet besteld). Maar wat hebben al die miljardeninvesteringen nu opgeleverd? Dat we kunnen twitteren, met gebruikmaking van honderdveertig karakters … Ondertussen is de vliegende auto niet gekomen.
Gebrek aan langetermijninvesteringen in technologie
Er is veel te zeggen over deze ontwikkelingen en over hoe ze gewaardeerd moeten worden, maar ik wil hier in het bijzonder ingaan op de verhouding tussen publieke en private investeringen en opbrengsten, en op de relatie tussen overheid, bedrijven en burgers. De verhouding tussen publieke en private investeringen en opbrengsten is uitvoerig geana lyseerd door onder anderen de econome Mariana Mazzucato1 en door Stanford Universityonderzoeker Evgeny Morozov, die sceptisch is over de democratische zegeningen van het internet en de cyberindustrie.2 Wat beide auteurs glashelder tonen is dat overheden zich maar al te vaak de kaas van het brood laten eten als het gaat om investeringen in technologie en om wat ze daarvoor terugkrijgen. Verder laten zij zien dat de internet- en ict-industrie uitblinkt in het simplificeren van problemen. In beide gevallen is het publieke karakter van technologie, in de betekenis van transparantie, van toegankelijkheid en verdeling, en vooral van echte maatschappelijke opbrengsten genereren, de dupe.
Een mooi voorbeeld is Mazzucato’s analyse van de biografie van Steve Jobs. Het woord ‘government’ komt hierin niet één keer voor, terwijl de iPhone nooit mogelijk was geweest zonder de miljardeninvesteringen die de Amerikaanse overheid in ruimtevaartprogramma’s en in de ontwikkeling van het internet heeft gedaan. Hier wordt de inzet van publieke middelen willens en wetens uit de geschiedenis weggeschreven om het sprookje van de entrepreneur-uitvinder te laten voortbestaan. Een ander voorbeeld is Mazzucato’s analyse van de miljarden die de overheid steekt in wetenschappelijk onderzoek dat direct of indirect de farmaceutische industrie ten goede komt voor de ontwikkeling van medicijnen. Het is natuurlijk een goede zaak dat die medicijnen er komen, maar de overheid laat vaak na eisen te stellen aan de prijzen die ervoor gerekend mogen worden en de winsten die erop kunnen worden gemaakt. Met dat geld zou de overheid ook andere investeringen kunnen doen, en met lagere prijzen zouden mensen echt profiteren.
Een ander voorbeeld van waar de overheid en vooral de maatschappij uiteindelijk met lege handen komt te staan is beschreven door Morozov. In Finland ondersteunde de overheid de innovatieve start-up Kutsuplus. Doel was om in Helsinki de Uber van het openbaar vervoer te worden. Met behulp van smartphones en algoritmes zouden passagiers via naadloos op elkaar aansluitende minibusjes naar hun bestemming vervoerd kunnen worden. Het was een succes: het werkte en de jaarlijkse groei was indrukwekkend. Toch trok de overheid er na enige tijd de stekker uit, omdat het ‘te duur’ was.
Maar wacht eens even: ‘te duur’? Het ging hier toch om investeringen? Fijntjes wijst Morozov erop dat Uber een miljardenwaarde vertegenwoordigt maar nog geen dollar ‘winst’ heeft gemaakt. Waar het om gaat is marktaandeel en het bereiken van een monopolie. De lange adem, de agressieve tactieken en de lobby in steden die daarvoor nodig zijn (Uber benoemde recent niet alleen oud-eurocommissaris Neelie Kroes als adviseur, maar ook de oud-burgemeesters van Houston, Philadelphia, Rome en Adelaide) vereisen jarenlange investeringen.
En juist die lange adem heeft de overheid niet. Niet slechts door onwil of kortetermijnbeleid: het geld ontbreekt eenvoudigweg. En weer wijst Morozov op een ongerijmdheid: zijn het niet diezelfde Ubers en Airbnbs die via allerlei constructies, vrijstellingen en regelrechte ontwijking onder het betalen van belastingen uitkomen? Mede door die gemiste inkomsten ontbreekt het de overheid aan middelen om langetermijninvesteringen te doen in technologieontwikkeling die wel duidelijke publieke opbrengsten genereert.
De geboorte van een technopolitieke ruimte
Een les die uit deze analyses kan worden getrokken is wat mij betreft niet dat internetbedrijven uit boeven en cowboys bestaan of dat overheden sukkels zijn die zich moedwillig de kaas van het brood laten eten (al deed de belastingdeal die de Gemeente Amsterdam met Airbnb sloot dat wel even vermoeden). Het belangrijkste inzicht lijkt me dat er een ingewikkelde verstrengeling tussen publieke en private investeringen is ontstaan waardoor de maatschappelijke opbrengsten uit het zicht verdwijnen. Er is een technopolitieke speelruimte geboren waarin design en wetgeving samen optrekken. Denk aan de razendsnel verruimde regels voor experimenten met zelfrijdende auto’s. Die technopolitieke speelruimte heeft Keller Easterling omschreven als extrastatecraft.3
Precies dit ontstaan van zo’n technopolitieke speelruimte waarin onvoldoende duidelijkheid is over wat nu als maatschappelijke opbrengst mag worden verstaan, maakt me sceptisch over democratieverhalen die burgers een belangrijke rol denken te kunnen geven in de ontwikkeling van technologie. In mijn eerdere boek Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de technologische samenleving was ik nog redelijk optimistisch over de mogelijkheden die er zijn om burgers te betrekken bij de vormgeving van de technologische samenleving.4 Althans, ik verklaarde het tot een democratische taak van die technologische samenleving dat de publieken daartoe moeten worden gesmeed. Dat was niet eens gebaseerd op een Europees idee van de verzorgingsstaat, maar op het werk van de Amerikaanse pragmatist John Dewey, juist iemand die een ondernemend ideaal van democratie nastreeft. Een onverdachte bron dus.
Toch zou ik, als mij nu wordt gevraagd hoe de informatie- en communicatietechnologie goed burgerschap kan versterken, terughoudend zijn. Om te beginnen zou de vraag moeten luiden of de informatie- en communicatietechnologie goed burgerschap kan versterken. Ik vermoed dat het antwoord ontkennend luidt. Belangrijker misschien is nog dat ik intussen een andere politieke attitude hoger waardeer. In plaats van participatie, inspraak en codesign denk ik dat meer waakzaamheid geboden is.
In mijn recente boek Het huis van Argus. De wakende blik in de democratie heb ik het begrip ‘wantrouwen’ tegen het licht gehouden.5 Ik denk dat die notie tekortschiet omdat die doorgaans met een te negatieve en te beperkte opvatting van democratie gepaard gaat. Wat daarentegen wel cruciaal is, is controle. Hoe kunnen burgers controle krijgen op de inrichting van een samenleving die in steeds sterkere mate technologisch is (denk aan de zogenoemde smart cities) en op een politiek bestel dat slechts indirect toegang biedt (via de vertegenwoordigende democratie)?
Het wakende oog
In dit verband is er de laatste jaren een interessante wending waar te nemen naar wat Jeffrey Green in The eyes of the people een oculaire democratie heeft genoemd.6 Daarin staat niet het meepraten centraal (deliberatie) of je stem afgeven (representatie), maar kijken. De oculaire democratie benadrukt het belang van het wakende oog. Deze ‘zienswijze’ is terug te vinden in het werk van de Franse filosoof en historicus Pierre Rosanvallon, met name zijn Democratie en tegendemocratie, en van de Britse politieke wetenschapper John Keane, met zijn The life and death of democracy, waarin hij de opkomst van de monitory democracy heeft beschreven.7 Controle is onlosmakelijk verbonden met een democratische traditie waarin burgers worden geacht het bestuur in de gaten te houden. Via die controle manifesteren burgers zich even goed als dat ze dat via de collectieve wilsvorming doen. Behalve uit een manier om de zeggenschap van burgers tot uitdrukking te brengen bestaat democratie zo uit een controlerend element waarin diezelfde burgers een wakend oog op de macht houden.
Plaatst dit burgers dan niet in een passieve positie? Zet louter kijken mensen niet buitenspel, als het niet tot een gesprek komt? Inderdaad waarschuwde de eerdergenoemde John Dewey er al voor dat alleen praten mensen tot deelnemers in een democratie maakt. Alleen kijken veroordeelt hen tot toeschouwers. Maar ook de ‘vocale’ democratie, zoals Green die noemt, waarin de stem centraal staat, heeft een zwakke plek. Zo heeft de politieke wetenschapper en invloedrijke Newsweek-columnist en CNN-commentator Fareed Zakaria in De toekomst van vrijheid op vernietigende wijze betoogd dat het ideaal van Dewey voor de democratie in de Verenigde Staten totaal gecorrumpeerd is geraakt.8 Juist de ‘inclusieve’ gespreksbenadering van democratie maakt haar kwetsbaar voor goed georganiseerde lobbygroepen. De globalisering van het politieke circuit (zie de adviseurs die Uber benoemt) versterkt dit alleen maar.
Het codesign door burgers zal weinig soelaas bieden waar het is opgenomen in al te innige publiek-private investeringen, innovatie en wetgeving. In plaats van daarbinnen mee te praten over technologie, doen burgers daar waar extrastatecraft de dienst uitmaakt er beter aan een stap naar buiten te zetten om hun controle verder te ontwikkelen.
De ruimte die er is voor controle moet ook worden benut bij gebrek aan beter. Monitoring door bedrijven van gedrag via informatienetwerken en de technologische structurering van de openbare ruimte, zoals in de smart city, hebben het private beheer versterkt. De mogelijkheden van burgers om de publieke ruimte voor verkeer en voor vrije meningsvorming vorm te geven, nemen ondanks de revolutionaire ontwikkelingen in het digitale en sociale medialandschap niet noodzakelijk toe. Dat wil zeggen, de middelen om media te ontwikkelen en te benutten mogen toenemen, maar de controle ervan ligt in belangrijke mate bij private spelers. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat burgers kritisch maar afzijdig zijn. Afzijdige burgers zijn de resultante van een inkrimpende sfeer van publieksvorming. Het laatste redmiddel dat hun ten dienste staat is waakzaamheid. Dat is misschien vanuit het oogpunt van een participatieve democratie een bedenkelijke ontwikkeling, maar het is wel een ontwikkeling die onderkend moet worden om de verkleining van de politieke speelruimte voor burgers onder ogen te zien. En om te voorkomen dat burgers en overheden knollen voor citroenen worden verkocht, is enige extra argwaan geen slecht idee.
Bovendien biedt controle, als die niet slechts als een vorm van wantrouwen wordt begrepen, ook ruimte voor verbeelding. Juist door eerst onder ogen te zien dat het publieke en het private domein verstrengeld zijn en dat burgers, bedrijven en overheden niet meer absoluut gescheiden opereren, ontstaat ruimte om de verbindingen anders te leggen. De verbeelding van de toekomst is zo geen vrijblijvende oefening of alleen een kritisch commentaar. Zij ontstaat vanuit de controlerende rol die burgers willen innemen maar waarvoor de marges smal zijn. Zoals Pallas Athena, de godin van de wijsheid, werd geboren uit het hoofd van oppergod Zeus, zo groeit verbeelding uit controle. Te vroeg meepraten en meedoen (participatie en deliberatie zijn hier de sleutelwoorden) leidt ertoe dat er bij aanvang te weinig een beeld is gekweekt van de gewenste publieke opbrengsten. De sneltreinvaart (magneetzweeftreinvaart is een passender term) van de ontwikkelingen stelt burgers en overheden vervolgens al snel voor voldongen feiten. Terwijl experimenteerruimte in de wettelijke kaders voor alle partijen een laboratorium moet zijn. Zoals wetenschapssocioloog Andrew Pickering terecht opmerkt: in experimenteel onderzoek blijft niets hetzelfde als de proeven eenmaal draaien. Zowel de theorie, het experiment, de feiten en de instrumenten als de onderzoeker zelf worden ‘door de mangel gehaald’.9 Bij die transformatie past afstand en betrokkenheid. De verleiding van de vocale democratie is groot omdat die directe zeggenschap suggereert, maar de opbrengsten van de oculaire democratie zouden weleens verrassend kunnen uitpakken als onderkend wordt dat controle en verbeelding hand in hand kunnen gaan.
Noten
- 1.M. Mazzucato, The entrepreneurial state. Debunking public vs. private sector myths. Londen: Anthem Press, 2013.
- 2.E. Morozov, The net delusion. The dark side of internet freedom. Philadelphia: Public Affairs, 2011; idem, To save everything, click here. The folly of technological solutionism. Philadelphia: Public Affairs, 2013; idem, ‘Our cities shouldn’t rely on Uber to devise new transport choices’, The Guardian, 1 februari 2015.
- 3.K. Easterling, Extrastatecraft. The power of infrastructure space. Brooklyn: Verso, 2014.
- 4.H. Dijstelbloem, Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de technologische samenleving. Amsterdam: Van Gennep, 2008.
- 5.H. Dijstelbloem, Het huis van Argus. De wakende blik in de democratie. Amsterdam: Boom, 2016.
- 6.J.E. Green, The eyes of the people. Democracy in an age of spectatorship. Oxford: Oxford University Press, 2011.
- 7.Respectievelijk P. Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie. Amsterdam: Boom, 2012; en J. Keane, The life and death of democracy. Londen: Simon & Schuster, 2009.
- 8.F. Zakaria, De toekomst van vrijheid. De paradoxen en schaduwzijden van democratie. Amsterdam: Contact, 2008.
- 9.A. Pickering, The mangle of practice. Time, agency, and science. Chicago: University of Chicago Press, 1995. Met dank aan filmmaker en kunstenaar Joost Rekveld voor het in herinnering brengen van dit concept.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.