Nabijheid en samenwerking als bron van innovatie
Samenvatting
Een doorgeslagen statelijk centralisme en eenzijdig op ongebonden individuele vrijheid gerichte ‘vrije’ markten werken niet meer. Regio’s zijn de nieuwe bestuurlijke vormgevers, de aanjagers van economische samenwerking en de bemiddelaars van identiteit, stelt commissaris van de Koning Wim van de Donk. ‘Het is tijd voor regionomics in plaats van reaganomics.’
Nee, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant Wim van de Donk zal niet geringschattend spreken over de rol van nationale overheden: ‘We hebben elkaar hard nodig.’ Maar voor economische innovaties en de noodzakelijke overgang naar een meer sociale markteconomie zullen niet de nationale overheden, maar de kracht van regionale en provinciale netwerken doorslaggevend zijn.
Het is een verhaal dat hij de laatste jaren vaker houdt. Lees wat hij in zijn laatste nieuwjaarstoespraak op het Brabantse provinciehuis zei: ‘Het Europa van de toekomst zal vooral een Europa van sterke steden en regio’s zijn. Die floreren niet bij een strategie die geënt is op het al even achterhaalde als failliete gedachtegoed van de reaganomics, maar vragen om een eigentijdse strategie van regionomics: ons model van inclusieve en verbonden economie, waar overheden, kennisinstellingen en ondernemers samen investeren in een ecosysteem van innovatie en ontwikkeling. Het mooie van het regiobegrip is dat het een open en dynamisch begrip is; als je het territoriaal en eenduidig gaat definiëren, mis je precies het punt van het nieuwe besturen. Regio is een werkwoord dat verwijst naar allianties in verschillende, ook publiek-maatschappelijkprivate samenstellingen, die samenwerken op een heldere agenda die is afgeleid van een samen gedragen ambitie. De regio verkrijgt zijn democratische legitimatie vooral door geboekte resultaten bij het realiseren van maatschappelijke opgaven. De output en de outcomes zijn daar belangrijker dan de inputzijde.’
Of zie wat hij in 2014 in de jaarlijkse Roblezing zei: ‘Zowel globalisering als lokalisering stelt de op centraal niveau nog gangbare uitgangspunten en denkramen op de proef.’ En: de vraag is vooral ‘in hoeverre de centrale overheid, de nationale pers en het nationale parlement de komende jaren werkelijk ruimte geven aan gemeenten en lokale gemeenschappen.’1
Glokalisering als veranderende netwerkrealiteit
Welke gangbare uitgangspunten en denkramen stelt glokalisering op de proef?
‘We denken nog te zeer in tegenstellingen: globalisering tegenover lokalisering, internationale markt tegenover het midden- en kleinbedrijf, een centralistisch bestuur tegenover een decentraal bestuur. Maar de globale netwerksamenleving is geen abstract concept, maar een dagelijks beleefde werkelijkheid: het globale en het lokale zijn in toenemende mate met elkaar verknoopt. Glokalisering is de nieuwe state of mind. Een sterke regionale economie is vooral ook belangrijk omdat er van daaruit voortdurend een echte verbinding met de wereldeconomie wordt gemaakt. Dat geldt niet alleen voor de multinationals, maar ook voor de kleinere bedrijven in Bergeijk of in Boekel; veel van de groei in het midden- en kleinbedrijf is te verklaren uit zijn verbindingen met internationale partners. Die regionale dynamiek vraagt om krachtig decentraal bestuur, provincies en stedelijke regio’s, die zich samen met kennisinstellingen en ondernemingen kunnen binden op een stevig profiel. Dat vraagt ook om bewegingsruimte, meervoudigheid en een grote variëteit in bestuurlijke vormgeving.’
Foto: Eric van der Burgt
‘Het bestuurscentralisme en het new public management van de jaren tachtig, met hun bedrijfsmatige nadruk op efficiency en effectiviteit, zijn daarmee als besturingsfilosofie voor een overheid die een innoverende economie moet dienen, een gevaarlijk blok aan het been geworden. Dit centralisme en uniformisme heeft geleid tot een overheid die weinig reflexief en communicatief kan opereren, die gedreven wordt door een regel-risicoreflex, en die een constante bedreiging vormt voor het broodnodige verschil en voor de zo noodzakelijke veerkracht op het decentrale niveau.’
‘Met de glokalisering is de kracht van verbondenheid een niet te onderschatten asset geworden. Dat betekent dat investeringen in verbindingen, in de zogenoemde immateriële activa (zoals netwerken, goodwill, vertrouwen), belangrijker zijn dan aandacht voor de harde activa (economische structuren, regels, prikkels). Een steeds ingewikkelder en hoogdynamische economie vraagt om grote hoeveelheden sociaal kapitaal en onderling vertrouwen. Onderling verbinden, onderling verbonden zijn, het ‘wij’ en de wederkerigheid als correctie op het dikke en calculerende ik – dat is wat ons beter maakt. De echte economie is de economie van de verbindingen tussen netwerken van ondernemingen; die hebben meer met elkaar dan je op grond van een klassieke marktbenadering – waarin ze vooral en idealiter worden gezien als wederzijds onafhankelijke actoren – zou verwachten.’
U noemde dat in uw nieuwjaarstoespraak ‘regionomics’. Wat wilde u daarmee zeggen?
‘Daar bedoel ik mee dat de macro-economie en de micro-economie nuttige disciplines zijn, maar dat ze met de echte economie steeds minder te maken lijken te hebben. In de reële economie gaat het niet om de abstracte macro-economische modellen en de micro-economische boekhoudkunde, maar om de verbindende krachten van de mesoeconomie. Dat is het niveau van de regio waarin ondernemingen zijn ingebed in cultureel verankerde netwerken, in een regionale arbeidsmarkt die warme verbindingen onderhoudt met instellingen voor onderwijs en onderzoek. Dat is het niveau waarop de verbindingen in echte ontmoetingen gestalte krijgen. Met name in grensgebieden tussen natiestaten is de vitaliteit van die netwerken zichtbaar.’
‘Het begrip “regio” verwijst in mijn opvatting niet zozeer naar een “schaal”, maar veeleer naar een “school”. Een regio kan een stedelijke regio zijn, maar ook een al dan niet in meerdere landen gelegen verzameling van provincies of aaneengesloten stedelijke regio’s. Regio’s zijn bij uitstek bedoeld als een verbindende bestuurslaag: ze verbinden tussen stad en staat, tussen groei en krimp, tussen stad en land, tussen formele en informele economie, tussen lokaal en globaal, tussen autochtoon en allochtoon, tussen hoog- en laagopgeleiden. Dat verbinden staat in dienst van een gemeenschappelijke toekomst, een toekomst waarin economie, ecologie en de sociale kwaliteit van de samenleving zich in balans met elkaar kunnen ontwikkelen.’
‘Laat de regio nu net het niveau zijn waarop de economie van de toekomst echt kansen krijgt. De economie is via regionale verbindingen effectief en kansrijk verknoopt met de onafwendbare mondialisering en internationale arbeidsdeling. Het blijkt ook dat radicale innovatie niet gedijt in regelgestuurde of prikkelgestuurde oude regimes, maar vooral in een klimaat van onderling sociaal vertrouwen en in regionale én grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden.’
‘In de provincie Noord-Brabant, maar ook elders in het land, zijn tal van voorbeelden van partners die vanuit deze regionomicsfilosofie bij elkaar kruipen om samen verder te komen. Het samenwerkingsverband Brainport Regio Eindhoven tussen gemeenten, kennisinstellingen en bedrijven is bekend. Maar ook BrightBox Venlo, een initiatief dat de tuinbouwinnovatie stimuleert, en AgriFood Capital in Noordoost-Brabant zijn mooie voorbeelden. Brainport is wel echt een wegwijzer gebleken: hij wordt nagevolgd in vele delen van het land, en ook elders in Europa krijgt deze steeds meer navolging.’
‘Regionomics verwijst naar een veranderende realiteit die ook weerspiegeld wordt in de veranderende manier van werken op het Ministerie van Economische Zaken. Tot kort na de Tweede Wereldoorlog stond het beleid in het teken van een nationaal georiënteerde industriepolitiek. In de daaropvolgende decennia heerste de gedachte dat “de markt” het wel zou doen. De laatste jaren wordt bij het ministerie gelukkig ingezien dat innovaties optimaal gedijen in netwerken tussen partners op regionaal niveau. Economische Zaken wordt steeds meer een echte partner, en heeft de regio weer meer op het vizier dan een aantal jaren geleden.’
Wat zijn aanjagers van deze ontwikkeling?
‘De eerste aanjager is de aanwezigheid van het besef dat economie niet iets is van individuele ondernemingen alleen, maar wezenlijk verwijst naar netwerken van onderling vertrouwen. De strategie moet ook op die onderlinge samenhang en samenwerking worden geënt, vaak ook in het besef van afhankelijkheid: alleen wat diep geworteld is, kan hoog groeien. Dat is dus iets anders dan een “hoofdkantorenstrategie”. Er zijn weliswaar internationale bedrijven die komen “logeren”, omdat de fiscus hen met vriendelijke voorwaarden tegemoet treedt, maar de vraag is of dat een duurzame strategie is. Dat is kwetsbaar: als de tarieven elders gunstiger zijn, zijn ze weg. Een strategie van horizontale verworteling is kansrijker. Mijn these is dat de concurrentievoorwaarden waaronder bedrijven succesvol kunnen opereren op de langere termijn structureel veranderen. Wie economisch succesvol wil zijn, zal in toenemende mate rekening moeten houden met de sociale infrastructuur. De toekomstige economie zal meer een economie van coöperatie dan van competitie zijn. Innovatie is immers niet langer het product van gesloten laboratoria; zij is steeds meer het resultaat van open netwerken van kennisdeling, die functioneren in een cultuur van vertrouwen en verbinden en die elkaar wat gunnen. Dat levert gewoon een betere economie op, ook in termen van duurzame groei.’
‘De tweede aanjager is de accelererende rol van hoogwaardige technologie. Het mondiale en het lokale zijn door de digitalisering sterk met elkaar verknoopt geraakt. Een kantoor in Tilburg-Zuid is via het internet verbonden met productiebedrijven aan het einde van de wereld. Bedrijven die onvoldoende in staat zijn hun primaire processen te digitaliseren, zijn in toenemende mate kwetsbaar voor vijandige overname door bedrijven van buiten de sector. “Disrupt or be disrupted”, heet dat dan.’
Nieuwe spanningsvelden en uitdagingen
Welke nieuwe spanningsvelden voor het openbaar bestuur brengt de glokalisering met zich mee?
‘De veranderende realiteit van de netwerksamenleving heeft inderdaad niet alleen economische en sociaal-culturele consequenties, maar ook bestuurlijke. Manuel Castells heeft het toenemend belang van de netwerksamenleving beschreven in zijn driedelige werk The information age. Economy, society and culture uit 1996. Nog steeds lijkt in het openbaar bestuur een dwangmatig doelmatigheidsdenken dominant, met een verregaande nadruk op instrumenten, middelen, controle en regeltjes, eenzijdig afgedwongen zonder wezenlijk gesprek. Politiek en bestuur die zichzelf tot middelpunt van de dingen verklaren en die zichzelf opvatten als centraal manager van de samenleving, vormen de kern van het probleem. Als de verticaliteit regeert, wordt de gegeven variëteit al snel een ondraaglijk verschil. In wezen is dat bestuurlijk centralisme een achterhaald concept. Slimme vormen van gemeenschapswerking verdringen de traditionele vormen van overheidswerking.’
Zijn de huidige bestuursstructuren goed op die complexe netwerkrealiteit afgestemd?
‘In sommige opzichten wel, in andere opzichten niet. In het beleid is er wel steeds meer oog voor de veranderingen die de netwerksamenleving met zich meebrengt. Regionale samenwerkingsverbanden in tal van vormen zijn alom aanwezig.’
‘Toch kan in de totstandkoming van besluiten nog wel het een en ander worden verbeterd. In de besluitvorming telt ook vandaag de dag nog vooral de stem van de Randstad. Neem het recent verschenen advies van de Raad voor Cultuur over de verdeling van het “cultuurgeld”. Het is een grove schande hoe de Randstad het geld binnen de Randstad houdt. Het is een neveneffect van de culturele centralisatie van ons land. Daar moet snel een einde aan komen. Regio’s en gemeenten staan aan de lat voor de uitvoering, maar komen er in het voortraject nog onvoldoende aan te pas. De politieke democratie is voor een deel het contact met grote delen van de samenleving kwijtgeraakt, zo eerlijk moet je toch zijn.’
‘Ook de stijl van besturen is soms nog wel voor verbetering vatbaar. De stijl van besturen is minstens zo belangrijk als de schaal ervan. Alleen met een verbindende bestuursstijl kan recht worden gedaan aan de gegeven relationaliteit in het sociaal-culturele domein. De overheid bewijst de samenleving een slechte dienst als zij haar eigen gelijk stelselmatig boven het maatschappelijke gelijk stelt. Deze tijd vraagt er juist om goed te kunnen inspelen op de dynamiek en de onverwachte gevolgen van de zogenoemde improvisatiesamenleving, om ruimte voor een open gesprek, om het samen leren. Inspireren is belangrijker dan instrueren; een cultuur van aanvonken heeft voorrang boven een cultuur van afvinken.’
U ziet die waardeoriëntatie op regionale verbondenheid als een kans voor Europa. Hoe zit dat?
‘Het was Jacques Delors die ooit het belang van het regionaal bestuur beklemtoonde en het begrip “het Europa van de regio’s” introduceerde. Sindsdien is het Europa van de regio’s een levende werkelijkheid geworden. De kracht van Europa is nergens beter zichtbaar dan in grensoverschrijdende regio’s. Bij uitstek deze regio’s beheersen de kunst van het creatief en coöperatief bezig zijn. Zo bezien is de crisis van Europa er een van de nationale staten, niet van de regio’s.’
‘Samen met Limburg en Vlaanderen behoorde Noord-Brabant tot de oprichters van een belangrijk Europees netwerk van technologische en innovatieve regio’s, het zogeheten Vanguard Initiative. Inmiddels zijn al zo’n dertig regio’s aangesloten. We delen onze opvattingen met de Europese Commissie en hopen zo voor regio’s een sterkere positie te verwerven in de Europese industriële innovatieagenda. Daarnaast hopen we een inspiratie te zijn voor de nog wat zwakker ontwikkelde regio’s in met name Oost-Europa: ook daar geldt dat de traditie van statelijkheid onder druk staat door ontluikend regionalisme.’
In hoeverre werkt de kracht van de regio’s verbindend? Is ze niet ook een bron van versplintering, bijvoorbeeld tussen Noord-Europa en Zuid-Europa?
‘Dat is een belangrijke kwestie. Het is onmiskenbaar dat je ook in de Europese context sterkere en zwakkere regio’s hebt. Het Europese economische beleid was met name gericht op economische structuurversterking via structuurfondsen, en dat is in principe een verstandige zaak, want soms helpen investeringen in infrastructuur om regio’s ontwikkelkansen te geven. Maar alleen investeringen in fysieke zin zijn niet genoeg. Je moet als gezegd ook investeren in de immateriële activa, in de onderlinge verbindingen en relaties, in elkaar leren kennen. En dan gaat het juist ook om het versterken van de verbindingen tussen de sterkere en zwakkere regio’s. We kunnen zoveel leren van elkaar.’
Uw pleidooi voor regionale versterking, voor regionomics, zou goed kunnen aansluiten bij een christendemocratische agenda.
‘Wie weet … Regionomics is, om zo te zeggen, economie met een meer christendemocratische footprint. Nabijheid als economische kracht – dat is wellicht een bij uitstek christendemocratische gedachte. De gehechtheid aan en de actieve verbondenheid met een regio is geen nadeel binnen het grotere geheel van de wereldeconomie. Integendeel: gehechtheid aan een streek, aan een plaats is belangrijk. Let maar eens op de kracht van familiebedrijven. Omdat alleen op basis van face-to-faceontmoetingen in kleine kring zoiets als vertrouwen, inspiratie en innovatie kan ontstaan. Mensen die niet geworteld zijn, bedrijven die niet geworteld zijn: het leidt tot een economie die slechts zichzelf ten doel heeft. Een economie van vervreemding en verwijdering. Een economie van kortetermijn-aandeelhoudersgewin. Van dat soort economie hebben we hopelijk de lessen intussen wel geleerd. En het is geen tegenstelling: juist door lokaal en regionaal verankerd te zijn, kunnen we trots en zelfbewust de wereld in.’
U haalt in de bundel Het nieuwste Brabant filosoof Cornelis Verhoeven aan: ‘Het is niet nodig die kleine cirkels op te heffen om in de grotere te leven.’2
‘Ja, prachtig. Cornelis Verhoeven heeft het in zijn magistrale Afscheid van Brabant? uit 1968 over “plastic zielen”. Er schijnen mensen te zijn met zielen van plastic die in het geheel niet aan een streek of landschap gebonden zijn. Maar, zo stel ik, plastic zielen ontnemen ons het zicht op wat echte bezieling is. Of om met Verhoeven te spreken: “Ik stel meer vertrouwen in de mondialiteit van iemand die althans aan een stuk grond echt gebonden is, dan van hem die niet eens weet wat een nest is of kan zijn.”’
Noten
- 1.Wim van de Donk, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen, pertinente pragmatiek en ambivalente ambities (elfde Roblezing), 12 november 2014, p. 10. Zie: http://www.rob-rfv.nl/documenten/rob-lezing2014.pdf
- 2.Wim van de Donk e.a. (red.), Het nieuwste Brabant. Eindhoven: Lecturis, 2014, p. 40.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.