Van maakbaarheid naar haakbaarheid
Samenvatting
Met de paradigmatische omslag van de piramide naar het netwerk is ook het erdoorheen geweven mensbeeld gekanteld. Het radicale inzicht dat alles op alles inwerkt – klimaatverandering en zeespiegelstijging stoppen niet bij nationale grenzen – maakt dat iedere geglokaliseerde deelnemer voor een beslissing komt te staan: je bent óf deel van het probleem óf deel van de oplossing. Daarbij draait het niet om maakbaarheid, maar om haakbaarheid, om relationele inbedding, interesse. In onderwijs gaat het erom kinderen fysiek, sociaal en mentaal te laten ervaren dat aan alles wat ze als vanzelfsprekend ervaren, handen van anderen hebben gezeten.
DE KIJK OP DE WERELD IS VOOR HET OVERGROTE DEEL VAN DE LEZERS van deze bundel – geboren tussen 1960 en 1980 – voorgesorteerd door de massamedia. Naast het goede gesprek en het moeilijke boek was de belangrijkste en comfortabelste informatiebron de tv. De tv komt op in een wereld waarin naties steeds hechter met elkaar verbonden worden. Na de Tweede Wereldoorlog internationaliseert de wereld. We gaan naar het ‘buitenland’ op vakantie. Deze generatie wordt aan het eind van de vorige eeuw door cultuurcritici als Neil Postman – We amuseren ons kapot (1985) – getypeerd als de tv-generatie. De beelden die door deze vaak enigszins neerbuigende kwalificatie worden opgeroepen zijn talrijk, maar één is er in het collectieve geheugen gegrift: de couchpotato, een passief wezen dat niets anders doet dan op de bank zitten en tv-kijken. Ook al benadrukte Henny Vrienten van Doe Maar indertijd dat er een knop op zat, de neurologische verslaving aan beelden is ooit met de massamediale, passieve consumptie van tv-beelden begonnen.
Beschermd leven in de glokale beeldcultuur
Inmiddels leven we in de eenentwintigste eeuw. Beelden zijn in onze beeldcultuur alomtegenwoordig. Immense beeldschermen zijn niet meer uit de openbare ruimte weg te denken, evenmin als de handzame interactieve interfaces van ieders smartphone. Op pleinen en in treincoupés gaan privé en publiek in elkaar over. In de publieke ruimte gonst het van interactiviteit: niet alleen tussen mensen, maar ook tussen lokale en globale schalen. Vanaf alle uithoeken van de globe kunnen we op vakantie het thuisfront op de hoogte houden. Via Facebook en Instagram weten onze virtuele vrienden wat we van minuut tot minuut elders doen. Via onze interfaces kunnen we niet alleen van de duistere grenzen van ons universum naar de diepste krochten van ons DNA browsen, maar ook actueel op een virtuele wereldschaal opereren. We handelen glokaal.
Onze geopolitieke, speculatieve wereldeconomie dankt haar bestaan aan deze glokale interactiviteit. Virtueel kapitaal en echt geld zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De kredietcrisis mag dan in eerste instantie investeringsbanken in de VS doen omvallen, uiteindelijk raakt de bouwvakker op de hoek van onze straat ook zijn baan kwijt als de aannemer hem door de verminderde cashflow van de projectontwikkelaar moet ontslaan. Politieke turbulenties, zoals de zogenoemde Arabische Lente, zijn door glokale interactiviteit exponentieel versneld. Via Avaaz kunnen miljoenen mensen wereldwijd actie ondernemen om nationale en internationale problemen aan te pakken. De soevereine natiestaat raakt bekneld tussen het globale en het lokale, tussen Europa en grootstedelijke regio’s. Met de glokalisering hebben we de internationalisering achter ons gelaten.
Communicatie is participatie, mededelen is deelnemen. Door de digitalisering zijn teksten, geluiden en beelden gecomprimeerd in digits. Door integratie van meerdere media in een enkel apparaat en miniaturisering van deze apparaten met behoud van hun functionaliteit, zijn beelden een ander leven gaan leiden. Ons wereldbeeld is niet alleen veranderd, ook ons zelfbeeld is, weliswaar nagenoeg onmerkbaar, maar niettemin onmiskenbaar, getransformeerd. Als we onze hersens beschrijven, spreken we over ‘wired’ en ‘hardware’. Sommige wetenschappers menen zelfs dat we ons brein zijn.
Alles wat we van onze uiterlijke en innerlijke wereld weten, komt tot ons via technologische interfaces: van supernova’s, zwarte gaten en het higgsdeeltje tot ons brein en onze unieke genetische code. We zijn omringd door en ingebed in technologische media. Dat wat ons bindt, is niet langer de anticipatie op het hiernamaals of op een utopische wereld, maar de interactiviteit van virtuele werelden in het hier en nu. Hoe verontrustend kwetsbaar dit is, ervaren we wanneer onze smartphone of laptop wordt gestolen. Ook al lopen we dan nog op aarde rond, de verbinding met de globe is verbroken. De meesten onder ons ervaren deze ongewild verworven ‘onafhankelijkheid’ dan ook niet als een bevrijding, maar als een panisch ontberen van bewegingsvrijheid. Toegevend aan de verleidelijke reductie van het denken en doen van mensen tot de formats van de massa- of sociale media, heb ik in 2000 – in navolging van Marshall McLuhans slogan ‘the medium is the message’ – onze human condition getypeerd als ‘radicale middelmatigheid’: we leven op de maat der middelen die ons in de wereld doen wortelen (radix = wortel).1
Netwerkgeneratie in de informatiesamenleving
Door jongeren die na de introductie van het internet (rond 1992) zijn geboren – van de leerlingen op de basisscholen waar mijn stichting Rotterdam Vakmanstad ecosociale programma’s uitrolt tot de honorsstudenten op de Erasmus Universiteit voor wie Jan Rotmans en ik een masterclass sustainability verzorgen – wordt nauwelijks meer tv-gekeken. Hun kijk op de wereld – en inmiddels ook die van hun ouders – is minstens tien uur per dag ‘interfaciaal’. In de colleges lichten overal beeldschermen op. Deze jongeren kijken hoogstens op hun laptop naar gemiste uitzendingen, op het moment dat het hún uitkomt. Hen straffen door ze huisarrest te geven is een lachwekkende maatregel zolang niet ook hun mobiel wordt afgepakt. Dit is geen tv-generatie meer. Als we Manuel Castells en Paul Mason mogen geloven is dit de netwerkgeneratie.2 In een verwijzing naar de managementgoeroe Peter Drucker benadrukt Mason dat de crux van de netwerkeconomie (ver)binding is. Aandacht, toegang en verbinding worden de sleuteltermen van het nieuwe millennium.
Voor Mason heeft informatie als immaterieel goed een specifieke kwaliteit: ‘deelbaarheid’. Een brood delen betekent dat ieder de helft krijgt. Dat brood delen ook gemeenschap sticht, wordt vaak vergeten. Louter economisch gezien verlies je gewoon de helft van wat je had. Echter, een digitaal document delen maakt dit minstens twee keer zo groot. Bovendien wordt er door ‘mededelers’ aan het bestand nieuwe informatie toegevoegd. Open source zorgt ervoor dat delen tegenwoordig vermenigvuldigen is. Dat informatiegenererende en -beherende bedrijven als Apple en Google de oude economie met haar patenten en octrooien gebruiken om via de monopolisering van deze (mede)deelbaarheid hun winstmarges te maximaliseren, doet daar niets aan af. Sterker, volgens Mason zal de ongelimiteerde deelbaarheid van informatie uiteindelijk onze moderne, op schaarste geschoeide economie ontwrichten en opblazen.
Staat de geglokaliseerde netwerkgeneratie anders in de wereld dan de tv-generatie? Uit het voorgaande mag worden opgemaakt dat dit onderscheid meer is dan een louter semantische kwestie. De omslag van de passieve massamediale beeldconsumptie naar de interactieve beeldproductie van de sociale media verbergt wat we met Thomas Kuhn een paradigmaswitch zijn gaan noemen. Kuhn wijst in The structure of scientific revolutions (1962) op periodieke omslagen in de natuurwetenschappelijke kennis en praktijken. We staan sinds Galilei niet meer in het centrum van het universum, en met Einsteins relativiteitstheorie verliest ieder atoom zijn funderende kwaliteit en blijkt ieder deeltje ook nog een golfaspect te hebben. In de tweede helft van de twintigste eeuw trillen deeltjes als snaren.
Discoursomslag: van piramide naar netwerk
Wanneer Kuhn zijn paradigmatheorie lanceert, karakteriseren filosofen als Habermas en Foucault een soortgelijke dieptestructuur van denken en doen – maar nu in de menswetenschappen – als ‘discours’. Discours behelst meer dan louter theorie. Een discours ‘formatteert’ conceptueel het collectieve handelen, waardoor dit afgestemd wordt op een grotere sociale samenhang. Charles Taylor gebruikt hier, verwijzend naar Cornelius Castoriadis, de term social imaginary voor.3 Zo’n discours maakt zinvolle communicatie mogelijk, maar blijft zelf onbesproken. We kunnen van mening verschillen en elkaar toch blijven begrijpen. De basisconcepten van ons huidige denken en doen – politiek, economisch, educatief – wortelen nog in het moderne discours. Dat ontluikt aan het begin van de negentiende eeuw en komt midden twintigste eeuw tot volle wasdom. Daarin staat in ethisch-politiek opzicht het autonoom handelend en economisch bezien het rationeel wikkend en wegend individu centraal. De emancipatie van dit individu – eerst de welgestelde burger, daarna de arbeider, toen hun vrouwen en ten slotte gemarginaliseerde groepen zoals homoseksuelen – bereikt haar hoogtepunt in de jaren zestig van de vorige eeuw. Dan wordt iedere autoriteit de wacht aangezegd.
Als we Taylors ‘sociale verbeelding’ iets oprekken en ons afvragen hoe zo’n discours tot de verbeelding kan spreken, dienen zich mentale paradigma’s of denkbeelden (in de letterlijkste zin) aan. Deze sorteren onze kijk op het leven, op de macht, het onderwijs en het werken voor, en verlenen er samenhang aan. De huidige glokalisering wordt door een ander mentaal paradigma of denkbeeld geschraagd dan de internationalisering van de moderniteit. In het moderne discours is de piramide het paradigmatische denkbeeld bij uitstek. Instituties zijn hiërarchisch gestructureerd. Aanvankelijk lag in het voormoderne, religieuze wereldbeeld het accent op de verticale as. Door een kanteling van de piramide na de renaissance verschuift het accent naar de horizontale as. Stel je een omgeduwde piramide voor: de lijnen convergeren dan perspectivisch naar een punt op de horizon waarachter een betere toekomst – of een oplossing van een probleem – ligt. In het horizontaal-utopische verlangen blijft niettemin een verticaal-religieus substraat het moderne seculiere denken bepalen.
Dit piramidale paradigma heeft zijn beslag gekregen in Darwins evolutie theorie, Marx’ machtstheorie, Maslows behoeftepiramide en top-down/bottom-up strategieën van ondernemingen. Op het dollarbiljet prijkt nog steeds een piramide waaronder staat: novus ordo seclorum, de nieuwe orde der tijden. En ook het hedendaagse beleidsjargon staat nog met één been in deze verbeelding: ‘een stip op de horizon’. We spreken nog over het stijgen op de maatschappelijke ladder en menen dat bottom-up beter is dan top-down.
Wanneer eind jaren zestig de autoriteiten de wacht wordt aangezegd, implodeert dit denkbeeld dat het moderne discours structureert. Het nieuwe paradigmatische denkbeeld dat het doen van de kleinkinderen van de tv-generatie reguleert, is het netwerk. De toenemende zeggingskracht is, achteraf bezien, wetenschappelijk voorbereid door cybernetica en structuralisme, en exponentieel versneld door de ruimtevaarttechnologie. Het structuralisme toont dat onderdelen van een systeem hun waarde ontlenen aan de immanente relaties binnen dit systeem. De cybernetica laat zien dat deze patronen van patronen met elkaar zijn verbonden door positieve en negatieve feedbackloops. In een wereld die nog lineair denkt, is er nog een buiten. Al was het alleen maar om afval te dumpen. Spiritueel opent de doorgezette lijn het zicht op de oneindigheid, totdat de tijdlijn als een slang in haar staart bijt.
Na de eerste bemande ruimtereis wordt de aarde een globe. Alle ‘rechte’ lijnen op onze aardbol zijn krom en circulair. Als de feedbackloop het verbindende traject wordt, wordt met de lineariteit van de piramide gebroken. Er is geen buiten meer, omdat alles via feedbackloops terug wordt geweven in een uit netwerken bestaande globe. Als je naar de befaamde stip op de horizon blijft lopen, kom je weer bij jezelf uit. Via circulaire interactiviteit werkt uiteindelijk alles ecosystemisch op alles in, ook al is dat niet direct merkbaar. Met computertechnologie, de daarop gebaseerde ICT en het rond 1992 ingevoerde internet krijgen deze cybernetische inzichten handen en voeten.
Intervidu: Reflectief knooppunt in netwerken
Het nieuwe denkbeeld of mentale paradigma is het netwerk. In de oude economie was netwerken – als werkwoord – een uitgekiende borreltactiek waardoor je op drukbezochte bijeenkomsten met concullega’s snel opportune contacten kon leggen. Door LinkedIn en andere matchsites is deze connectiviteit ‘gecustomized’. In de newconomy is netwerken door de nagenoeg alomtegenwoordige medialisering van onze levensloop geen individuele keuze meer. Het is een bestaansvoorwaarde geworden. Door de inbedding in netwerken is betrokkenheid bij wat er waar dan ook op de globe gebeurt technologisch een gegeven. Maar het radicale inzicht dat alles op alles inwerkt – klimaatverandering en zeespiegelstijging stoppen niet bij nationale grenzen – maakt dat iedere geglokaliseerde deelnemer voor een beslissing komt te staan: je bent óf deel van het probleem óf deel van de oplossing.
Identiteit gaat steeds meer samenvallen met relationele inbedding. Het eerste waar fouillerende agenten na een aanhouding naar zoeken is niet een wapen, maar een mobieltje. In de NPI-nota Politie in ontwikkeling. Visie op de politiefunctie (2005) heet dat nodal policing: toon me je netwerken en ik weet wie je bent. Via hun media met anderen verbonden, zijn individuen knooppunten in netwerken geworden. Zelfreflectie is uiteindelijk ook een feedbackloop. Dat betekent dat ieder individu via de ander tot zichzelf komt. Eerst is er een relatie – fysiek zijn dat je ouders, familie, vrienden, medeleerlingen en/of collega’s, en technologisch je media – dan pas het individu. Zo is in de paradigmatische omslag van de piramide naar het netwerk ook het erdoorheen geweven mensbeeld gekanteld. Sociaal werkers en zorgprofessionals begrijpen steeds beter dat de zelfregulatie of zelfontplooiing van hun cliënten gebaat is bij het vergroten van hun sociale kapitaal. Dat krijgt concreet uitdrukking in een diversiteit van elkaar overlappende netwerken waaraan ze deelnemen en waarin ze zich mede-delen. Maakbaarheid is allereerst haakbaarheid. De kracht van een individu ligt niet langer in zijn on-deelbaarheid (in-dividu), maar in zijn mede-deelbaarheid. Individuen zijn interviduen geworden: zij delen het ‘tussen’ (inter), de relatie, het mediale.
De kwaliteit van het bestaan wordt daardoor ook anders ervaren. Voor het moderne individu bestond vrijheid uit het kunnen maken van weloverwogen keuzes, gedistantieerd kritisch wikkend en wegend. In de hectisch circulerende marktdynamiek die alles te bieden heeft wat burgers begeren, zijn met het verlangen ook de keuzes voorgesorteerd. Vrijheid vertaalt zich als frictieloze bewegingsvrijheid. Het gaat evenmin nog om autonomie, maar om automobiliteit. Communicatie- en transportmiddelen grijpen mediaal in elkaar: drie keer per jaar op vakantie, 4G internetsnelheid, met 130 kilometer per uur van AnaarBeter. Vastgesnoerd in onze comfortabele bestuurdersstoel, met 130 kilometer per uur voortrazend, maken we, getooid met onze headset, handsfree met zakenpartners in Kaapstad een deal over een project in Groenland, terwijl we op een tomtom kijken waaruit een stem opklinkt die ons probleemloos naar een plek brengt waar we nog nooit zijn geweest. Onze media ‘glokaliseren’ ons: we bewegen ons in het lokale via het globale. Hypermobiel geïmmobiliseerd zetelen we niet meer aan de top van de piramide, maar in het virtuele centrum van al onze beschikbare netwerken.
Inter-esse: Techno-psychologische educatie en emancipatie
Dit is geen technofobisch statement. Mij gaat het erom te laten zien dat onze human condition, zoals Hannah Arendt het ooit verwoordde, kwalitatief is veranderd en dat dat een ander soort educatie, wellicht een emancipatoir mededelen en deelnemen in de participatiesamenleving vereist, met een andere invulling van het burgerschap. Ondertussen zitten we klem tussen twee paradigma’s en discoursen, wat tot allerlei beleidsparadoxen en paradoxale concepten leidt. ‘Dienend leiderschap’ en ‘relationele autonomie’ zijn daarvan de markantste. Ik voeg daar mijn ‘radicale middelmatigheid’ aan toe. Het is echter zaak daaraan voorbij te komen. Arendts cruciale concept leent zich daarvoor: inter-esse, letterlijk ‘tussenzijn’. Ook Sloterdijk noemt de hedendaagse mens een ‘tussen-wezen’.
De Vietnamese zenboeddhist en vredesactivist Thich Nhat Hanh noemt mensen ‘inter-being’. Ik vat ‘interesse’ op als een affirmatief contrapunt in onze radicale middelmatigheid. Interesse opent het zicht op relationele inbedding. Zo voegt het een kritisch besef toe van wat technologie met ons doet. Het versterkt bovendien wat in de 21st century skills van de Unesco environmental awareness wordt genoemd. Kortom, interesse ontsluit in onze radicale middelmatigheid een discretionaire ruimte: een glokale space of flows, zoals Castells stelt, waarbinnen we anders kunnen handelen.
Bij Arendt gaat het om een nieuwe politieke (tussen)ruimte. Voorbij noodzakelijke arbeid en routineus werk leren mensen politiek te handelen: open communicerend over een gemeenschappelijke, maar gedifferentieerde koers waarin ruimte voor anderen wordt ingebouwd. ‘Discours’ zouden Habermas en Foucault dit noemen. Daarvoor hebben we in de beeldcultuur van onze informatie- en netwerksamenleving nieuwe literacies nodig: we dienen mediawijs en ecowijs te worden. Na de moderne nationale alfabetisering zal de netwerkgeneratie glokaal geletterd worden. Dat dit ons niet van de ene op de andere dag toevalt, zal duidelijk zijn. Net als alfabetisering zal deze glokale geletterdheid in het onderwijs systematisch moeten worden aangeleerd.
Eco3: Niet drillen of chillen, maar vooral skillen
Mijn activiteiten en interventies in de onderwijskolom van het primair onderwijs tot aan het wetenschappelijke onderwijs zijn de afgelopen decennia bepaald door deze emancipatoire focus. De onderwijsinterventies van de door mij in 2004 geïnitieerde stichting Rotterdam Vakmanstad (RVS; zie www.vakmanstad.nl) leveren een integraal vakkenpakket aan po-, vo-, mbo- en hbo-scholen waarin kinderen en jongeren niet alleen mentaal, maar ook sociaal en fysiek leren. Zonder relatie geen prestatie, stelt emeritus hoogleraar orthopedagogiek Luc Stevens.
Samenwerking, kritisch denken en creatief handelen staan centraal in het RVS-basisonderwijstraject Fysieke Integriteit dat wij al negen jaar implementeren in de ‘moeilijker’ wijken van Rotterdam-Zuid. Wat we in samenwerking met de schoolteams bij kinderen stimuleren is hun interesse. Niet hun klacht maar hun kracht is het pedagogisch uitgangspunt. Door een gevarieerd, maar integraal samenhangend pakket van vijf uur per week aan te bieden krijgen basisschoolleerlingen inzicht in wat ze willen en kunnen. Dit is doorslaggevend voor hun keuze voor het voortgezet onderwijs. Een goede keuze voorkomt voortijdige schooluitval. Op het vmbo en mbo wordt Fysieke Integriteit voortgezet in respectievelijk het Vakhuis en de Vakwerf. Met deze aanvullende vakkenpakketten worden actief burgerschap en duurzaam vakmanschap bevorderd.
De uitgangsgedachte van het RVS-traject is gebaseerd op de voorgaande analyse. In een ecosociale cirkel worden bewegen, eten, koken en tuinieren op elkaar aangesloten in judo-, kook- en tuinlessen. Biologie wordt opgetild naar ecologie als aanzet tot ecowijsheid. Met daarop geënte filosofieen technieklessen wordt de exclusieve cognitieve focus van het onderwijs verbreed. Het nadenken over en werken met technologie en media wordt ingevoerd vanuit een ruimere opvatting van duurzaamheid: fysiek, sociaal en mentaal (ECO3). Om te leren moeten we niet alleen denken maar ook doen, en vooral samenwerken. Dit is een vertaling van wat Arendt interesse noemt, aangevuld met wat haar oud-student Richard Sennett in The Craftsman (2007) ‘skills’ noemt. Het gaat erom kinderen te laten ervaren dat aan alles wat ze als vanzelfsprekend ervaren, handen van anderen hebben gezeten. Zij ervaren zo dat ze in hun handelen verbonden zijn met de activiteiten van anderen; ze zijn onderdeel van een keten. Verantwoordelijkheid en respect zijn belangrijke waarden die impliciet worden aangeleerd.
Noten
- 1.Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Een essay. Amsterdam: Boom, 2000. Zie ook www.henkoosterling.nl/radmid/radicale.html
- 2.Manuel Castells, The information age. Economy, society and culture. Volume I: The rise of the network society. Oxford: Blackwell, 2000; Paul Mason, Postkapi talisme. Een gids voor de toekomst. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij, 2016, p. 19.
- 3.Zie http://web.archive.org/web/20041019043656/http://www.nyu.edu/classes/calhoun/Theory/Taylor-on-si.htm
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.