Deltaplan voor integratie van vluchtelingen vereist
Samenvatting
Het vluchtelingenvraagstuk dreigt nieuwe scheidslijnen te trekken: tussen Nederlanders en nieuwkomers, en tussen de zogeheten voorstanders van een ruimhartig vluchtelingenbeleid en tegenstanders daarvan. Hoe kan de balans worden gevonden tussen enerzijds de noodzaak om een veilige haven te bieden aan mensen in nood en anderzijds de noodzaak om rekening te houden met de draagkracht van en het draagvlak onder de Nederlandse bevolking? Het is nodig om op zoek te gaan naar de verbindende krachten en werk te maken van de integratie. Voorkomen moet worden dat onze hoogcompetitieve westerse samenleving met haar harde selectie op prestaties van veel vluchtelingen mensen in de marge zal maken.
HET VLUCHTELINGENVRAAGSTUK IS VOOR DE POLITIEK het grootste ethische dilemma en de meest complexe opgave van deze tijd. Het is het grootste ethische dilemma omdat er een zekere spanning bestaat tussen barmhartigheid en gerechtigheid. We zien het beeld van een verdronken jongetje op het strand, en van ontredderde mensen die alles wagen om een veilig heenkomen te vinden, en dat spreekt ons aan op ons geweten en haalt het humanitaire plichtsbesef van barmhartigheid en naastenliefde in ons naar boven. Tegelijkertijd bestaat bij velen het nuchtere besef dat de opvang van vluchtelingen niet eindeloos, niet grenzeloos kan zijn. Een onbeperkte toegang van miljoenen vluchtelingen bedreigt de publieke orde, het rechtsgevoel en het veiligheidsgevoel in de samenleving. De opvang en integratie van vluchtelingen is alleen reëel als er voldoende draagkracht is, en als de noodzakelijke maatschappelijke en sociaal-economische aanpassingen voldoende perspectief bieden voor hen die zich door de komst van vluchtelingen bedreigd voelen.
Het vluchtelingenvraagstuk is om verschillende redenen ook de meest complexe opgave van deze tijd. Het is complex omdat het vraagstuk met veel andere problemen samenhangt. Het beproeft niet alleen onze medemenselijkheid, maar stelt ook de westerse cultuur- en religiepolitiek ter discussie, het bevraagt onze ideeën over welvaartsdeling en de verzorgingsstaat, het bekritiseert onze opvattingen over internationale politiek en ontwikkelingssamenwerking. Het is ook complex omdat we het vraagstuk zelf niet goed overzien. We weten niet goed wie de vluchtelingen zijn, met hoeveel ze zijn en hoelang de stroom aanhoudt. We weten niet goed hoe we in dit omvangrijke vraagstuk kunnen sturen met behoud van rechtvaardigheid en barmhartigheid.
De complexiteit vergroot de onzekerheid en bezorgdheid. Hoe kan de balans worden gevonden tussen enerzijds de noodzaak om een veilige haven te bieden aan mensen in nood en anderzijds de noodzaak om rekening te houden met de draagkracht van en het draagvlak onder de Nederlandse bevolking? Dat is de hoofdvraag voor dit CDV-nummer.
Barmhartig of rechtvaardig?
De zoektocht naar die balans komt allereerst terug in de schijnbare tegenstelling tussen barmhartigheid en rechtvaardigheid. In het publieke debat wordt barmhartigheid nogal eens tegenover rechtvaardigheid geplaatst, alsof het twee elkaar uitsluitende begrippen zijn. De suggestie wordt dan gewekt dat voorstanders van een ruimhartig vluchtelingenbeleid zich beroepen op de barmhartigheid en dat de voorstanders van een stringenter beleid de rechtvaardigheid benadrukken. Het is een misverstand. De barmhartigheid gaat vooraf aan de rechtvaardigheid, zoals Fred van Iersel terecht stelt.1 In die zin maakt de barmhartigheid er deel van uit.
Letterlijk betekent ‘barmhartigheid’, vertaald uit het Latijnse misericordia: hart hebben voor de ongelukkigen, voor de zwakkeren, voor de armen. Daarmee is barmhartigheid de uitdrukking van een relatie tussen een gulle gever en een hulpbehoevende ontvanger. In de vluchtelingencrisis raken veel mensen, niet-christenen en christenen, bewogen door en betrokken op vluchtelingen. Dat is barmhartigheid: reageren op het lijden van een ander alsof het jouw eigen lijden is. Zoals Thomas van Aquino het stelde: ‘Barmhartig wordt iemand genoemd die een barmhartig hart heeft, omdat hij bij het zien van de ellende van anderen gegrepen wordt door droefheid alsof het om zijn eigen ellende gaat.’2
Aan het urgente en zelfs heilige belang van de notie van barmhartigheid moet niets worden afgedaan. Toch is barmhartigheid een problematische notie voor de overheid als ze geen rekening houdt met het recht, en wel om twee redenen. In de eerste plaats is barmhartigheid, net als de andere werken der barmhartigheid, in eerste instantie een notie die is bedoeld voor het persoonlijke verkeer tussen mensen onderling. Denk aan het Bijbelverhaal van de barmhartige Samaritaan. De crux van dat verhaal is dat Jezus mensen oproept zich als naaste te gedragen bij het zien van het leed van de ander. Zo bezien is barmhartigheid radicaal humaan. Ieder mens krijgt een verantwoordelijkheid tot handelen als hij of zij iemand ziet die in nood verkeert. Je kunt daar alleen aan voorbijgaan door je blik af te wenden of er met een grote boog omheen te lopen, zoals de priester en de Leviet deden. Barmhartigheid veroorzaakt dan ook een voortdurende onrustige bewogenheid in onszelf, waardoor we zo over het lot van de ander inzitten dat het lot van de ander letterlijk in ons komt te zitten.3 Het is de vraag of deze radicale humaniteit van de barmhartigheid door een overheid betracht of opgelegd kan worden. Barmhartigheid moet op vrijwillige basis gebeuren, of ze is niet.
In de tweede plaats is barmhartigheid een problematische notie voor de overheid omdat het christelijk handelen van de barmhartigheid zich niet eenvoudig laat omzetten in overheidshandelen, simpelweg omdat de overheid naar andere beginselen luistert dan naar die van barmhartigheid. Barmhartigheid is een notie met aanzien des persoons: je ziet de ander, de naaste, in het gelaat, en dan handel je. De overheid heeft echter in eerste instantie de taak om het recht en de orde te handhaven. Dat betekent dat de overheid dient te handelen zonder aanzien des persoons: ze dient te beslissen voor anderen over anderen, en kan daarbij dwang of zelfs geweld gebruiken.
Zonder barmhartigheid kan de rechtsstaat ontsporen en nodeloos verharden en verstarren. Maar die barmhartigheid kan niet zonder noties als rechtvaardigheid en gerechtigheid, want anders zou de barmhartigheid de samenleving uit het lood slaan.4 In het vluchtelingendebat lijkt het begrip ‘rechtvaardigheid’ een behulpzaam en bruikbaar begrip. Het heeft in twee opzichten een surplus boven de notie van barmhartigheid. Ten eerste overstijgt de rechtvaardigheid het persoonlijke, en is het een grondslag voor het recht en voor de politieke orde. Rechtvaardigheid is iemand iets toekennen wat hem op grond van het recht en de mensenrechten toekomt. Met andere woorden: barmhartigheid is bij uitstek een notie met aanzien des persoons, maar rechtvaardigheid kan ook zonder aanzien des persoons een werkbaar begrip zijn.
Een tweede voordeel van het begrip rechtvaardigheid is dat het een wederkerig begrip is. Waar barmhartigheid een eenzijdige en afhankelijke relatie uitdrukt tussen een gulle gever en een hulpbehoevende ontvanger, rekent rechtvaardigheid in zekere zin juist af met die afhankelijkheid. Vaak wordt rechtvaardigheid uitgelegd als een kwestie van krijgen: mensen horen gelijke toegang tot publieke voorzieningen te krijgen. Dit is echter een te smalle definitie van rechtvaardigheid. In de christelijke traditie gaat rechtvaardigheid veel meer om geven: om de gelijke roeping die op ieder mens uitgaat om de schepping en de samenleving mede vorm te geven.5 Dus rechtvaardigheid is recht doen aan mensen, zodat ze daadwerkelijk mens kunnen zijn, dat wil zeggen de schepping en de samenleving mede vorm kunnen geven; dan is de mens pas echt mens.
Vanuit deze opvatting van rechtvaardigheid is het mogelijk om vluchtelingen in eerste instantie hulp te verlenen en hen te helpen hun leven weer een beetje op de rails te krijgen, en om ze vervolgens ook te vragen zich in te spannen om de Nederlandse samenleving vorm te geven en de regels van onze rechtsorde te eerbiedigen en zich deze toe te eigenen. In internationale verdragen en in onze wetgeving is de omgang met vluchtelingen (asielzoekers) in rechtsregels vastgelegd. Deze rechtsorde is ten diepste gericht op een vreedzaam en goed samenleven.
Het belang van het gematigde midden
Precies daar ligt de grootste uitdaging van het vluchtelingenvraagstuk, om vanuit die opvatting van rechtvaardigheid, de verbindende krachten te zoeken en het vreedzame midden te houden. Veel politici beschouwen het immense vluchtelingenvraagstuk louter als een management-probleem of als een logistiek probleem. In het politieke debat ligt de nadruk op de toestroom en de opvang van vluchtelingen. Het gaat over grensbewaking, over het indammen van de vluchtelingenstroom en over huisvesting. Zonder twijfel zijn dat urgente uitdagingen. De grootste uitdaging voor de westerse politiek schuilt echter niet in het management van deze vluchtelingencrisis, maar in de opdracht om een verstandige cultuur- en religiepolitiek te ontwikkelen en om de kloof tussen wij en zij te overbruggen.
Dat is bij uitstek een rol voor het politieke midden. Het gematigde midden zocht – gedragen door geloof of een politieke overtuiging die sociale klassen oversteeg – altijd nuchter naar consensus, oplossingen en begaanbare wegen, ging uit van een veerkrachtige samenleving en stelde positieve voorbeelden. Dat midden was voor de christendemocratie niet een pragmatische positie tussen links en rechts in, maar was geworteld in het fundamentele idee dat mensen sociale wezens zijn en met elkaar verbonden zijn, en in het beeld van een werkelijkheid die niet uiteenvalt in tegenstellingen, maar waarin individu en gemeenschap, vrijheid en verantwoordelijkheid, overheid en samenleving samenhangen en elkaar wederzijds bepalen.6
Het probleem is dat het midden aan erosie onderhevig is geraakt. De ‘daadkrachtcultuur’ en de onderwaardering van het bestuur hebben als vanzelf geleid tot een leegloop van het midden, zo analyseert Hans de Bruijn.7 En volgens Jonathan Holslag zijn politici ‘speelbal van de bezorgdheid van burgers geworden, zonder dat ze een perspectief kunnen schetsen’. Het gevolg is een verzwakte samenwerking en een verzwakt vermogen van de verzorgingsstaat om waardigheid en zekerheid te verschaffen aan een meerderheid van de bevolking.8
Het vluchtelingendebat zoals dat thans gevoerd wordt, voedt voornamelijk de polarisatie. Alleen al de taal en de toon zijn illustratief: het is grenzen dicht of grenzen open, ‘ons belang’ of ‘hun belang’, voor of tegen vluchtelingen, wordt Nederland een ‘reddende ark’ of wordt het ‘fort Europa’? Achter deze heftige toon schuilt een op zichzelf begrijpelijke angst, een angst die voortkomt uit drie samenhangende ervaringen. In de eerste plaats worden we met de tragische toestroom van vluchtelingen geconfronteerd met ‘andersheid’ als zodanig: met andere culturen en religies. De culturele en religieuze diversiteit treedt letterlijk onze leefwereld binnen; de culturele en religieuze ander is niet een abstract figuur, maar een concrete ander die om de hoek woont. In de tweede plaats valt de angst te verklaren uit de perceptie van de cultuur van de herkomstlanden van de vluchtelingen. Verreweg de meeste vluchtelingen zijn afkomstig uit omgevingen van onverdraagzaamheid, intolerantie en haat, en dat leidt begrijpelijkerwijs tot bezorgdheid. In de derde plaats valt de angst te duiden als vrees voor het verlies van de eigen, vertrouwde gemeenschap, van wat burgers als hun gemeenschap zien. Deze gemeenschap staat, zo is de beleving van velen, onder druk, zowel in materiële zin (de woonomgeving, de koopwoning, het werk) als in immateriële zin (de democratische cultuur, waarden en gewoonten).9
Het zijn niet alleen de joelende racisten en de rabiate vreemdelingenhaters die angstig of bezorgd zijn; het zijn veelal doorsneeburgers met minder uitgesproken opvattingen die zich bezorgd afvragen: ‘Kunnen we het wel aan?’ Misschien is het wel de tweeslachtigheid die in ons aller ziel huist: we voelen het appel dat vluchtelingen op ons gemoed doen, maar we zijn er niet gerust op dat we in alle gevallen met ‘echte’ vluchtelingen te maken hebben, we schrikken terug voor de grote aantallen die zich nu in Nederland melden, en we vrezen dat de samenleving niet veerkrachtig en draagkrachtig genoeg is om nog grotere aantallen vluchtelingen op te vangen. De heftige reacties op de komst van vluchtelingen illustreren dat we onze eigen herkenbare verdraagzame samenleving bedreigd zien door onvermijdelijke veranderingen en dat we in die reacties al niet meer zijn wie we dachten te zijn.
De politiek lijkt intussen machteloos. Het kabinet en politieke partijen blijven steken in de holle retoriek van de daadkracht en heilloze en polariserende links-rechtstegenstellingen. In zo’n cultuur willen politici vooral ‘duidelijk’ zijn, niet ‘met meel in de mond praten’,10 en dus wordt burgers voorgehouden dat ‘het vluchtelingenprobleem’ wel even binnen zes weken kan worden opgelost. Op die manier lijken de angstgevoelens en de bezorgdheid alleen nog maar te groeien en verschuift het probleem ingrijpend. Want, zoals Paul van Tongeren stelt: waren het aanvankelijk de vluchtelingen die in de problemen zaten, inmiddels zijn wijzelf degenen geworden die een probleem hebben. Het woord ‘vluchteling’ staat niet meer voor een ontheemde die hulp behoeft, maar heeft vooral de betekenis van een vreemdeling die ons bedreigt in ons bestaan.11 Als de daadkrachtretoriek dan ook nog eens niet waargemaakt kan worden, belanden wijzelf welhaast in een sfeer van crisis of een staat van machteloze woede.
Dat we met deze situatie in onze maag zitten toont, behalve onze fundamentele verdeeldheid over de kwestie, dat we op de een of andere wijze gevoelig zijn voor recht en onrecht in de wereld, zonder dat precies duidelijk is wat nodig is om dat onrecht te bestrijden. De bestaande ordeningen lijken te zwaar geworden om ook maar een begin van een antwoord te formuleren. De standaardreacties voldoen niet meer. Als we een vreedzame en verdraagzame samenleving willen behouden, zullen we het over een andere boeg moeten gooien. Het lijkt nodig om anders te kijken en anders te handelen.
Deltaplan integratie
Maar hoe? Een begin van een antwoord ligt in het gematigde, verzoenende midden: het is een nobele opdracht voor politici om de verbindende krachten te zoeken en tegelijkertijd een urgent belang toe te kennen aan de integratie en inburgering van vluchtelingen. Merkwaardig genoeg is het integratiebeleid van vluchtelingen met een status nauwelijks onderwerp van discussie in politiek Den Haag. Maar deze opdracht is zo majeur, zo complex, dat een deltaplan voor integratie nodig lijkt te zijn. Zo’n plan zou alleen maar kunnen slagen als er sprake is van een wederzijdse inspanningsverplichting, zoals in de beste traditie van rechtvaardigheid, opgevat als een kwestie van geven: zowel de in Nederland gewortelde bevolking als de nieuwkomers zullen zich moeten inspannen om de maatschappelijke vrede en de sociale cohesie in stand te houden en te bevorderen. De volgende vijf vingerwijzingen kunnen helpen om deze agenda van sociale samenhang en integratie te ontwikkelen.
1. Benoem de waarden van de rechtsstaat
Het is nodig en wenselijk om onze culturele bronnen en waarden van de rechtsstaat te benoemen en hierover een discussie te voeren. Er is een bezinning nodig op wat Nederlanders deelt en op de kernwaarden voor goed samenleven, en op de plaats van culturele en religieuze identiteiten daarin. Als aan die vraag wordt voorbijgegaan, kunnen gemakkelijk nieuwe voedingsbodems voor politiek radicalisme ontstaan.
Een agenda gericht op het bevorderen van cultureel draagvlak voor de grondrechten zou over culturele en religieuze grenzen heen verbindend kunnen werken. Het unieke van de Europese cultuur ligt immers in het feit dat ze universele en grensoverschrijdende waarden heeft ontdekt en leidend gemaakt: gelijkwaardigheid tussen mensen, vrijheid, verdraagzaamheid.12 Zo’n agenda, stelt Ab Klink, geeft geen lucht aan superioriteitsgevoelens van het Westen of van het eigen land, maar juist ‘houvast aan diegenen die vinden dat geloof en dwang niet samengaan en die zich niet herkennen in de radicale islam, maar wel in de rechtsstaat en de grondregels van de samenleving’.13
Een bezinning op de grondwaarden van de rechtsstaat werkt twee kanten uit. Van de Nederlandse samenleving mag de erkenning gevraagd worden van de ruimte van nieuwkomers om ten volle mens te zijn, met alles wat hun eigen is. Dat is eenvoudigweg de eis van een democratische politieke orde; een orde waarin burgers rechten en vrijheden genieten die het hun mogelijk maken om te leven overeenkomstig hun levensovertuiging en die overtuiging ook in de publieke sfeer mogen inbrengen. Een discussie over identiteit en de grondwaarden mag mensen dan ook niet opsluiten in het verleden: identiteit is pas vruchtbaar als ze ook een opdracht aan de drager omvat om zich op de toekomst te richten en hiervoor ook verantwoordelijkheid te dragen.
Van vluchtelingen mag geëist worden dat ze zich een ethos van medemenselijkheid, verdraagzaamheid en tolerantie toe-eigenen. De vraag is dan nog niet eens zozeer hoe zij meehelpen de rechtsstaat in stand te houden. Veel belangrijker is deze vraag: hoe helpen ze mee een rechtscultuur in stand te houden? De rechtsstaat mag niet ter discussie staan. Maar hoe zorgen we er gezamenlijk voor dat er daadwerkelijk sprake blijft van een rechtscultuur, met een rechtsgemeenschap die daadwerkelijk leeft naar universele waarden? In het democratisch burgerschap zou weleens een sleutel kunnen liggen, zoals Sybrand Buma en Pieter Heerma stellen.14
2. Benut de periode in de opvang beter
De overheid heeft de taak om de publieke voorwaarden te scheppen die nodig zijn om een rechtvaardige samenleving op te bouwen. Het vluchtelingenvraagstuk stelt precies deze rechtvaardigheidsvraag aan de orde: hoe kan vluchtelingen werkelijk recht worden gedaan, ook als ze na verloop van tijd weer terugkeren naar hun land van herkomst? In de periode van de asielprocedure kunnen veel meer activiteiten worden ondernomen die de betrokkenheid op en de interactie met Nederlanders bevorderen. Dat geeft vluchtelingen een gevoel van waardigheid en erkenning; het bevordert de sociale contacten met de Nederlandse bevolking; het kan ontsporingen helpen voorkomen; het geeft hun, indien ze terugkeren, de nodige bagage om het thuisland te helpen opbouwen; en het legt voor de lange termijn het fundament voor goede betrekkingen tussen het thuisland en het land van aankomst.
Vluchtelingen dwalen nu te lang doelloos en zielloos rond in opvangvoorzieningen. Zoals Igor Ivakic, die zelf jarenlang in een azc verbleef, zegt: ‘Dat is voor niemand goed; niet voor henzelf, niet voor de Nederlandse samenleving. Vluchtelingen zijn veerkrachtige mensen die graag op eigen kracht een beter leven willen opbouwen. Lift mee op hun ambities en dromen.’ Met een beetje creatief denken, buiten de vaste kaders om, moet al meer mogelijk zijn. Is er tekort aan woonruimte? Kan de komst van vluchtelingen een kans zijn om voorzieningen in de krimpregio’s op peil te houden en werkgelegenheid te creëren?15
De inspanningen van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om vluchtelingen met een verblijfsvergunning op verschillende manieren sneller te betrekken bij de samenleving, zijn het waard gesteund te worden. Maar er zijn goede redenen om nog verder te gaan en de mogelijkheden te verruimen om al tijdens de asielprocedure de taal te leren, een opleiding te volgen en voorbereidingen te treffen voor het vinden van werk.16 Er zijn vele vrijwilligers die daarbij een rol willen en kunnen spelen.
3. Investeer in inburgering en taalcursussen
Het huidige inburgeringsbeleid is volstrekt niet toegesneden op de grote aantallen vluchtelingen die de laatste tijd Nederland binnenkomen. De overheid heeft zich, in de greep van een blind zelfredzaamheidsdenken, de laatste jaren totaal teruggetrokken uit het inburgeringsbeleid; in feite is de vluchteling zelf verantwoordelijk voor zijn inburgering, met alle kosten voor taal- en inburgeringscursussen die daarbij horen. Dit beleid heeft funeste gevolgen, zoals Han Entzinger vaststelt: steeds minder nieuwkomers integreren in Nederland. Het is van belang om vluchtelingen intensiever te begeleiden en meer te investeren in hun inburgering.17 Ook zou de inburgeringstijd verruimd moeten worden. De inburgeringscursus beslaat verplicht minimaal 600 uur, maar dat is veel te weinig om iemand daadwerkelijk toe te rusten voor deelname aan de samenleving en de arbeidsmarkt.18
4. Maak werk van integratie op de arbeidsmarkt
Momenteel heeft slechts een op de drie in Nederland verblijvende statushouders in de leeftijd van 15 tot 65 jaar een betaalde baan. Velen van hen zijn duurzaam afhankelijk van een bijstandsuitkering.19 In feite is er geen specifiek overheidsbeleid om vluchtelingen te ondersteunen bij het vinden van werk. Dat is een problematisch beeld. Deelname aan het arbeidsproces is van belang voor vluchtelingen: werk creëert een gevoel van eigenwaarde, genereert eigen inkomen, en biedt toegang tot allerlei aspecten van het maatschappelijke leven. Ook voor Nederland is economische participatie van vluchtelingen van groot belang: voor de samenleving en de economie is het per definitie beter om menselijk kapitaal zo veel mogelijk te benutten en bijstand zo veel mogelijk te voorkomen.20
Anton Hemerijck werpt terecht de urgente vraag op of de Nederlandse verzorgingsstaat vluchtelingen voldoende activeert om te integreren en te socialiseren. De gedachte dat tachtig procent van de vluchtelingen graag teruggaat naar het land van herkomst mag geen vrijbrief zijn om niet in hen te investeren. Dan wordt goedkoop duurkoop. Het verstandigste beleid is om fors te investeren in een toerustingsagenda voor vluchtelingen en in hun arbeidsmarktpositie, opdat hun kinderen geen verloren generatie vormen. Op termijn zullen de investeringen zich dubbel en dwars terugbetalen.21 Nederland kan daarbij leren van de manier waarop Duitsland de arbeidsintegratie van vluchtelingen probeert te bevorderen, zo laat Aart Jan de Geus zien. Duitsland heeft de afgelopen maanden een ommezwaai gemaakt van een arbeidsverbod voor vluchtelingen naar de erkenning van het belang van arbeid.22 Het biedt een interessant inkijkje.
De periode in de opvang kan beter benut worden om het opleidingsniveau en de werkervaring en -aspiraties in kaart te brengen. Ook is het de moeite waard om bij de spreiding van vluchtelingen over Nederland meer rekening te houden met de regionale of lokale arbeidsmarkt en met de arbeidskwalificaties van vluchtelingen.23 Voor angst voor een verdringing van Nederlanders op de arbeidsmarkt door vluchtelingen lijkt weinig reden te zijn. Het aantal vluchtelingen mag dan fors gestegen zijn, in vergelijking met de hoeveelheid werkzoekende Nederlanders is het een gering aantal, nog los van de vraag of ze voldoende gekwalificeerd zijn.
5. Investeer in de landen van herkomst
De plots toegenomen migratiedruk is geen incident. Syrië werd vijf jaar geleden al verwoest. Ook de bevolkingsexplosie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, met een enorme youth bulge, een overschot aan jonge werkloze mannen, is reeds door velen geagendeerd en geanalyseerd. De komende decennia zal de migratiedruk alleen nog maar toenemen, zeker ook als de trek van het platteland naar de stad, pandemieën, droogte en klimaatcrises hun tol gaan eisen.24
De enige mogelijkheid om de migratiedruk op termijn te verminderen, is een beëindiging van de geweldsconflicten in Afrika en het Midden-Oosten, in combinatie met een betere bewaking van de buitengrenzen van Europa, betere opvang in de regio en forse investeringen in de sociaal-economische opbouw van de regio.25 Dit vergt niets minder dan een internationaal gecoördineerd plan van aanpak met de proporties van het Marshallplan, zoals Ernst Hirsch Ballin stelt.26
Het is daarbij verstandig om afscheid te nemen van het vanzelfsprekende idee dat ons interventionisme de oplossing biedt voor politieke en sociale problemen elders. ‘We moeten ons meer laten leiden door de complexe lokale context in het Midden-Oosten en we moeten meer aandacht besteden aan de impact van het beleid dan aan het op peil brengen van voorzieningen als zodanig’, aldus René Grotenhuis. Hij introduceert het begrip flourishing communities: het gaat niet zozeer om het verstrekken van goederen of voorzieningen, maar veeleer om het tot stand brengen van gemeenschappen waarin mensen waardig en rechtvaardig kunnen leven, waarin sprake is van sociale cohesie en waarin mensen zorg hebben voor elkaar.27
Dat schept ook een ander perspectief op terugkeer. Nog te vaak is terugkeer een perspectief voor verliezers en mislukkelingen. De verbondenheid met het land van herkomst blijft echter voor velen belangrijk. Het is de moeite waard om naast de mogelijkheid van deelname aan onze hoog-competitieve westerse samenleving met haar harde selectie op prestaties, de mogelijkheid van een waardige en perspectiefrijke terugkeer als reële optie in beeld te houden.
Noten
- 1.Zie de bijdrage van Fred van Iersel in deze CDV-bundel.
- 2.Thomas van Aquino, Summa Theologiae 1, q. 21, a. 3.
- 3.Marcel ten Hooven, ‘“Je hoeft vijanden niet aardig te vinden.” Een nuchtere ethiek van de naastenliefde’ (interview met Roger Burggraeve), De Groene Amsterdammer 139 (2015), nr. 51/52 (17 december), pp. 90-93; vgl. Roger Burggraeve, Ethiek en passie. Over de radicaliteit van het christelijk engagement. Tielt: Lannoo, 2000.
- 4.Zie de bijdrage van Fred van Iersel in deze CDV-bundel.
- 5.Vgl. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Mens, waar benje? Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2006, pp. 79-95.
- 6.Piet Hein Donner, ‘De C van het CDA’ (toespraak van Piet Hein Donner tijdens de jubileumconferentie van het CDA ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan op 16 april 2005), in: CDA, Jubileumbundel 25 jaar CDA. Den Haag: CDA, 2005, p. 9.
- 7.Zie het artikel van Hans de Bruijn in deze CDV-bundel.
- 8.Zie het interview met Jonathan Holslag in deze CDV-bundel.
- 9.Zie de bijdrage van Sjaak Koenis in deze CDV-bundel.
- 10.Zie de bijdrage van Hans de Bruijn in deze CDV-bundel.
- 11.Zie de bijdrage van Paul van Tongeren in deze CDV-bundel.
- 12.Zie de bijdragen van Ab Klink en van Sybrand Buma en Pieter Heerma, en het interview met Jonathan Holslag in deze CDV-bundel.
- 13.Zie de bijdrage van Ab Klink in deze CDV-bundel.
- 14.Zie de bijdrage van Sybrand Buma en Pieter Heerma in deze CDV-bundel.
- 15.Zie het intermezzo met Igor Ivakic in deze CDV-bundel.
- 16.Zie de bijdrage van Godfried Engbersen, Jaco Dagevos en Meike Bokhorst in deze CDV-bundel.
- 17.Zie de bijdrage van Han Entzinger in deze CDV-bundel.
- 18.Zie de bijdrage van Anton Hemerijck in deze CDV-bundel.
- 19.Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Integratie en participatie van vergunninghouders (Kamerstukken II 2015-2016, 19 637, nr. 2085), 27 november 2015, p. 5.
- 20.Zie de bijdrage van Godfried Engbersen, Jaco Dagevos en Meike Bokhorst in deze CDV-bundel.
- 21.Zie de bijdrage van Anton Hemerijck in deze CDV-bundel.
- 22.Zie de bijdrage van Aart Jan de Geus in deze CDV-bundel.
- 23.Zie de bijdrage van Godfried Engbersen, Jaco Dagevos en Meike Bokhorst in deze CDV-bundel.
- 24.Zie het interview met Jonathan Holslag in deze CDV-bundel.
- 25.Zie de bijdrage van Jeroen Lenaers in deze CDV-bundel.
- 26.Zie de bijdrage van Ernst Hirsch Ballin in deze CDV-bundel.
- 27.Zie de bijdrage van René Grotenhuis in deze CDV-bundel.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.