Schaf kieskringen niet af, maar breng ze tot leven
Samenvatting
Neem nu de eerste naoorlogse verkiezingen, die een jaar na de bevrijding, op donderdag 16 mei 1946, werden gehouden. Van de zeven partijen die de Tweede Kamer haalden, waren er drie nieuw of vernieuwd: de christendemocratische Katholieke Volkspartij (KVP), die 32 van de 100 zetels behaalde, de socialistische Partij van de Arbeid (PvdA), die 29 plaatsen in de groene bankjes mocht innemen, en de liberale Partij van de Vrijheid (PvdV), die zich met 6 afgevaardigden tevreden moest stellen. Weet u nog wie de lijsttrekkers van deze partijen waren? Vast niet. Dat wil zeggen: u herkent ongetwijfeld nog wel een aantal figuren, maar het lijkt me sterk dat u alle 21 namen nog kent onder wier leiding de drie groeperingen de stembusstrijd ingingen. De PvdA telde maar liefst negen lijstaanvoerders, de KVP en de PvdV hadden er ieder zes.
Toen Nederland in 1917 – via grondwetswijziging en een nieuwe kieswet – de mogelijkheid van algemeen kiesrecht invoerde, werd meteen het districtenstelsel vervangen door een systeem van evenredige vertegenwoordiging. De invoering daarvan was in feite onomstreden. Vanaf 1896 tot 1909 had de Nederlandsche Vereeniging voor Evenredige Vertegenwoordiging, met als drijvende krachten de christelijk-historisch gezinde Cornelis Eliza van Koetsveld en de vrijzinnigdemocraat Jan Albert van Gilse, de bodem toebereid. De staatscommissie-Oppenheim, ingesteld op 15 november 1913, met Van Gilse als lid, was er snel uit: op 25 mei 1914 adviseerde ze over te gaan op evenredige vertegenwoordiging. Aldus geschiedde.
Toch wilde men het regionale element niet volledig loslaten. Het land werd in achttien kieskringen verdeeld. Zeven provincies, te weten Drenthe, Friesland, Groningen, Limburg, Overijssel, Utrecht en Zeeland, vormden ieder een kieskring. Twee provincies, namelijk Gelderland en Noord-Brabant, werden gesplitst. Met Noord-Holland en Zuid-Holland gebeurde dat in feite ook, maar daarbinnen vormden de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag nog weer afzonderlijke kieskringen. Die indeling bestaat tot op de dag van heden, alleen kwamen Flevoland en de BES-eilanden erbij.
***
Volgens de Kieswet van 1917 mocht een lijst niet meer dan tien namen tellen. Grotere partijen werden zo gedwongen om verschillende lijsten in te dienen. Ook in 2012 waren er nog enkele regionale verschillen, maar tegenwoordig gaat het dan om de staart van de lijsten. Lang varieerde men echter ook de top van de lijsten. Zo stond in 1946 voor de KVP pater J.G. Stokman in zes kieskringen bovenaan en namen ook Carl Romme, Jan Andriessen en Frans Mol ieder enkele kieskringen voor hun rekening. Maar W.J. Droesen leidde alleen in Maastricht en Chris Mol deed dat in Tilburg. Bij de liberalen behaalde overigens een van de zes lijsttrekkers, Roelof Zegering Hadders in de kieskring Assen, de kiesdeler niet. In 1971 volgde de Politieke Partij Radicalen (PPR) bij haar eerste verkiezingsdeelname de oude KVP-traditie door met vier lijsttrekkers de verkiezingsstrijd in te gaan en in hetzelfde en volgende jaar kwam de Communistische Partij Nederland (CPN) telkens met drie lijstaanvoerders. Daarna was het afgelopen met deze fraaie traditie.
Het regionale principe achter de kieskringen was voortreffelijk, maar de uitvoering gebrekkig. In 1923 werden er 20 namen op een lijst toegestaan en toen de Kamer in 1956 tot 150 leden werd uitgebreid, werden dat er 30. Sinds 2009 mag elke partij 50 kandidaten op de lijst zetten. Sedert 1989 bestond voor grotere partijen al de mogelijkheid om – soms, sinds 2009 altijd – tot 80 te gaan. De noodzaak voor regionale variatie is zo ondergraven.
Het Kamerlid Norbert Klein heeft daarom een wetsvoorstel ingediend om de kieskringen op te heffen. De Raad van State heeft er geen bezwaar tegen en de Kiesraad pleitte daar al eerder voor. Het voorstel maakt zeker kans. Tijdens een vergadering van de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken in februari liet de CDA-fractie echter weten te hechten aan ‘regionale spreiding van kandidaten’ en aan ‘het behoud van de mogelijkheid om in kieskringen verschillende lijsten of verschillende staartlijsten in te dienen’.
Terecht. Nog beter zou het zijn de oorspronkelijke gedachte achter de kieskringen effectiever uit te werken. De kieskringen waren te klein. Maak van elke provincie een kieskring (met de BES-eilanden bij Zeeland). Of maak er zes of vier, met telkens twee of drie provincies samen. Sta niet toe dat een naam in alle kieskringen op de lijst figureert, zodat partijen wel weer met meerdere lijstaanvoerders moeten komen. Verminder het toegestane aantal namen sterk. Met enige inventiviteit is er een helder toewijzingssysteem van zetels te bedenken dat niet alleen rekening houdt met absolute aantallen – wie de kiesdeler haalt, is uiteraard verkozen – maar ook met het relatieve resultaat binnen een kieskring: dertigduizend stemmen in het kleine Zeeland is heel wat indrukwekkender dan hetzelfde aantal in het grote Zuid-Holland.
***
In Neerland’s geestesmerk (1934) noemde Johan Huizinga de evenredige vertegenwoordiging de ‘doode mechaniseering van het staatkundig leven’. Hij had ongelijk. Ze is het merg ervan, blijkt telkens weer. Volgens Huizinga leidde evenredig kiesrecht tot fossilisering van een ‘volstrekt verouderd partijstelsel’. Hij zag over het hoofd dat juist de opkomst van sterk gewortelde partijen noodzaakte tot het proportionele stelsel. Wel een fout was dat men in 1917 het feitelijk bestaan van partijen niet wilde erkennen. Nog steeds beteugelt de Kieswet ze nauwelijks. Dwing partijen tot minimale interne democratisering en vrij sterke regionale autonomie (per kieskring). Een dergelijk kiesstelsel combineert het beste van evenredigheid en regionale representatie.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.