Leven van wat komt: pleidooi voor een contemplatieve politiek
Samenvatting
De bange westerse cultuur verliest zich in steeds fanatiekere daadkracht en controledrift. Maar er is geen manier om goed en kwaad in de greep te krijgen. In het gemis woont het geluk; door wat ons gegeven en wat ons gevraagd wordt, wordt onze hoop gewekt. Dit vraagt geen sturing en controle, maar alertheid voor wat zich in het ongecontroleerde, in het weerbarstige en in de ongedachte effecten van onze plannen en acties aandient. Daartoe is een contemplatieve politiek nodig die in alles wat gebeurt de hoopvolle toekomst ziet aanbreken, die naar christelijke overtuiging van God komt.
DAT HET HEEL MOEILIJK IS ANGST TE BESTRIJDEN, weet eenieder die als tiener weleens een ouder heeft proberen duidelijk te maken dat er echt geen reden was voor diens bezorgdheid. Elke ‘Er gebeurt heus niets’ loopt stuk op ‘Dat weet je niet’ – want inderdaad: je weet het niet! En wat je dus altijd wel weet, is dat er echt gevaar dreigt. Er zijn in onze wereld aanslagen en schietpartijen en dat zijn tekenen dat terrorisme aan betekenis wint. Hierdoor vallen gewonden, doden. Indien bepaalde ontwikkelingen voortgaan, zal dat tot problemen leiden en zullen we niet zomaar kunnen blijven leven zoals we nu doen. Zoals we ook in het verleden problemen het hoofd hebben moeten bieden en vandaag niet leven zoals we gisteren leefden, of gisteren dachten dat we vandaag zouden leven. Maar wie leeft er vanuit het besef dat we nooit anders dan tijdelijke levensvormen hebben gevonden, en betrekkelijke veiligheid? Onze samenleving is een liquid society, zegt de Britse socioloog Zygmunt Bauman, en daarin is verandering de enige constante.1 Op verandering willen we dus voorbereid zijn en we zetten in op flexibiliteit, aanpassingsvermogen, de noodzaak steeds de nieuwe kennis op te doen die van ons gevraagd zal worden.
Wij proberen ons voor te bereiden op de toekomst zoals we ons op brand voorbereiden: door te oefenen met wat ons dan te doen staat. Maar wie realiseert zich dat je niet kunt oefenen voor het onbekende en dat met het oog hierop juist een fundamentele verbondenheid nodig is met de wereld waarin wij ons bevinden? Deze verbondenheid wordt nu juist bedreigd door de snelheid waarmee wij leven en achter de ontwikkelingen aan denken te moeten lopen. Wij zijn bang om niet voorbereid te zijn op de toekomst, en we zijn bang dat de toekomst, waarop we ons zozeer proberen voor te bereiden, ons uiteindelijk onthouden wordt. Zo wordt vloeibaarheid de aanleiding om in te zetten op nog weer meer beheersing. Als er een aanslag plaatsvindt in Europa – of iets wat ook maar enigszins lijkt op een aanslag – roepen politieke leiders dat ‘onze manier van leven’ wordt aangevallen. Of anders denken mensen het zelf wel: wat de socioloog Willem Schinkel ‘sociale hypochondrie’ heeft genoemd, blijkt wijdverspreid.2
Het onvoorziene is in zichzelf een affront voor onze cultuur: wat we niet zagen aankomen begrijpen we blijkbaar niet en wat we niet begrijpen, onttrekt zich daarmee aan onze controle. We moeten de zaak dus beter in de greep krijgen om ons beter tegen het onbekende te kunnen verdedigen. De westerse cultuur is bang en zoekt bescherming. De oorlogsretoriek waarmee dit in toenemende mate gepaard gaat, lijkt inmiddels zelf substantieel bij te dragen aan de kans dat de situatie uit de hand loopt. Als we dan in oorlog zijn, laten we die oorlog dan ook voeren, wordt er geroepen. Laten we degenen die zich tegen ons keren, die zich niet scharen achter wat ons dierbaar is, die het vreemde en het onbeheersbare vertegenwoordigen buiten houden. Laten we hun verontrustende aanwezigheid actief bestrijden. In de parlementen van de westerse wereld klinken steeds vaker agressieve uitspraken, ons internet wordt overstroomd door scheldkanonnades en het gonst op onze radio- en televisiezenders en in onze kranten van de oproepen om de zaken nu eindelijk eens effectief aan te pakken en definitief op te lossen. Binnenkort wordt het presidentschap van het machtigste land ter wereld bekleed door iemand die deze mentaliteit bij uitstek belichaamt.
Waar vinden we onder deze omstandigheden hoop? Veel meer dan door hoop op het onbekende wordt onze tijd gekarakteriseerd door angst en wantrouwen. En door vermoeidheid.
Tweemaal geboren
De Amerikaanse filosoof en psycholoog William James (1842-1910) meende dat juist in een dergelijke situatie van chronische ontevredenheid en vermoeidheid religie relevant is. James had zelf aanleg tot depressiviteit en kende van nabij het besef ‘dat elk moraalsysteem niets meer is dan een pleister die een ongeneeslijke wond verbergt, en al ons weldoen niets dan een armzalig surrogaat voor het welzijn waarin ons leven hoorde te zijn geworteld, maar helaas (!) niet is’.3 Wetenschappelijke en politieke analyses zijn volgens James niet in staat dit gevoel van uitzichtloosheid te doorbreken.
James deed breed onderzoek naar de uiteenlopende vormen van religieuze ervaring en de effecten ervan. Hierdoor had hij naar zijn overtuiging ontdekt dat uitgerekend religie op dit gevoel wel een weerwoord heeft.
Als de gebruikelijke manieren van leven en kijken doodlopen, kan dit vanuit religieus perspectief zichtbaar worden niet als noodlottig einde, maar als veelbelovend nieuw begin. James sprak in dit verband van tweemaal geboren religie: twice born religion.4
Wat James betreft zou de boodschap van religie in één zin kunnen worden samengevat met een tegendraadse verwijzing naar het Bijbelboek Prediker: ‘Alles is geen lucht en leegte, ondanks de mogelijke schijn van het tegendeel.’ Hij licht toe: ‘De wereld ziet er in sommige godsdiensten tragisch genoeg uit, maar de tragedie wordt als loutering begrepen en men gelooft in het bestaan van een weg tot bevrijding.’ Religie vrijwaart niet van pijnlijke en diepe twijfel, zelfs niet van wanhoop. Maar de religieuze grondboodschap is dat zelfs twijfel en wanhoop nog betekenis hebben en niet nergens toe leiden.5
Te midden van alles
Religie plaatst ons in een groter geheel. ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’, zeggen de Schriften. Naar Bijbelse voorstelling begint het dus niet met ons. In wat de Bijbeltekst zelf noemt ‘de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en de aarde, zoals ze geschapen zijn’ aan het begin van het eerste Bijbelboek, krijgt de mens een plaats in een geordende en zich ordenende kosmos. Er is al licht en donker, er is al hemel boven en aarde beneden, er is al zee en land, er zijn al planten, hemellichamen, dieren. Ook wanneer een mensenkind geboren wordt, treft het een wereld aan vol met dingen, planten, dieren en mensen waarmee het kind de ruimte deelt en die het kind gezelschap houden. Het komt bovendien terecht in een netwerk van min of meer vastliggende verhoudingen en gecodificeerde omgangsvormen. Een mens moet zich de cultuur waarin hij is terechtgekomen eigen maken, hij moet zich in de taal die gesproken wordt leren uitdrukken. Niet om alles bij het oude te laten, maar juist om aan vernieuwing bij te dragen, want om te zeggen wat jij alleen zeggen kunt, is het nodig dat je spreekt op een manier die je deelt met degenen om je heen. Om te doen wat jou te doen staat, moet je weten hoe datgene of diegenen voor en met wie je iets moet doen, de dingen doen, en dan in hun midden je weg vinden.6 Maar ook ontdekken wat er gebeuren moet en te doen valt, kan alleen vanuit een specifieke plaats binnen een omvattend geheel dat je in zekere zin en in zekere mate begrijpt, dat je in zijn ordening doorziet en in zijn onderdelen respecteert, en waarin je daarom zinvol kunt bewegen.
In de manier waarop we tegenwoordig spontaan over onszelf en onze plaats in de wereld denken, gaat het daarentegen om wat wij willen, over de doelen die wij stellen, over onze planning en uitvoering, over onder onze regie te bereiken en bereikte resultaten. Het probleem van deze manier van denken en leven wordt eigenlijk ook al door de Bijbelse verhalen gesignaleerd. Als in de tuin van Eden de slang Eva en Adam verleidt te eten van ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’ midden in die tuin, dan is het probleem niet het verlangen van de eerste mensen om goed en kwaad te kennen. Er is vaak gesuggereerd dat het Bijbelverhaal het streven naar kennis zou afwijzen als vorm van hybris. Dat is echter het punt niet. Het probleem is dat Adam en Eva deze kennis niet willen opdoen via het bewerken en beheren van de tuin, zoals hun is opgedragen. Verleid door de slang zoeken zij een shortcut, een manier om goed en kwaad in de greep te krijgen en erover te beschikken. Als je ervan verzekerd bent dat wat jij doet het goede is, hoefje je verder door niemand te laten gezeggen en kun je je eigen gang gaan.
De ironie van het verhaal is natuurlijk dat de eerste mensen door van de boom van de kennis te eten een nogal ongemakkelijke waarheid ontdekken: ze zijn naakt. Mensen zijn kwetsbaar en beperkt en daarom niet in staat vanuit zichzelf te bepalen wat goed en kwaad is en dan vanuit deze zekerheid te leven. Eva en Adam worden aan het einde van het verhaal in al hun naaktheid, die ze hooguit kunnen bedekken met een schaamschort van vijgenbladeren, geplaatst midden in de weerbarstige werkelijkheid en het dubbelzinnige leven. Daar is geen voedsel en beschutting zonder moeite, geen geluk zonder pijn, geen toekomst zonder gevaar, geen leven zonder dood. De confrontatie met deze dubbelzinnigheid wordt vanaf dat moment de weg waarlangs mensen verkrijgen wat ze in het begin al wisten dat zij nodig hadden: kennis van het onderscheid tussen goed en kwaad. Deze weg is pijnlijk en gevaarlijk. Je kunt hem alleen gaan met vallen en opstaan. En zij duurt en duurt maar voort, het hele leven, de hele geschiedenis. Er vallen ook steeds opnieuw slachtoffers, vaak heel veel. In deze situatie hebben wij te leven en onze verantwoordelijkheid te dragen. Er is geen andere manier.
Contemplatief standpunt
Hierbij draait het – en dit is misschien de allermoeilijkste stap – opnieuw niet om ons. Niet onze individuele en collectieve wensen zijn van centraal belang, en het gaat niet om het realiseren van onze voorkeuren. Het gaat erom dat wij opnieuw leren zien en leren doen wat goed is – en dus niet: leren besluiten wat goed is en dat realiseren! In een weerbarstige wereld hebben schepsels om te kunnen leven zorg nodig, bescherming, voedsel, steun. Die zaken moeten worden gevonden, geconstrueerd en geteeld, die moeten worden geboden. Er moet met de dingen, de planten, de dieren en de andere mensen worden samengewerkt, er moet van hen worden ontvangen en er moet aan hen worden gegeven, er moet vriendschap mee worden gesloten en wij moeten hun de mogelijkheid bieden ons als vrienden te behandelen. Leugen en kwaad moeten worden doorzien, blootgelegd en bestreden. Waar gevangenschap of onderdrukking is, moet worden ontdekt waar die vandaan komt en hoe die te doorbreken valt. Waar verlatenheid is, moeten vormen van gemeenschap worden ontwikkeld. Het gaat er steeds weer om te ontdekken wat waar is en goed, om vorm te geven aan wat leven geeft, leven doet, in leven houdt.
Dit is iets geheel anders dan plannen maken op basis van keuzes en die dan vervolgens realiseren – zelfs al zijn deze plannen bevrijdend bedoeld. Het plan dat erom vraagt gevolgd te worden, ontvouwt zich gaandeweg in wat zich als goed aandient door het te volgen. Natuurlijk is het goed om gecoördineerd op te treden en gaat orde boven chaos, visie boven willekeur en kunnen regels en structuren helpen – maar het gaat steeds opnieuw om het innemen van wat ik met paus Franciscus aanduid als ‘een contemplatief standpunt’. Contemplatief noemt paus Franciscus een standpunt te midden van een cultuur
‘dat de God ontdekt die in haar huizen, in haar straten, op haar pleinen woont. De tegenwoordigheid van God begeleidt het oprechte zoeken van mensen en groeperingen om steun en zin voor hun leven te vinden. Hij leeft onder de burgers en bevordert de solidariteit, de broederlijkheid, het verlangen naar het goede, naar waarheid, naar gerechtigheid.’7
In een preek die de paus tijdens zijn bezoek vorig jaar aan de Verenigde Staten hield, spitste hij dit als volgt toe:
‘Dat Jezus door onze straten blijft gaan, zich op een vitale manier met zijn volk blijft mengen en mensen in een unieke heilsgeschiedenis blijft engageren, vervult ons met hoop – hoop die bevrijdt van de krachten die ons willen isoleren en ongeïnteresseerd maken voor het leven van de anderen, voor het leven van onze stad. (…) Hoop die niet bang is zich te engageren door als gist te zijn overal waar wij leven en werken. Hoop die ons uitnodigt te midden van de smog God aanwezig te zien die door onze stad blijft gaan. Want God is in de stad.’8
Het gaat dus niet om de hoop die wij weten op te brengen, maar om de hoop die wij ontvangen van datgene en diegene – het rijk van God en Jezus de Gezalfde – dat en die ons vooruit zijn. Hoop is niet een perspectief dat we opleggen, maar een gegeven waarin wij ons voegen.
Nieuw begin
In de jaren vijftig van de vorige eeuw putte de Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) hoop uit het feit dat de menselijke wereld in zekere zin steeds opnieuw begint. In een situatie waar totalitarisme een reële mogelijkheid is gebleken – de volle omvang van wat er in de vernietigingskampen van de nazi’s was gebeurd en van wat nog bezig was plaats te vinden in de stalinistische goelag begon door te dringen – schuilt de hoop voor haar in het feit dat iedere mens het begin kan zijn van iets nieuws en onherleidbaars. ‘Beginnen’, schrijft Arendt, ‘is voordat het een historische gebeurtenis wordt, de opperste macht van de mens; politiek gesproken is het identiek aan de vrijheid van de mens.’9 En in deze vrijheid ligt voor haar de redding van de wereld:
‘Het wonder dat de wereld als de sfeer van het menselijk handelen redt, is uiteindelijk het feit van de nataliteit, waarin het feit van de actie geworteld is. Het is met andere woorden de geboorte van nieuwe mensen en het nieuwe begin, de actie waartoe zij in staat zijn doordat ze zijn geboren. Alleen de volledige ervaring van deze macht kan aan het menselijk handelen geloof en hoop toeschrijven …’
Met een eigenzinnige verwijzing naar de Bijbel vervolgt zij: ‘Dit geloof in en deze hoop voor de wereld hebben misschien hun beste en kortste uitdrukking gevonden in de paar woorden waarmee de evangelies hun “goede boodschap” verkondigden: “Een kind is ons geboren”’ (Jesaja 9: 5).10
Mensen geven dus hoop, volgens Arendt, niet omdat zij doen wat altijd gedaan is, maar omdat zij nieuwe dingen kunnen doen en ook feitelijk doen. Wij leven niet van het vasthouden aan wat is, maar aan het nieuwe dat aan ons gedaan zal worden. Wat zich in de huidige situatie vaak voordoet als een verontrustende ongrijpbaarheid van de wereld, is uiteindelijk onze redding. Tenminste, dat is mijn theologische bewering, die tegelijkertijd – ik besef het ten volle – een tamelijk vergaande bewering is over de toekomst van onze cultuur.
Deze toekomst wordt ons gegeven wanneer we in ons het vermogen laten wekken opnieuw van de wereld te houden vanwege dat wat bezig is zich in haar te ontwikkelen, wat ontkiemt en wat zich aan tot nog toe ongedachts en ongerealiseerds aandient, en daaraan onze hoop te ontlenen.11 Niet alleen waar nieuwe mensenkinderen geboren worden, maar overal waar mensen, dieren, planten of dingen werkelijk worden waargenomen, serieus worden genomen in hun noden en angsten, hun behoeften en verlangens, hun hoop en hun vreugden, verandert de wereld waar zij met al het andere deel van uitmaken. Zij breken zo de culturen open waarin zij leven en die hen proberen te reduceren tot hun functie, en laten deze ook openbreken.
Contemplatieve politiek
God ‘bracht de dingen voort opdat zijn goedheid zou worden overgebracht op de schepselen en door hen vertegenwoordigd zou worden’, zegt Thomas van Aquino.12 God en zijn goedheid gaan in zijn visie schuil in de dingen die ons gezelschap houden, voeden, kleden, beschutting bieden, vreugde en hoop geven te midden van alle verdriet en angst die ons ten deel vallen en niet zelden overspoelen. Met een dramatische metafoor heeft de Franse filosofe, activiste en mystica Simone Weil (1909-1943) onze positie in de wereld vergeleken met een gevangenis: twee gevangenen, in aangrenzende cellen, onderhouden met elkander verbinding door te kloppen op de muur. Die muur scheidt hen van elkaar, maar stelt hen tevens in staat met elkander te corresponderen. Zo is het ook met ons en God. Iedere scheiding is een verbinding.13
Deze scheiding die een verbinding is, brengt de Amerikaanse dichter en essayist Christian Wiman, als kankerpatiënt periodiek geconfronteerd met helse pijnen die hem dreigen op te sluiten in zichzelf, tot het uitspreken van het verlangen ‘één keer / vrienden [te] maken met / je eigen eenzaamheid’ en ‘iets [te] maken / van de pijn’. Met een onthutsend en intrigerend beeld ziet hij zijn positie weerspiegeld in
… a bee,
een bij
banging
bonzend
against one
tegen één
paine
ruit
like an attack
als een aanval
of happiness
van geluk14
Het bonzen tegen de pijnlijke ruit – paine, ‘ruit’, is in klank en woordbeeld verbonden met pain, ‘pijn’ – is geluk omdat het een antwoord belichaamt op het licht dat tot verlangen aanzet. Het is de liefde vanuit de wereld die liefde voor de wereld wekt, een omarming door het geluk die een aanval van geluk uitlokt. Aldus is het geluk te midden van alle ongeluk die het geluk onbereikbaar maakt, niettemin de dragende kracht.
In het gemis woont het geluk; door wat ons gegeven en wat ons gevraagd wordt, wordt onze hoop gewekt. Dit vraagt geen sturing en controle, maar alertheid voor wat zich in het ongecontroleerde, in het weerbarstige en in de ongedachte effecten van onze plannen en onze acties aandient. Ik pleit daarom voor een politiek die deze alertheid tot haar grondslag maakt: een politiek die aansluit bij wat paus Franciscus een contemplatief standpunt noemt: een contemplatieve politiek die in alles wat gebeurt de hoopvolle toekomst ziet aanbreken, die naar christelijke overtuiging van God komt.15
Noten
- 1.Te beginnen met Liquid modernity (2000) verscheen van Baumans hand bij Polity Press een reeks boeken met het woord liquid, ‘vloeibaar’, in de titel. De serie vervolgt met Liquid love. On the frailty of human bonds (2003), Liquid life (2005), Liquid times. Living in an age of uncertainty (2006), Liquid fear (2006), Culture in a liquid modern world (2011), en Moral blindness. The loss of sensitivity in liquid modernity (2013).
- 2.Vgl. Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Kampen: Klement 2008.
- 3.William James, The varieties of religious experience. A study in human nature. Cambridge: Harvard University Press, 1985 (1902), p. 45. Nederlandse vertaling: Vormen van religieuze ervaring. Een onderzoek naar de menselijke aard, Amsterdam: Abraxas, 2010, p. 40.
- 4.James 1985, pp. 139, 289, 385. Cf. James 2010, pp. 127, 270, 362.
- 5.James 1985, p. 39. Cf. James 2010, p. 34.
- 6.Deze visie op de verhouding tussen ingroei in en verandering van de wereld, de samenleving en de cultuur is in grote lijnen gebaseerd op de gedachtegang die Hannah Arendt ontwikkelt in Between past and future. Eight exercises in political thought. New York: Penguin, 2006 (1961). Nederlandse vertaling: Tussen verleden en toekomst. Leuven: Garant, 1994.
- 7.Paus Franciscus, Evangelii Gaudium (apostolische exhortatie), 24 september 2013, nr. 71.
- 8.Paus Franciscus, homilie tijdens de eucharistieviering in Madison Square Garden, New York, 25 september 2015.
- 9.Hannah Arendt, The origins of totalitarianism. San Diego: Harcourt, 1973 (1951), p. 479.
- 10.Hannah Arendt, The human condition. Chicago: University of Chicago Press, 1989 (1958), p. 247.
- 11.Deze zin betekent zowel instemming als polemiek met het concept van amor mundi, ‘liefde voor de wereld’, zoals Hannah Arendt dat ontwikkelt. Het voert in de huidige context te ver om hier in detail op in te gaan. In het boek waaruit dit artikel een voorpublicatie is (zie de laatste noot), doe ik dat wel.
- 12.Summa Theologiae I, Quaestio 47, articulus 1.
- 13.Simone Weil, La pesanteur et la grâce. Parijs: Plon, 1988 (1947), p. 164.
- 14.Christian Wiman, My bright abyss. Meditation of a modern believer. New York: Farrar, Straus and Giroux, 2013, pp. 128-130. Nederlandse vertaling: Mijn heldere afgrond. Overpeinzingen van een modern gelovige. Barneveld: Brandaan, 2016, pp. 142-143. Ik heb de vertaling van het gedicht door Willem Jan Otten in één detail aangepast. Wiman gaat in op de metafoor van Weil in verband met zijn dan kortgeleden ontdekte ziekte in zijn Ambition and survival. Becoming a poet. Port Townsend: Copper Canyon Press, 2007, pp. 239-245: ‘Love bade me welcome’ (2006).
- 15.Dit artikel bestaat grotendeels uit fragmenten uit mijn nieuwe boek Leven van wat komt. Een katholiek uitzicht op de samenleving, dat in het voorjaar van 2017 zal verschijnen bij uitgeverij Meinema. Daarin is het pleidooi voor een ‘contemplatieve politiek’ deel van een visie op onder meer ‘contemplatieve verbondenheid’, ‘contemplatieve solidariteit’, een ‘contemplatieve samenleving’, een ‘contemplatieve gemeenschap’ en een ‘contemplatieve economie’.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.