Het meritocratisch misverstand blokkeert mensen
Samenvatting
Als mensen ervan weerhouden worden hun talenten te ontplooien, samen te werken en hun verantwoordelijkheid te dragen, is sprake van een sociaal vraagstuk. En dat is nu het geval: in onze samenleving hebben niet alle mensen de kans om hun invloed te laten gelden en met hun talenten een fatsoenlijk bestaan op te bouwen. De christendemocratie moet ‘architectonische kritiek’ leveren op onze meritocratische marktsamenleving en het misverstand datje alleen zelf verantwoordelijk bent voor het bereiken van maatschappelijk succes. We moeten naar een meritocratie die verschillen in vaardigheden, ambitie en kennis waardeert in plaats van veroordeelt.
OP 8 NOVEMBER 1891 HIELD ABRAHAM KUYPER op het eerste Christelijk-Sociaal Congres de openingsrede, met als titel ‘Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie’. Daarin duidde hij de misstanden die de industrialisering voor veel arbeiders met zich meebracht als dé sociale kwestie van zijn tijd. Hij uitte daarbij ‘architectonische kritiek’ op de liberaal-kapitalistische inrichting van de samenleving: de scheve verhoudingen tussen kapitaalbezitters en de bezitsloze arbeiders verklaarde hij ‘uit een fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven’.1
Betrof de tegenstelling eind negentiende eeuw die tussen mensen met geld en mensen zonder geld die onevenredig hard moesten werken om een inkomen te verwerven, nu bestaan op politiek, economisch en sociaal vlak scherpe tegenstellingen, waarbij opleidingsniveau op het eerste gezicht de bepalende factor lijkt. Zo wordt onze democratie overheerst door mensen met een hoger-onderwijsdiploma op zak. En dat is riskant, omdat laagopgeleiden andere onderwerpen belangrijk vinden en bovendien verschillend over tal van thema’s denken dan hoogopgeleiden. De dominantie van mensen met een hbo- of universitair diploma op zak in de Tweede Kamer en in onze gemeenteraden maakt dan ook dat de onderwerpen die mensen met maximaal een mbo-opleiding belangrijk vinden, moeilijker op de politieke agenda komen.2 Het SCP komt daarom tot de conclusie dat de representatie van mensen met een laag opleidingsniveau in onze democratie te wensen overlaat.3 Dan is het natuurlijk niet heel vreemd dat die minder vertrouwen hebben in de politiek.
Ook op sociaal-economisch gebied staan zij op achterstand: ze zijn vaker werkloos en hun inkomen is de laatste jaren verder achteropgeraakt in vergelijking met dat van hoogopgeleiden.4 Dan verbaast het weer niet dat laagopgeleiden minder optimistisch zijn over de toekomst, minder (zelf)vertrouwen hebben en daarom ook kritischer zijn over de participatiemaatschappij.5 Ten slotte is het wellicht het schrijnendst dat mensen met een lagere opleiding gemiddeld zes jaar korter leven en tien tot twintig jaar minder kunnen genieten van een leven in goede gezondheid.6
Kapitaal
Nu is opleidingsniveau in de voorgaande kwesties van ongelijkheid wel de voorspellende, maar niet de verklarende factor. Anders gezegd: de gevolgde opleiding is niet de oorzaak. In de 2014-versie van zijn tweejaarlijkse Sociaal en Cultureel Rapport betoogt het SCP dat het bezit van ofjuist het gebrek aan verschillende vormen van kapitaal de tegenstellingen verklaart.7 Het SCP onderscheidt vier soorten kapitaal. Met persoonskapitaal worden tal van persoonlijke eigenschappen onderscheiden die invloed uitoefenen op iemands maatschappelijke positie, zoals lichamelijke gezondheid, zelfvertrouwen en zelfbeeld, en uiterlijke verschijning. Het economisch kapitaal vertelt in welke mate mensen beschikken over opleiding, vaardigheden, werk, inkomen en vermogen. In hoeverre mensen over taalvaardigheid, ICT-competenties en smaken, voorkeuren en culturele kennis beschikken, bepaalt over hoeveel cultureel kapitaal zij beschikken. Ten slotte zegt het sociaal kapitaal iets over op hoeveel sociale (familie, vrienden en buren) en instrumentele steun (kapitaalkrachtige en/of invloedrijke mensen) iemand kan rekenen.
Het SCP heeft vervolgens het bezit van de verschillende vormen kapitaal van tal van respondenten bij elkaar opgeteld en komt op basis daarvan tot een indeling van de Nederlandse samenleving in zes groepen: de gevestigde bovenlaag, het precariaat, de jongere kansrijken, de werkende middengroep, de comfortabel gepensioneerden en de onzekere werkenden. Daarbij vormen de eerste twee groepen de uitersten: de gevestigde bovenlaag bezit in alle opzichten de grootste hoeveelheid kapitaal, terwijl het precariaat vanwege het gebrek aan diverse vormen van kapitaal juist de kwetsbaarste groep in onze samenleving is. Beide groepen beslaan vijftien procent van onze samenleving. De andere vier segmenten, goed voor de overige zeventig procent, vormen een omvangrijke middengroep.
De tegenstelling tussen de gevestigde bovenlaag en het precariaat is zo groot dat de onderzoekers van het SCP die twee groepen aanduiden als sociale klassen. De overige vier groepen krijgen de mildere benaming ‘segment’. Het SCP wijst daarmee het bestaan van een harde maatschappelijke tweedeling af en komt tot de conclusie dat Nederland een zachte tweedeling binnen zes bevolkingsgroepen kent, met twee sociale klassen aan de uiteinden en vier maatschappelijke segmenten in het midden. Daarmee wil het SCP niet verbloemen dat de Nederlandse samenleving met het precariaat en de onzekere werkenden twee omvangrijke groepen (vijftien respectievelijk veertien procent) in haar midden heeft die ronduit kwetsbaar zijn. De afstand in kapitaal tussen deze twee groepen en de overige vier is dan ook groot. Het SCP schuwt de aanduiding van ‘een cesuur in de zesdeling’ niet, waarbij het precariaat en de onzekere werkenden aan de verkeerde, en de overige vier groepen aan de goede kant van de lijn staan.
Gescheiden werelden
Hoe heeft het zover kunnen komen? In de eerste plaats blijkt dat onze meritocratie zich tegen zichzelf heeft gekeerd. We mogen blij zijn dat mensen niet meer worden beoordeeld op hun sociale afkomst, maar daarvoor is een nieuw criterium in de plaats gekomen dat niet minder hardvochtig kan zijn. De aandacht gaat uit naar individuele merites, ofwel: het misverstand dat maatschappelijke posities alleen op basis van eigen inspanningen verworven kunnen worden. De oplossing voor het oude probleem van een standenmaatschappij blijkt een nieuw probleem te scheppen. Mensen moesten op basis van hun capaciteiten en inzet de kans krijgen om de maatschappelijke en sociaal-economische positie te verwerven die hun toekwam. Daartoe werd stevig ingezet op een open en toegankelijk onderwijssysteem. Maar wat werd ingezet voor het nobele streven om de standenmaatschappij te beëindigen, dreigt te leiden tot een nieuwe klassensamenleving waarin opleidingsniveau een belangrijk criterium wordt voor de toegang tot invloed, gezondheid en succes.8
De mensen die aan deze nieuwe afvalrace niet tot het einde kunnen meedoen en daarmee verstoken blijven van al die aan de winnaars voorbehouden privileges, zijn de verliezers van deze ratrace. Bij hen ontstaat onvrede, en een belangenstrijd ligt in het verschiet. Wanneer een meritocratie het misverstand cultiveert dat mensen alleen op basis van eigen inspanning winnaars zijn geworden en door eigen falen tot de verliezers behoren, maakt een meritocratie volgens de Vlaamse psycholoog Paul Verhaeghe de samenleving ziek: ‘De boodschap die de verliezers te horen krijgen, staat haaks op wat zijzelf ervaren. Van buitenaf horen ze dat hun mislukking hun verantwoordelijkheid is; van binnenuit voelen ze zich onmachtig om er iets aan te veranderen. Deze combinatie loopt uit op een voortdurende vernedering.’9
De introductie van marktwerking in domeinen die daarvan juist gevrijwaard hadden moeten blijven, heeft het meritocratische misverstand bovendien versterkt. De Amerikaanse filosoof Michael Sandel betoogt in zijn boek Niet alles is te koop dat marktwerking tegenstellingen verscherpt en daarmee de sociale cohesie aantast: ‘Hoe meer dingen voor geld te koop zijn, des te minder krijgen mensen uit verschillende sociale klassen de gelegenheid elkaar te ontmoeten. (…) Als in een tijd van toenemende ongelijkheid alles wordt vercommercialiseerd, wordt de kloof tussen rijk en arm steeds groter. We leven, werken, winkelen en spelen op verschillende plaatsen. Onze kinderen gaan naar verschillende scholen.’10
En daarmee is de derde verklaring voor de bestaande maatschappelijke tegenstellingen en het culturele geschil gegeven: mensen met verschillende achtergronden zijn langs elkaar heen gaan leven. Ze komen elkaar niet meer tegen en dus is er ook geen gesprek meer over elkaars zorgen, ambities en verwachtingen. Uit een gezamenlijke bundel van de WRR en het SCP met als titel de retorische vraag Gescheiden werelden? blijkt dat hoger en lager opgeleiden inderdaad in relatief gescheiden werelden leven: mensen hebben veel vaker contact met ‘ons soort mensen’ en hoogen laagopgeleiden hebben het minst contact met elkaar.11
Lager opgeleiden hebben daarnaast een beperkter netwerk dan hoger opgeleiden. Ze hechten sterk aan familieverbanden, maar kunnen in hun netwerk maar heel beperkt terugvallen op kennissen, terwijl die juist het verschil kunnen maken, omdat kennissen eerder leiden tot nieuwe contacten, doordat ze meer vertakt zijn en verder reiken door de verschillende sociale lagen. Wanneer men vooral contact met soortgelijken onderhoudt, is de cohesie in de samenleving laag, omdat er dan veel minder verbindingen met andere sociale werelden tot stand worden gebracht. Dit belemmert ook dat er uitwisseling van ideeën, meningen, visies of voorkeuren plaatsvindt tussen verschillende sociale groepen.12
Overbruggen, herwaarderen en toerusten
De conclusie is, kortom, verontrustend: mensen worden beperkt in hun levensmogelijkheden, waardoor zij niet de kans krijgen hun talenten te ontplooien, samen te werken en verantwoordelijkheid te dragen. Dat vraagt om een christendemocratisch tegengeluid en antwoord. De opdracht waarvoor de samenleving, bedrijven en ondernemers, en de politiek zich bij dit sociale vraagstuk gesteld zien, is als volgt samen te vatten: overbruggen, herwaarderen en toerusten.
In de eerste plaats moeten de tegenstellingen tussen langs elkaar heen levende groepen in onze samenleving worden overbrugd. Mensen moeten elkaar weer tegenkomen en kennisnemen van elkaars leefwereld. Daarvoor dienen bij de inrichting van de publieke ruimte mogelijkheden voor (toevallige) ontmoetingen te worden gecreëerd. Dat vraagt om meer aandacht voor de buurt als sociale ontmoetingsplek. Zeker het lokaal bestuur dient zich voortdurend bewust te zijn van het belang van kleinschaligheid, nabijheid en menselijke maat. Culturele en sportverenigingen zijn daarbij van groot belang. Dat zijn plekken waar mensen samenkomen rond een gedeelde passie; daar vormen zij gemeenschappen waarin maatschappelijke breuklijnen geen rol spelen.
De tweede opdracht behelst de herwaardering van verschil. Vanuit haar mensbeeld draagt de christendemocratie uit dat ieder mens uniek en van waarde is. En de uniciteit van mensen zit in wat hen van elkaar doet verschillen. Het rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA Mens, waar ben je? formuleert het zo: ‘We herkennen onze wederzijdse humaniteit juist in onze verschillen, in onze individualiteit, in onze geschiedenis. Onze identiteit ligt niet in onze universaliteit, maar in onze particulariteit.’13 Een christendemocraat zal daarom niet proberen om verschillen ongedaan te maken, maar juist om mensen met hun verschillende eigenschappen, ambities, vaardigheden en kennis gelijk te waarderen. Let wel: het woord waarderen heeft hier een veel bredere betekenis dan de uitdrukking van die waarde in een geldelijk bedrag.
Het gebrek aan diversiteit zorgt voor scherpe tegenstellingen en culturele geschillen. Omdat we mensen die hoger onderwijs volgen op vele vlakken hoger waarderen, laten we niet alleen talenten onbenut, maar organiseren we ook frustratie, miskenning en verwijdering. Een samenleving heeft mensen nodig die verschillende capaciteiten en eigenschappen hebben. Die verschillen stimuleren veerkracht, creativiteit en innovatie, en dat zijn onmisbare eigenschappen voor een gemeenschap waarbinnen het goed samenleven is.
Dat betekent concreet dat we vakmanschap weer op waarde moeten schatten. Onze samenleving kan niet zonder mensen die een specifiek vak of ambacht beheersen. Het speerpunt van het Nederlandse economische beleid van het afgelopen decennium lag op kennis als ware die de belangrijkste productiefactor van de economie in de eenentwintigste eeuw. Het is echter de evenwichtige balans tussen en benutting van arbeid, kapitaal, kennis en natuur die een economie concurrerend maakt. De vraag moet niet zijn hoe we zo veel mogelijk kennis genereren, maar hoe we zo veel mogelijk mensen de kans geven hun talenten te ontdekken en te benutten, zodat zij hun ambities kunnen realiseren.14
Ten slotte is het nodig mensen toe te rusten om met verschillen om te gaan. Verschillen kunnen leiden tot ergernis, botsingen of zelfs strijd. Het vraagt begeleiding om deze wrijving niet te laten ontaarden maar tot glans te laten komen. Jonge mensen dienen in het onderwijs de vaardigheden aangereikt te krijgen om invulling te geven aan democratisch burgerschap en voorbereid te worden op een snel veranderende wereld en economie die om meer dan alleen een specialisme vragen, namelijk om eigenschappen als veerkracht, creativiteit en oplossingsvermogen.
Kortom, we moeten naar een meritocratie die verschillen in vaardigheden, ambitie en kennis waardeert in plaats van die impliciet veroordeelt. En we moeten van een marktsamenleving terug naar een samenleving met een markteconomie. Het is de uitdaging weer een publieke ruimte te creëren waarin mensen met al hun verschillen elkaar kunnen ontmoeten en kennis kunnen nemen van hun anders-zijn. Niet één type mens moet de maat van alle dingen zijn, maar juist de mens in al zijn verschillende gedaanten.
Noten
- 1.Abraham Kuyper, Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie, Kampen: Kok, 1991, p. 25. (Oorspronkelijk: Amsterdam: Wormser, 1891.)
- 2.Mark Bovens en Anchrit Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Bert Bakker, 2011.
- 3.Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer, Mariëlle Cloïn en Evert Pommer (red.), De sociale staat van Nederland 2011. Den Haag: SCP, 2011, pp. 73-74.
- 4.Vgl. Bijl e.a. 2011, pp. 128 en 135; Lex Herweijer en Edith Josten, ‘Een ideaal met een keerzijde’, in: C. Vrooman, M. Gijsberts en J. Boelhouwer (red.), Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2014. Den Haag: SCP, 2014, pp. 81-83; Bas ter Weel, Loonongelijkheid in Nederland stijgt. CPB Policy Brief 2012/6. Den Haag: CPB, pp. 3, 7-9, 12-16.
- 5.Bijl e.a. 2011, pp. 71 e.v.; en Vic Veldheer, Jedid-Jah Jonker, Lonneke van Noije en Cok Vrooman (red.), Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Sociaal en Cultureel Rapport 2012. Den Haag: SCP, 2012, pp. 277 e.v.
- 6.Zie bijvoorbeeld Herweijer & Josten 2014, pp. 89-90. Opleidingsniveau is ook hier niet de verklarende, maar wel de voorspellende variabele. Zie voor de oorzaken: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Lang leve het verschil, weg met de fragmentatie. Een christendemo cratisch antwoord op het sociale vraagstuk van deze tijd. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2015, pp. 23-24.
- 7.Jeroen Boelhouwer, Mérove Gijsberts en Cok Vrooman, ‘Nederland in meervoud’, in: Vrooman e.a. 2014, pp. 286-287, 290-296, 311-316.
- 8.Zie ook Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief. Den Haag: RMO, 2011.
- 9.Paul Verhaeghe, Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij, 2012, p. 143.
- 10.Michael J. Sandel, Niet alles is te koop. De morele grenzen van marktwerking. Utrecht: Ten Have, 2012, p. 202. (Oorspronkelijk: What money can’t buy. The moral limits of markets. New York: Farrar, Straus and Giroux, 2012.)
- 11.Beate Volker, Iris Andriessen en Hanneke Posthumus, ‘Gesloten werelden? Sociale contacten tussen lager- en hogeropgeleiden’, in: Mark Bovens, Paul Dekker en Will Tiemeijer (red.), Gescheiden werelden? Een verkenning van sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland. Den Haag: SCP/WRR, 2014, p. 228.
- 12.Volker e.a. 2014, p. 229.
- 13.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Mens, waar ben je? Een verkenning van het christendemocratische mensbeeld (tweede, bewerkte druk). Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2011, p. 67.
- 14.Zie ook het pleidooi van de RMO: RMO 2011, pp. 55-56.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.