Het sprookje van de versplintering
Samenvatting
Het is woensdag 13 november 1907 en de Tweede Kamer begint met de algemene beschouwingen over de begroting voor het volgende jaar. Het zittende kabinet onder leiding van de liberaal Theo de Meester zal niet meer de kans krijgen daarvan zelf veel uit te voeren. Nog voor het jaar ten einde is, komt het ten val en in februari 1908 wordt het tussentijds, zonder verkiezingen, afgelost door een coalitiekabinet onder voorzitterschap van de antirevolutionair Theo Heemskerk.
Aan het woord is de sociaaldemocratische voorman Pieter Jelles Troelstra en hij heeft een klacht: ‘De versplintering der partijen in deze Kamer moet er toe leiden, dat men steeds van de eene coalitie in de andere moet vallen, waarbij groepen van zeer tegenovergestelde opvattingen aan elkander worden vastgeklampt, ten gevolge waarvan geen enkele coalitie en geen enkele partij in staat is haar eigen program uit te voeren en de beginselen, welke bij de verkiezingen zoo beleden worden, hier in practijk te brengen.’
Dat is merkwaardig. Politieke versplintering in 1907? In een districtenstelsel? Laten we eens bekijken hoe het politieke landschap er destijds uitzag. De Tweede Kamer telde, gelijk bekend, sinds 1888 honderd leden, die sinds 1897 allen in enkelvoudige districten gekozen werden.
***
Aan de linkerzijde waren er drie liberale partijen: de Liberale Unie met 25 zetels, de Vrijzinnig-Democratische Bond met 11 zetels en de Bond van Vrije Liberalen, waartoe 8 afgevaardigden gerekend konden worden. De eerste twee partijen steunden het kabinet en leverden ministers, de derde beperkte zich tot gedogen. 44 zetels hadden de drie vrijzinnige fracties bij elkaar. Het kabinet was echt een minderheidskabinet.
Aan de confessionele rechterzijde zien we een enigszins vergelijkbaar beeld. Ook daar herbergde de grootste fractie, van de Algemeene Bond van RK-kiesvereenigingen, 25 leden. Tot de Anti-Revolutionaire Partij konden 15 afgevaardigden gerekend worden, terwijl de Christelijk-Historische Partij 8 leden in de Kamer telde. Daarnaast leverde de zogenoemde Friese Bond dan nog één christelijk-historische afgevaardigde. Bij elkaar 49 zetels. Ook Heemskerk, die in zijn kabinet trouwens geen christelijk-historischen opnam, begon met een minderheid.
Ik heb echter nog een stroming overgeslagen, die ook tot de linkerzijde behoorde: de socialistische. Troelstra’s Sociaal-Democratische Arbeiderspartij telde 6 Kamerleden en daarnaast was er nog de vrije socialist Geert van der Zwaag, die Schoterland, het oude district van Domela Nieuwenhuis, vertegenwoordigde. Troelstra keerde zich met name tegen de antithese tussen confessionelen en antiklerikalen. Een beetje gratuit was dat wel, want dankzij die tegenstelling haalden sociaaldemocraten steeds de Kamer. Tot 1917 – toen vanwege de pacificatie alle zittende afgevaardigden zonder onderlinge politieke strijd herkozen werden – werden sociaaldemocraten, op één uitzondering na, altijd pas in de tweede ronde gekozen, gewoonlijk dankzij expliciete liberale steun, maar een enkele keer ook dankzij enkele confessionele stemmers (zoals bij Troelstra in Amsterdam III het geval was).
De negen fracties van 1907 waren tamelijk representatief voor het beeld dat de Tweede Kamer sinds 1888 vertoonde. Alle vier hoofdstromingen splitsten zich weleens op in twee of meer richtingen. De katholieken waren lang verdeeld tussen een grote conservatieve club (‘bahlmannianen’) en een energiek christendemocratisch groepje (‘schaepmannianen’). Er waren lange tijd ook vrijantirevolutionairen en onafhankelijke antirevolutionairen (uiteenlopende figuren als Æneas baron Mackay en Andries Popke Staalman), en nadat alle soorten christelijkhistorischen zich in 1908 in één unie verenigd hadden, werd Abraham Kuyper in 1912 in het kiesdistrict Ommen opgevolgd door een onafhankelijke christelijk-historische outsider, C.J.A. Bichon van IJsselmonde. Liberalen telden bij tijden nog meer dan drie varianten, terwijl ook socialisten niet immer één club vormden.
***
Het behoort tot de vaste folklore van ons politieke bestel dat van tijd tot tijd lieden komen pleiten voor een hogere kiesdrempel. Onlangs was het VVD-voorzitter Henry Keizer, de afgelopen jaren was het VNO-NCW-voor-zitter Bernard Wientjes. En steevast getuigt het van historische onkunde. Dat geldt ook voor de resolutie die afgelopen november op het CDA-congres werd aangenomen. De tekst probeert dan wel te ‘constateren’ dat de veronderstelde versplintering ‘een afspiegeling van de versplintering en vervreemding in onze samenleving’ zou zijn, en dat ‘veel burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties’ die als ‘onderdeel zien van een niet functionerende politiek’, we zullen dan toch moeten vaststellen dat deze toestand al zo’n 125 jaar de gebruikelijke is. Zou iemand serieus willen beweren dat ons bestel al ruim een eeuw niet werkt en een blijk van ‘vervreemding’ is?
Toen in 1918 de evenredige vertegenwoordiging werd ingevoerd, werd de kiesdrempel vastgesteld op 0,5% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen. Dankzij het toenmalige systeem van restzetelverdeling maakten zeventien partijen hun entree in de Kamer (waarvan er trouwens vijf zich prompt in één fractie verenigden). De kleintjes waren vooral belangenpartijtjes, die al snel weer verdwenen. In 1921 werd de kiesdrempel opgetrokken tot het huidige niveau van 0,67%; alleen tussen 1934 en 1956 was hij 1%. Sinds 1922 halen gemiddeld zo’n tien lijsten de Kamer. Het minimum was zeven (1946, 1956), het maximum veertien (1971, 1972).
De gehele tijd deden zich binnen de hoofdstromingen – de katholieke verdween ondertussen, de groene diende zich aan – enkele variaties voor. Kortom, van ‘versplintering’ als nieuw fenomeen is geen sprake. Zo is het altijd geweest. Wat vergeleken bij een eeuw geleden wel anders is, is de overmacht der fracties. Toen kreeg elk Kamerlid desgewenst het woord, nu wordt de spreektijd aan fracties toebedeeld. Daar ligt een probleem, niet bij de accenten die de kiezer legt.

Foto: Dirk Hol
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.