Autonomie en activisme als (nood)lot?
Samenvatting
Wij allen moeten tegenwoordig vrije, kritische en creatieve individuen zijn die de bestaande orde voortdurend bevragen en vernieuwen. Dit dominerende ideaal is echter paradoxaal, zo niet contradictoir. Het staat het individu vandaag nauwelijks vrij anders te leven dan als een autonoom individu, dat gericht is op zelfrealisatie en dat zich aldus een identiteit opbouwt zodanig dat het door anderen erkend wordt. De keerzijde hiervan is de marginalisering van allerlei groepen waarvan ‘niets meer te verwachten is’ en de malaise bij die individuen die toch nog verlangen naar echt engagement op grond van vaste waarden.
ONGEACHT AFKOMST, STAND, GESLACHT, RAS OF GODSDIENST dient elke mens beschouwd te worden als een autonoom individu, dat in denken en doen niet onder dwang mag staan van een ander, dat zijn leven zelf moet kunnen uitbouwen en daar verantwoordelijkheid voor nemen. Deze idee komt op een radicale manier pas naar voren in de moderne tijd en de verlichting. Het is een idee die ons intussen allen vertrouwd én dierbaar is. In denken, verlangen of handelen onder fysische of psychische dwang staan is onaanvaardbaar. Niemand die deze moderne verworvenheid (nog) kan ontkennen.
De vrijheid van het zelf
De moderne autonomiegedachte bevat echter niet alleen de eis van afwezigheid van dwang. Filosofen als Charles Taylor hebben duidelijk gemaakt dat die gedachte andere componenten leek te impliceren of daar geleidelijk mee verrijkt werd.1 Zo kan men zich afvragen waarom die afwezigheid van dwang zo belangrijk is. Dat moet iets te maken hebben met de aard van datgene wat niet onder dwang mag staan: het vrije individu zelf of het Zelf (in onszelf en in anderen). Het ‘vrij zijn van (dwang)’ is de voorwaarde voor een ‘vrijheid voor’, voor de positieve realisatie van zichzelf. Maar de negatieve vrijheid (het ‘vrij zijn van’) is zelf al dieper dan men zou denken. Het vrije ik of zelf is in zijn kern een capaciteit tot distantie van alle bepaaldheden, zowel in denken als doen. Het niet onder vreemde dwang staan is slechts de negatieve zijde van iets radicalers. Dit is de cartesiaanse subjectgedachte: het zelf is een zuiver subject dat in radicale vrijheid staat tegenover al de rest, of het nu gaat om objecten dan wel anderen (en zelfs het eigen lichaam). Opmerkelijk genoeg is dat niet langer de gedachte van een paar filosofen, maar een verworvenheid van iedereen, een eis die men zelfs hoort uit de mond van kinderen en tieners. Wanneer ik het gevoel krijg dat engagementen dwangmatig dreigen te worden, kan en moet ik mijn vrijheid herwinnen via distantie (ik moet een master of change zijn). In principe kan ik op elk moment een nieuw leven beginnen. Alle bindingen kan ik te allen tijde herroepen. Ik alleen beschik over mezelf, radicaal.
De gedachte van positieve vrijheid, van zelfrealisatie, is een erfenis, niet van Descartes en de vroegmoderne tijd, maar van de romantiek (Rousseau). Het gaat hier om de gedachte dat elk ik, elk zelf, in zijn diepste kern uniek is: een uniek gezichtspunt op de wereld én dus een bron van unieke, creatieve vormgeving van zichzelf (cf. de dichtregel van Willem Kloos: ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten [en gevoelens]’). Sommigen leiden hieruit af dat elk ik dus niet vanuit een ander standpunt beoordeeld kan worden en dat elke keuze die vertrekt vanuit de bron van creativiteit op zichzelf waardevol is. Zoals men een kunstwerk niet kan beoordelen vanuit een ander, zo kan men een creatief zelf niet vanuit een ander creatief zelf beoordelen. Wij leven in een maatschappij waarin de complexe idee van autonomie met al die componenten als ideaal aan allen wordt voorgehouden. Allen moeten wij vrije, kritische en creatieve individuen zijn die de bestaande orde voortdurend in vraag stellen en vernieuwen. We zijn, om Sartre te parafraseren, als (laat)moderne mensen ‘veroordeeld’ om vrij en uniek te zijn.
Vrijheid is dus niet alleen ‘vrijheid van’, ze is altijd ook ‘vrijheid voor’, gericht op iets goeds dat ondergeschikt is aan het ultiem goede en waardevolle, mezelf. Dit ‘iets goeds’ kan, gezien de natuur van de mens, niet anders dan twee vormen aannemen. De eerste is het verwerven en behouden van die ‘goederen’ die de autonomie (en haar feitelijke voorwaarden) in stand houden: het levensonderhoud. De tweede is het verwerven en opdrijven van die ‘goederen’ waarin we onszelf op een unieke en creatieve manier realiseren zodanig dat anderen ons kunnen erkennen als autonoom en uniek/authentiek individu. De tweede vorm houdt duidelijk verband met de sociale natuur, ook van de mens die naar zelfrealisatie streeft: ook die wil door anderen gezien worden. De zelfrealisatie is dus een zichzelf verbinden met/aan bepaalde ‘goederen’ met het oog op een resultaat: overleven en erkend worden door anderen als ‘geslaagd’ in de opzet van het zichzelf zijn. Niet te vergeten echter: al neemt de vrijheid de vorm(en) aan van een ‘vrijheid voor’, toch gaat het om een wil die zich altijd in principe van de concrete invullingen ervan kan distantiëren. Geen enkel gekozen ‘goed’ is absoluut en definitief bindend.
De cultureel-maatschappelijke bepaaldheid van de laatmoderne vrijheid
De mens bestaat in het meervoud, het meervoud van culturen en maatschappijen door de geschiedenis heen. Het autonomie-ideaal zoals hiervoor beschreven lijkt alomtegenwoordig en allesoverheersend in de laatmoderne maatschappij: het lijkt wel onze lotsbestemming. Ook autonome individuen zijn producten van hun tijd. De tijd bepaalt hoe we omgaan met onszelf, met anderen, met werk, met ziekte en dood, met het verglijden van de tijd, met geluk en ongeluk (en wat dat precies betekent). Individuen kiezen dat ideaal niet, veeleer kiest het hen. Het autonomie-ideaal is niet langer het ideaal van een paar filosofen, maar van iedereen, van de man en vrouw van de straat. Het ideaal wordt gepredikt via de mantra’s op T-shirts (YOLO: ‘you only live once’) of op de trucks van warenhuisketens (‘Leef zoals je wil’, van het Belgische Delhaize).
Ook de organisatie van het (over)leven en van de socialiteit is tijdgebonden. De goederen waarmee een individu zich verbindt om erkenning te krij – gen in de groep(en) waarin het leeft, zijn eveneens altijd door de (een) cultuur bepaalde goederen, het zijn niet-natuurlijke of symbolische goederen (naam en afkomst, stand en status, eigendommen van een of andere aard, ‘creaties’ of waarden van een bepaalde soort, enzovoort).2 Zelfs de goederen die het overleven garanderen zijn nooit zuiver natuurlijke goederen; ze moeten symbolisch aanvaardbaar zijn. Ook de consumptie van ‘levensnoodzakelijke’ goederen is cultureel bepaald; vandaag is die consumptie bij uitstek een conspicuous consumption, bepaald door een gegeneraliseerde mode.
Wanneer de autonomie, de radicale vrijheid van het individu en zijn zelfrealisatie, in de cultuur centraal komt te staan, treedt er een fundamentele verandering op in de relatie tot de symbolische goederen. Ze worden niet afgeschaft, maar ze verliezen hun vanzelfsprekendheid en hun karakter van waarde op zich. Wat overleven betekent en wat erkenning verdient, blijft bepaald door niet-natuurlijke betekenissen. Deze zijn echter niet langer vast en transcendent (ten opzichte van het individu): ze worden ondergeschikt aan het verlangen naar zelfrealisatie; ze worden vloeibaar en manipuleerbaar.3 Het individu kan er eindeloos mee spelen om zich te profileren in functie van de nagestreefde erkenning als uniek, creatief individu. De ontwikkelingen van de markt en de (bio)technologie spelen hierop in: alle vroegere symbolen worden ‘markers’ (simulacra)4 die combineerbaar, manipuleerbaar en verkoopbaar zijn. Dit geldt heel duidelijk voor seksuele markers, die in allerlei combinaties kunnen inspelen op de vrije variaties van seksuele verlangens (het fenomeen van gender). Gedaan nu met taboes en perversies; alleen schade en pijn zonder instemming zijn verboden.
Gezien de vloeibaarheid en manipuleerbaarheid van de waarden (de nietnatuurlijke ‘goederen’), ontstaat een probleem voor de erkenning van de individuen. Op grond van welke waarden precies verdient het individu erkenning? Dat kan niet langer bepaald worden vanuit de common sense van een gemeenschap en haar waarden en oordelen. Als echter om het even wat als waarde lijkt te kunnen verschijnen, dan is niets nog echt waardevol; hoe kan een individu dan toch nog in zijn waardering gewaardeerd worden? Dat probleem kan op twee manieren opgelost worden. Eerste mogelijkheid: de constructie van een tribu, een gemeenschap van ‘volgers’ rond iets ‘unieks’ (gewoonlijk iets nieuws – uiteraard altijd slechts relatief nieuw).5 Samen beslissen zij dat/doen zij alsof een (nieuwe combinatie van) marker(s) of het oordeel van iemand daarover al dan niet geliket moet worden. De constructie van een tribu gebeurt vandaag vooral via de virtuele markt van de (sociale) media en is uiteraard onderhevig aan allerlei marktmechanismen, met fenomenen als (kortstondige) hypes, het (soms letterlijk) kopen van ‘volgers’, allerlei toevalsfactoren, enzovoort. De relatie tussen de tribu’s is er idealiter een van tolerantie of indifferentie: er is eigenlijk geen criterium om het ene boven het andere te verkiezen.6 Stammenoorlogen kunnen echter aangewezen zijn als een middel om de identiteit (en superioriteit) van de eigen tribu en dus van zichzelf te bevestigen.7
Naast de uitvinding van het nicheverschijnsel met zijn volgers, is er een tweede mogelijkheid van profilering, deze verbonden met een vorm van kwantiteit. Erkenning geldt hier het individu dat de grootste, de snelste, de machtigste, … is in een of andere niet-natuurlijke sfeer (politiek, sport, financiën, enzovoort). Erkenning is gegarandeerd voor het individu dat het meest bezit van datgene wat alle wensbare goederen kan representeren: het kapitaal. De high society is allang niet meer die van de aristocraten en/ of van een elite van burgers van stand, maar de verzameling van de machtigste, rijkste, bekendste individuen (of het nu gaat om sterren uit de mode- of mediawereld, topsporters, CEO’s, toppolitici of maffiabazen).
Wat in een dergelijke context doorgaat voor een zinvol menselijk leven, wat geluk in het leven betekent, vergt uiteraard een nieuwe levensfilosofie, met nieuwe centrale begrippen, zoals levenskwaliteit of geluk begrepen als happiness (een of andere vorm van zich goed voelen, inclusief het goede gevoel gezien te worden als happy).8
De prijs van Autonomie9
Alles heeft zijn prijs. Dat is ook het geval met het laatmoderne systeem van het autonome Zelf waarin we leven. Allereerst valt op te merken dat het dominerende ideaal van onze tijd een echte paradox – eigenlijk een contradictie? – bevat (illusies en contradicties zijn niet van die aard dat ze geen praktische gevolgen kunnen hebben). Het staat het individu van vandaag niet (nauwelijks) vrij zich anders te beschouwen en anders te leven dan als een autonoom individu, dat gericht is op zelfrealisatie en dat zich aldus een identiteit opbouwt zodanig dat het door anderen erkend wordt. De norm van de vrijheid is geïnterioriseerd; de disciplinering komt van zichzelf. Van kleins af wordt het kind geleerd zijn voorkeur uit te spreken, worden uitingen van zijn spontaneïteit, welke die ook mogen zijn, geprezen als ging het onveranderlijk om genialiteit. Een tweede paradoxale (contradictorische?) gedachte is dat elk individu het in zich heeft om zich vanuit zichzelf in beweging te brengen (een soort zichzelf bewegende beweger) en om zichzelf te zien als de moeite waard om zich te ontplooien. De gedachte is tegelijk dat het toch zonde zou zijn potentialiteiten, capabilities, tot het opdrijven van eigen human capital, in het self-management ongebruikt te laten. Allerlei ellende en problemen van onze tijd kunnen van hieruit geduid worden.
Onze maatschappij is gekenmerkt door een algemene en continue mobilisatie van iedereen en alles. Die mobilisatie is limietloos omdat datgene waarop men gericht is, de uitbouw van zichzelf via altijd modegebonden, vloeibare waarden, of via het streven naar een of andere vorm van kwantiteit (winst/succes), geen limiet kan kennen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het ideale individu vandaag diegene is die (multitaskend) het best in staat is zich in te passen in het huidige ‘opvoeringssyndroom’ en zich daar natuurlijk goed bij voelt.10 Ook individuen en groepen die uit zichzelf niet willen of kunnen meedoen aan dit activisme, moeten gehoorzamen aan de wet van de zelfrealisatie. Ze moeten geactiveerd en empowerd worden: alsof een impuls van buitenaf nodig en voldoende is om de wil tot willen aan te zetten.
Het gaat hier niet alleen of vooral om een individuele problematiek; het gaat tegelijk om een politieke en institutionele realiteit met gigantische inspanningen geleverd in domeinen als opvoeding (het competentiedenken), werk (constante coaching van en door professionals, verplichte herscholing, flexibilisering), geestelijke gezondheidszorg (die ‘vermaatschappelijkt’ wordt), enzovoort.11 De keerzijde ervan is de verregaande marginalisering van allerlei groepen waarvan ‘niets meer te verwachten is’ en de malaise bij die individuen die toch nog zouden verlangen naar echt engagement op grond van vaste, transcendente waarden.
De empowerment, hetzij door eigen inspanning, hetzij door coachinginstanties, legt een enorme druk op individuen. Het probleem van onze tijd is niet de leegte, maar de overvolheid van het leven en de overspannen verwachtingen ten aanzien van het zelf. Wanneer individuen daarop dan reageren met stress, chronische vermoeidheid, depressie, burn-out en dergelijke is dat geen reden om te twijfelen aan het systeem. Dat systeem heeft trouwens een geestelijk gezondheidsapparaat opgezet dat als politiek heeft: ‘acting with the patient, not on him/her’. Recovery impliceert de eigen syndromen te zien als opportuniteiten om toch ‘aan de slag te gaan’ met zichzelf.12 Constateren van eigen falen of ongeluk leidt niet, zoals vroeger, tot erkenning en (eventuele) aanvaarding van eigen kwetsbaarheid of beperkt heid. Het leidt veeleer tot op zoek gaan naar de factoren in of buiten zichzelf van het eigen slachtofferschap. Slachtoffers – en dat zijn we vroeg of laat allemaal wel(eens) – moeten tot verwerking komen van het trauma dat hun trof of aangedaan werd; dat staat nu centraal bijvoorbeeld bij rampen en terreur. In de laatmoderne context is het probleem niet de ontkenning van eer of waarde op zich door ons of de ander; het probleem is of het individu al dan niet bekwaam is het ‘negatieve’ op te nemen en te transformeren tot een asset in het werken aan zichzelf.
Het is niet omdat men kind is van zijn tijd dat men die tijd zonder meer moet omarmen; evenmin betekent het dat er geen sprake (meer) kan zijn van weerstand tegen ‘de geest’ van de tijd. De autonomie, als individueel en tegelijk sociaal fenomeen, heeft de verhouding van het individu tot waarden, tot relaties en werk radicaal getransformeerd.13 De ontevredenheid met dat soort activistisch leven in een gerichtheid op waarden die alle transcendentie (zowel in de antropologische als in de religieuze zin van het woord) ontberen, kan sommigen althans doen verlangen naar een nieuw soort leven, naar een nieuwe tijd, voorbij de laatmoderne tijd. In de tussentijd ontstaan al en overleven zelfs weerstandsnesten en oases waarin overgave aan iets anders dan het Zelf gevonden wordt.
Noten
- 1.Charles Taylor, Sources of the self. The making of modern identity. Cambridge, MA: Harvard University Press, 1989; en Charles Taylor, A secular age. Cambridge, MA: Harvard University Press, 2007.
- 2.Niet-natuurlijke of symbolische goederen (in de cultuurfilosofische of cultuurantropologische zin van het woord) zijn ‘goed’ omwille van hun betekenis of waarde in een (maatschappelijkcultureel) betekenis- en waardesysteem; zie Arnold Burms, ‘Natuur en symbool’, in: Arnold Burms en Herman De Dijn, De sacraliteit van leven en dood. Voor een bredebio-ethiek. Zoetermeer-Kalmthout: Klement-Pelckmans, 2011, pp. 15-29.
- 3.Zie Herman De Dijn, Vloeibare waarden. Politiek, zorg en onderwijs in de laatmoderne tijd. Zoetermeer-Kalmthout: Klement-Pelckmans, 2014.
- 4.Zie Jean Baudrillard, Simulacres et simulation. Parijs: Galilée, 1981.
- 5.Ik ontleen het woord ‘tribu’ aan Michel Maffesoli, Le temps des tribus. Le déclin de l’individualisme dans les sociétés de masse. Parijs: Klincksieck, 1988. Het woord ‘volgers’ is ontleend aan de socialemediataal.
- 6.Over tolerantie (en indifferentie) zie: Herman De Dijn, Hoe overleven we de vrijheid? Twintig jaar later. Kalmthout: Pelckmans, 2014, hoofdstuk 4.
- 7.Zie Herman De Dijn, Erkenning en verschil (tekst van de tweede Edmund Burke Lezing). Soesterberg: Aspect, 2003.
- 8.Zie Herman De Dijn, ‘Twee visies op menswaardig leven en sterven’, in: Theo Boer, Pieter Jan Dijkman, Paul van Geest en Jan Prij (red.), Biopolitiek. Over de beheersing van leven en dood (CDV Lente 2014). Amsterdam: Boom, 2014, pp. 59-66. Het is niet toevallig dat de laatste jaren een nieuwe wetenschap ontstaan is, de science of happiness, verbonden uiteraard met de nodige therapieën.
- 9.Zie ook Herman De Dijn, Vloeibare waarden, hoofdstuk 3, ‘Autonomie, paternalisme en disciplinering in maatschappelijke zorg en hulpverlening’.
- 10.Ik ontleen de uitdrukking ‘opvoeringssyndroom’ aan Theo Zweerman, die deze trouwens direct verbindt met de notie ‘verzekeringssyndroom’; zie Theo Zweerman, Wondbaar en vrijmoedig. Verkenningen in het licht van de spiritualiteit van Franciscus van Assisi. Nijmegen: Valkhof Pers, 2001, hoofdstuk I.
- 11.Over de ‘vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg’, zie: Herman De Dijn, Vloeibare waarden, hoofdstuk 5. Over de intieme band tussen het individualisme en het laatmoderne sociaal-culturele systeem, zie ook het werk van de Franse socioloog Alain Ehrenberg.
- 12.Zie bijvoorbeeld de Mad Pride Movement, die niet alleen het stigma van geestesziekte bestrijdt, maar wijst op specifieke mogelijkheden van creativiteit en authenticiteit. Het laatste syndroom mij ter ore gekomen, is de tegenhanger van burn-out, namelijk bore-out, naar het schijnt met even erge gevolgen (men spreekt in dit verband over ondraaglijke verveling; het gaat hier mijns inziens niet echt over verveling).
- 13.Voor een analyse van die transformaties in domeinen als zorg en onderwijs, zie: Herman De Dijn, Vloeibare waarden, hoofdstuk 4.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.