De Quay: veel meer christen dan democraat
Samenvatting
2014 was een vruchtbaar jaar voor de premiersbiografie in Nederland. In het voorjaar publiceerde Herman Langeveld, gekend van zijn voortreffelijke tweeluik over Hendrikus Colijn, een biografie van de eerste naoorlogse premier, Willem Schermerhorn. Een week later verscheen van de hand van Hans Daalder en Jelle Gaemers het laatste deel van de biografie van Willem Drees. Na de zomer volgden Cees Fasseurs studie van leven en werken van oorlogspremier Pieter Sjoerds Gerbrandy en, op 24 september, de presentatie van een boek over Jan de Quay, ministerpresident van 1959 tot 1963.1

Cees Meijer
Jan de Quay (1901-1985). Een biografie
Boom | 2014 | 512 pp. | € 34,90 | ISBN 9789461055552
Drie van de vier gebiografeerde premiers zagen hun statuur door de Tweede Wereldoorlog vergroot. Gerbrandy maakte faam als oorlogspremier in Londen en werd na de oorlog minister van Staat. Schermerhorn werd in het gijzelaarskamp in Sint-Michielsgestel een van de leidende denkers over het nieuwe Nederland. Drees zat gevangen in Buchenwald en Sint-Michielsgestel en was de initiator van het Politiek Convent, waarin de leiders van de vooroorlogse partijen elkaar ontmoetten. De laatste twee werden in mei 1945 door de koningin aangewezen om het eerste naoorlogse kabinet te formeren. Nummer vier, De Quay, liep daarentegen reputatieschade op vanwege zijn rol in de Nederlandsche Unie. Een commissie moest in 1946 eerst onderzoeken of hij in bevrijd Nederland wel een bestuurlijk ambt mocht vervullen. Dat verhinderde overigens niet dat hij in 1959-1963 minister-president werd, en bij zijn aftreden een van de populairste politici van het land was. Het Nu-verleden zou hem echter ook daarna parten spelen.
Cees Meijer, als jurist verbonden aan de Hogeschool Utrecht, schetst in een doorwrochte biografie De Quay in al zijn facetten, paradoxen, kwaliteiten en tekortkomingen. Hij leunt daarbij sterk op het archief dat De Quay heeft nagelaten, en dan vooral op het dagboek dat deze van 8 september 1944 tot kort voor zijn dood bijhield. We volgen De Quay dan ook vaak door diens eigen ogen en woorden.
Sinds de papieren van De Quay zijn overgedragen aan het provinciaal archief van Noord-Brabant, hebben diverse auteurs er met vrucht van gebruikgemaakt. Het is er mede de oorzaak van dat het boek geen spectaculair nieuws bevat – de auteur pretendeert dat overigens ook niet. Al in 1984 publiceerde Ronald Gase met behulp van De Quays dagboeken een studie over de kwestie Nieuw-Guinea. Over De Quays rol als een van de Driemannen van de Nederlandsche Unie zijn we goed geïnformeerd dankzij het proefschrift van Wichert ten Have, die ook al gebruikmaakte van het archief. Over het premierschap tegen wil en dank verschenen al eerder publicaties van Jan Walravens en is er het standaardwerk van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis over het kabinet-De Quay.2
***
Nieuw in de biografie zijn daardoor vooral de passages over de ‘jonge’ en de ‘oude’ De Quay. Om met het laatste te beginnen: De Quay eindigde zijn leven in uiterst conservatieve hoek, zowel politiek als religieusmentaal (hij steunde uiteindelijk bisschop Gijsen). Hij had grote moeite de moderniseringstendensen vanaf het midden van de jaren zestig te volgen; in zijn laatste jaren zette hij zich er vooral teleurgesteld tegen af.
Het lijkt paradoxaal dat De Quay zich aan het begin van zijn werkzame leven, in de jaren dertig, als een vernieuwer profileerde. Meijer verklaart de ontwikkeling van de politiek-maatschappelijke inzichten van zijn hoofdpersoon tegen de achtergrond van waaruit deze ontloken.
De Quay, in 1901 in Den Bosch geboren als telg in een patricisch geslacht van bestuurders en militairen, behoorde tot de katholieke elite van Zuid-Nederland. Kenmerkend bleef de paternalistische houding van de regent: ook zijn eigen gezag was vanzelfsprekend, net als het plichtsbesef van de militair. Zijn hele leven behield hij ook het typische, door een biograaf van een andere katholieke politicus als ‘kinderlijk’ omschreven vrome godsgeloof en -vertrouwen,3 inclusief een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het klerikale gezag.
Dat nam niet weg dat de jonge De Quay in de jaren twintig en dertig afstand wilde nemen van de geslotenheid van de katholieke zuil. Al snel pleitte hij ervoor dat katholieken uit hun isolement zouden treden. De biograaf weet het niet zeker, maar vermoedt dat De Quay nooit lid is geweest van de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP). Ook na 1945 zou hij nooit een echte ‘partijganger’ worden.
Na zijn studie en promotie in de experimentele psychologie was De Quay vanaf 1928 eerst als lector, vanaf 1933 als hoogleraar verbonden aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg. Dat was in die jaren – meer nog dan de iets oudere RK Universiteit Nijmegen – een broedplaats van uit de katholieke sociale leer voortvloeiende ordeningsopvattingen, waarin harmonieuze samenwerking, gemeenschapszin, solidariteit en subsidiariteit centrale begrippen waren. De praktisch ingestelde De Quay behoorde hier niet tot de filosofisch-intellectuele voorhoede, maar kon zich wel vinden in de corporatistische ordeningsgedachte, die zich afzette tegen zowel het staatsinterventionisme van de socialisten als het laisser faire van de liberalen.
Veel pregnanter ontwikkelde De Quay zich tegelijkertijd tot een criticaster van het verzuilde politieke bestel, dat in de jaren dertig niet in staat was een antwoord te formuleren op de economische crisis. De parlementaire democratie met haar verdeeldheid en vele partijen en partijtjes zou naar de mening van De Quay en andere jonge intellectuelen plaats moeten maken voor een nieuw stelsel, dat de nationale eenheid zou bevorderen en de ‘hokjesgeest’ moest overstijgen.
***
Duidelijk is dat De Quay nooit een volbloeddemocraat is geweest. Gezien zijn afkomst en opvoeding was dat niet vreemd. Er bestond een moeizame verhouding tussen de parlementaire democratie, gebaseerd op algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging, en de tamelijk paternalistischautoritaire opvattingen die tot het einde van de oorlog binnen de katholieke elite domineerden. Feitelijk omarmde de katholieke kerk pas aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, bij de kerstboodschap van paus Pius xii in december 1944, de democratie (zij het niet onvoorwaardelijk).4
Zelfs Jan Rogier, de journalist die zich vanaf 1968 in een serie artikelen in Vrij Nederland kritisch op De Quay stortte, erkende niettemin dat deze zich in de jaren dertig ‘niet heeft ontpopt als een hele of halve fascist’. Meijer maakt in dit verband een onderscheid tussen het maatschappelijke corporatisme dat in ‘Tilburg’ werd beleden, en het politieke corporatisme van Mussolini (pp. 60-61). De filosofische verwantschap is er echter wel degelijk, en sommige katholieke intellectuelen (zoals Wouter Lutkie) en toplieden (zoals De Quays Tilburgse vrienden Max Steenberghe en Barend van Spaendonck, die met de NSB flirtten) wisten in de jaren dertig het een ook vrij eenvoudig met het ander te verbinden (pp. 73-75). Ook De Quay had, zo schreef Ten Have eerder, in 1933 incidenteel contact met de NSB,5 al kreeg dat geen aantoonbaar vervolg. De Quay had daarentegen niets van doen met Eenheid Door Democratie, de in 1935 opgerichte buitenparlementaire beweging die zich afzette tegen totalitaire opvattingen (‘Mussert noch Moskou’). Tijdens een rede op een conferentie van de Nederlandse Gemeenschap, in Woudschoten, april 1939, stelde hij dat het onder omstandigheden wenselijk kon zijn om op te schuiven naar meer ‘autocratische richting’ (pp. 91-92).
De Quay werd in één slag een prominente Nederlander toen hij op 24 juli 1940 samen met Hans Linthorst Homan (commissaris van de Koningin in Groningen) en Louis Einthoven (hoofdcommissaris van politie in Rotterdam) optrad als de leiding van Nederlandsche Unie. Het Driemanschap bedoelde de Unie als een nationale-eenheidsbeweging die, onder erkenning van de ‘gewijzigde verhoudingen’, zich tegenover de Duitse bezetter én de NSB stelde. Ze had al binnen enkele maanden meer dan 600.000 aanhangers – opvallend genoeg vooral in het katholieke Zuiden. De Quay was in één keer een persoon met grote landelijke bekendheid. Het Driemanschap stelde zich – zeker terugblikkend, maar in de ogen van sommige vertegenwoordigers van SDAP, ARP en CHU OOK toen al – al te tegemoetkomend op jegens de Duitse autoriteiten. Het leidde al voor de feitelijke oprichting van de Unie tot een breuk met prominente figuren van de ‘oude’ politieke partijen, onder wie Drees. De vertegenwoordigers van de politieke partijen haakten af, toen De Quay en de zijnen toegaven aan de voorwaarde van de Duitsers om af te zien van ‘trouw aan Oranje’ als een van de uitgangspunten van de Unie (pp. 104-105). Het scheiden van de wegen zou De Quay na de oorlog parten (blijven) spelen.
Vanuit de gedachte dat met de Duitsers wellicht samen te werken viel, sterker: vanuit de gedachte de oude vermolmde structuren van het vooroorlogse Nederland te doorbreken, nam het Driemanschap een steeds toegeeflijker houding aan. De drie gaven later ook toe aan de Duitse eis dat alleen niet-joden ‘werkend lid’ mochten worden (p. 122). Ronduit bedenkelijk was ook de (mislukte) fusiepoging met het fascistische Nationaal Front van Arnold Meijer, waarbij andermaal duidelijk werd dat De Quay in zijn vernieuwingsdrang niet hechtte aan de parlementaire democratie (p. 116). Het was bijna een geluk bij een ongeluk dat de bezetter in december 1941 de Unie verbood.
Van juli 1942 tot juni 1943 zat De Quay gegijzeld in achtereenvolgens Haaren en Sint-Michielsgestel, waar hij zich aansloot bij de groep onder leiding van de predikant W. Banning, die op basis van het ‘personalistisch socialisme’ filosofeerde over het naoorlogse Nederland. Het leidde tot de ‘volksbeweginggroep’, die een ‘doorbraak’ van de oude verzuilde structuren wilde realiseren. Na zijn vrijlating uit ‘Gestel’ dook De Quay onder. Hij onderhield vervolgens nauw contact met groeperingen rond de illegale katholieke bladen Christofoor en Je Maintiendrai, die na de bevrijding van het Zuiden de vernieuwingsgeest verspreidden. Allerwegen werd De Quay in 1944 gezien als de leider van de ‘vernieuwing’ in Zuid-Nederland. Hij wist ermee in de gunst van koningin Wilhelmina te komen; het leidde tot een ministerschap in het laatste Londense kabinet.
***
Cruciaal voor de loop van de naoorlogse politieke geschiedenis van Nederland (meer nog dan zijn minister-presidentschap) waren de keuzes die De Quay maakte in 1944-1945; opmerkelijk genoeg slaat Meijer dit element over in zijn slotbeschouwing (pp. 454-455). De Quays betrokkenheid bij de oprichting van en de keuze voor volwaardige toetreding tot de in december 1945 heropgerichte katholieke eenheidspartij betekende een slag voor de doorbraak, ook al omdat het een kettingreactie ontlokte waardoor het verzuilde Nederland van voor de oorlog nagenoeg ongewijzigd kon terugkeren. Verschillende factoren speelden een rol bij dit besluit van De Quay. Allereerst was er het gebod van de bisschoppen in het bevrijde Zuiden die einde 1944 duidelijk maakten dat de vooroorlogse katholieke sociale en culturele organisaties hersteld moesten worden. De eenheid van het katholieke volksdeel stond voor hen voorop. Dat de bisschoppen afstand namen van de vooroorlogse RKSP en instemden met een vernieuwde politieke partij maakte het voor De Quay gemakkelijker om te gehoorzamen. Van belang was echter ook de houding van de leiders van de voormalige SDAP, Drees en Koos Vorrink. Zij weigerden De Quay in mei 1945 toe te laten tot het voorlopige bestuur van de op te richten Nederlandse Volksbeweging, van waaruit de doorbraak gerealiseerd moest worden, zolang er nog geen onderzoek was gedaan naar de verrichtingen van het Driemanschap van de Nederlandsche Unie. Het blazoen van De Quay moest schoongepoetst zijn voordat hij weer in aanmerking kon komen voor een prominente politieke positie. Drees weerde hem daarom ook uit het kabinet van herstel en vernieuwing dat hij in opdracht van de koningin met Schermerhorn vormde. Om dezelfde reden werd De Quays benoeming tot commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, hem al in mei 1945 door Schermerhorn in het vooruitzicht gesteld, aangehouden. Deze vernederingen – in katholieke kring werd gezinspeeld op antipapistische sentimenten – gaf De Quay het laatste zetje in de richting van de Katholieke Volkspartij, die in december 1945 werd opgericht.
Meijer schrijft de mislukking van de doorbraak, na een zorgvuldige afweging, daarom niet aan De Quay, maar eerder aan Drees toe (p. 191). De vraag is of het relevant is: de breuk in de doorbraak was onvermijdelijk. De verschillen tussen De Quay, de apolitieke vernieuwer van de jaren dertig met zijn bedenkelijke autoritaire opvattingen, en Drees, die volop deel uitmaakte van de verzuilde politiek-parlementaire structuur van het interbellum, konden niet tot een andere uitkomst leiden.
Van groter belang waren de gevolgen. Andere jonge katholieke intellectuelen als Maan Sassen en Frans Wijffels volgden De Quay, waarna de nieuwe personalistischsocialistische partij, de Partij van de Arbeid, niet meer dan de opvolger van de SDAP werd. Slechts enkele katholieke jongeren, onder wie Joan Willems, Kees ten Hagen en Geert Ruygers, maakten de keuze voor de PvdA. Van het door De Quay bepleite NVB-geluid werd binnen de KVP tot zijn teleurstelling al snel weinig meer vernomen; de KVP was in vorm, achterban en koers de erfopvolger van de RKSP. Al binnen twee jaar verlieten veel vroegere vertegenwoordigers van de Vrijzinnig-Democratische Bond onder leiding van PJ. Oud de PvdA, om samen met andere liberalen de VVD op te richten. Omdat de ARP en de CHU na de bevrijding ongewijzigd waren teruggekeerd, was het vooroorlogse verzuilde partijenbestel zo goed als ongewijzigd hersteld – met de confessionelen in een centrale machtspositie, tot (minstens) 1994.
Noten
- 1.Herman Langeveld, De man die in de put sprong. Willem Schermerhorn 1894-1977. Amsterdam: Boom, 2014; Hans Daalder en Jelle Gaemers, Willem Drees 1886-1988. Premier en elder statesman 1948-1988. Amsterdam: Balans, 2014; Cees Fasseur, Eigen meester, niemands knecht. Het leven van Pieter Sjoerds Gerbrandy. Minister-president van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Balans, 2014.
- 2.Ronald Gase, Misleiding of zelfbedrog. Een analyse van het Nederlandse Nieuw Guineabeleid aan de hand van gesprekken met betrokken politici en diplomaten. Baarn: In den Toren, 1984; Wichert ten Have, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in bezettingstijd, 1940-1941. Amsterdam: Prometheus, 1999; Jan Walravens, ‘Men kan niet altijd doen wat men prettig vindt’, Kleio 33 (1992), nr. 5; idem, ‘De psychologie van Jan de Quay’, Biografie Bulletin (1994), pp. 207-216; idem, ‘Schrijven Jan, schrijven Jan. Een fragment uit het dagboek van Jan de Quay’, Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 1999, pp. 117-132; Jan Willem Brouwer en Jan Ramakers (red.), Regeren zonder rood. Het kabinet-De Quay (1959-1963). Amsterdam: Boom, 2007.
- 3.Lambert J. Giebels, Beel. Van vazal tot onderkoning. Biografie 1902-1977. Den Haag/Nijmegen: Sdu/CPG, 1995, p. 580.
- 4.Rutger Zwart, ‘ “Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen”. De verhouding tussen katholicisme en democratie in de negentiende en de twintigste eeuw’, in: H.J. van de Streek e.a. (red.), Christelijke politiek en democratie. ’s-Gravenhage: Sdu, 1995, pp. 28-29.
- 5.Ten Have 1999, p. 52.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.