Vertrouwen in de scheppende kracht van de liefde: architectonische kritiek als antwoord op de angst
Samenvatting
De angst om de greep te verliezen heeft geleid tot een principiële ongerijmdheid in de wijze waarop wij over het bestuur van onze samenleving nadenken. De fundamentele misvatting is dat mensen als ‘object’ en ‘instrument’ van analyse en beleid worden voorgesteld, in plaats van als subjecten die naar het beeld van God geschapen zijn, als dragers van de scheppende kracht van de liefde. Juist de christendemocratie zou in het serieus nemen van die vernieuwende kracht werkelijk een alternatief bieden voor de in regelzucht en disciplineringsdwang doodlopende sociaaldemocratie en het in de paradoxen van ongebreidelde vrijheid en gelijktijdige hang naar veiligheid vastlopende liberalisme.
SINDS 2004 MEET HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU HET: Nederlanders zijn tevreden over hun actuele leven, maar bang voor de toekomst.1 Politici en bestuurders maken van deze angst gebruik om burgers in beweging te krijgen en om draagvlak te creëren voor ingrijpende maatregelen. Tegelijkertijd vergroten dergelijke maatregelen de angst. Deze dreigt onbeheersbaar te worden. Niettemin is de inzet van de meeste politici nog altijd het bestrijden van concrete angsten met concreet beleid: de angst voor vreemdelingen en verlies van de eigen cultuur, de angst voor terrorisme en voor economische stagnatie, de angst voor opwarming van de aarde, voor onbeheersbare epidemieën en een onbetaalbare gezondheidszorg. Ik zou ervoor pleiten meer aandacht aan de angst zelf te besteden. Deze angst wijst op een nieuwe sociale kwestie.
Een sociale kwestie, of liever een ‘sociale quaestie’ uitroepen betekent volgens Abraham Kuyper volgens zijn bekend geworden formulering dat ‘men de onhoudbaarheid van den tegenwoordigen toestand inziet, en deze onhoudbaarheid verklaart niet uit bijkomstige oorzaken, maar uit een fout in de grondslag zelf van ons maatschappelijk leven’. Voor wie denkt dat de problemen te bestrijden zijn ‘door kweking van vromer zin, door vriendelijker bejegening of milder liefdegave’ – of door een efficiënter bestuur bestaat er misschien een religieuze of ‘een philantropische quaestie’ – of een bestuurlijke. Maar, zo zei Kuyper met de opening van het eerste Christelijk Sociaal Congres in 1891, ‘een Sociale quaestie bestaat (…) voor u dan eerst, zoo ge architektonische critiek oefent op de menselijke sociëteit zelve, en diensvolgens een andere inrichting van het maatschappelijk gebouw gewenscht én mogelijk acht.’2
Het lijkt erop dat de angst in onze samenleving indiceert dat er sprake is van een sociale kwestie en dat een andere dan architectonische kritiek hierop onvoldoende is. Niettemin adresseren wij het vastlopen van onze maatschappelijke en politieke orde alsof het gaat om financiële, organisatorische of morele kwesties. De angst wijst er echter op dat wij diep in ons hart ook wel weten dat we niet gered worden door meer efficiency, strikter toezicht of het bevorderen van healthy aging.
Kijken vanuit de periferie
In de negentiende eeuw probeerde men in christelijke kring lang de armen te hervormen, zodat ze een plaats zouden kunnen vinden in de bestaande samenleving. Het betekende daarom een omslag toen Kuyper in 1891 de grote en schrijnende tegenstellingen tussen arm en rijk zag als teken dat de maatschappij ‘van den Christus’ los was en ‘voor den Mamon’ in het stof gebogen lag. Evenzeer betekende het een omslag toen de priester-politicus Herman Schaepman (1844-1903), in het verlengde van encycliek Rerum Novarum van Leo XIII, die datzelfde jaar verschenen was, schreef dat ‘[h]et geheele samenstel van wetten en instellingen (…) berekend [moet] zijn op den bloei van de maatschappij en van ieder harer leden’, maar dat het tegendeel het geval was: ‘Arbeid en kapitaal staan tegenover elkander; het kapitaal is almachtig.’3 En dat deugt fundamenteel niet, was de boodschap.
Vandaag de dag schrijft paus Franciscus in zijn apostolische exhortatie Evangelii Gaudium dat wie wil weten wat er moet worden gedaan om de samenleving te veranderen, naar ‘de armen’ moet luisteren: ‘Zij (…) kennen (…) met hun eigen lijden de lijdende Christus. Het is noodzakelijk dat wij ons allen door hen laten evangeliseren. (…) Wij zijn geroepen Christus in hen te ontdekken, hun onze stem te lenen in hun aangelegenheden, maar ook hun vrienden te zijn, naar hen te luisteren, hen te begrijpen en de mysterieuze wijsheid aan te nemen die God ons door middel van hen wil meedelen.’4
In een gesprek met Algemene Oversten van religieuze orden en congregaties maakte de paus verder duidelijk dat de blik vanuit de marges van de samenleving de blik van Jezus Christus is die uit liefde juist de marges heeft opgezocht. ‘Jezus ging naar ze allemaal’, zo beklemtoont de paus, ‘echt allemaal.’ Zo verschijnen zij niet als dragers van problemen die weigeren opgelost te raken, als mensen die niet bereid of niet in staat zijn om te doen wat voor een volwaardig bestaan nodig is. Het gaat er niet om dat hun concrete problemen belangrijker zijn dan andere vraagstukken, maar het kijken vanuit hun positie – wat de rooms-katholieke kerk sinds enkele decennia aanduidt als ‘de voorkeursoptie voor de armen’ – helpt de samenleving op de juiste manier te zien. Dit effent de weg naar de verandering die klaarblijkelijk nodig is. De paus wijst erop dat ‘de grote veranderingen in de geschiedenis werden gerealiseerd doordat de werkelijkheid niet gezien werd vanuit het centrum, maar vanuit de periferie. (…) Om de werkelijkheid echt te begrijpen, moeten we ons verwijderen van de centrale positie van kalmte en vredigheid en onszelf bewegen in de richting van de perifere gebieden.’5
Vanuit de marge spreekt God tot ons door Jezus Christus, die onze samenleving radicaal onder kritiek stelt. ‘Gelukkig de armen’, zegt Jezus. ‘Gelukkig die nu honger hebben’ (Lucas 6,20-21). Niet omdat het goed zou zijn arm en hongerig te wezen, maar omdat waar de uitgeslotenen en de niet-gehoorden gehoord worden en hun visie invloed krijgt, een belangrijke stap gezet wordt naar de wereld waarin iedereen overvloed heeft en in vreugde kan leven.
De noodzakelijke architectonische kritiek begint er dus mee de nietgehoorden structureel te horen, de niet-gezienen structureel te zien. Wanneer een cultuur haar criticasters ziet als getuigen van het geloof dat goed leven het perspectief van iedereen is, hoeft zij ze niet te zien als nagels aan haar doodskist. Het gaat er dan niet om ze in het gareel te dwingen, hun plaats te wijzen, hun kosten te drukken. In hun protest tegen wat ons van het volle leven afhoudt, belichamen zij het begin van de toekomst waarnaar ook wij uitzien. Het komt erop aan dit te zien en het mogelijk te maken dat dit inzicht consequenties krijgt. Dan blijkt dat wat degenen die naar de marge gedrongen worden naar voren brengen, uiteindelijk over ons allemaal gaat.
Geen middel, maar fundament, oorsprong en doel
Met de slogan van de Occupybeweging: ‘We are the 99%!’ ‘Zij’ blijken uiteindelijk ‘wij’, en wat aan de marge zichtbaar wordt, raakt ons allemaal. Wat we vanwege onze angst erdoor bedreigd te worden proberen van ons af te houden, is wat ons kan redden. Het is de aloude christelijke paradox: ‘Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest vanwege Mij, zal het vinden’ (Matteüs 16,25). De inzet voor het leven van degenen die Jezus ‘de minsten der mijnen’ heeft genoemd voor het behoud van je eigen leven stellen, is uiteindelijk de weg naar bevrijding van ieders leven.
De angst om de greep te verliezen heeft geleid tot een principiële ongerijmdheid in de wijze waarop wij over het bestuur van onze samenleving nadenken. Onze fictie is dat de samenleving object is van analyse, spreken, vormgeving en constructie. Het inzicht in de situatie, de visie op het goede leven en de weg daarnaartoe worden geacht te komen van degene die het bestaande analyseert, het in zijn hoofd hercomponeert op een manier die de problemen oplost en die vervolgens de werkelijkheid op basis van dit nieuwe beeld reconstrueert. In deze benadering worden degenen die in de samenleving functioneren en haar zo vormen, tot object gemaakt van externe analyse, scholing en sturing. Zelfs onszelf behandelen we als dragers van functies, visies en verantwoordelijkheden, in plaats van als partners in een netwerk van mensen en andere schepsels met behoeften en verlangens, talenten en tekorten, deugden en feilen waarmee we al doende leren om samen te leven. We worden teruggebracht en brengen onszelf terug tot onze functies en we zien onze samenleving als functioneel geheel dat dreigt te gaan haperen of al hapert. Dit laatste boezemt ons hernieuwd angst in en proberen we tegen te gaan door de samenleving doelgerichter, strakker en efficiënter aan te sturen, inclusief onszelf. Het effect is dat we ons vervreemd voelen van wat we toch zelf voortbrengen, ons buitenstaanders voelen van de samenleving die we zelf vormen, ons vreemdelingen voelen in een leven dat we tegelijkertijd met alles wat in ons is zijn. Dit proberen we tegen te gaan door onze ‘passie’ te vinden, door contact te leggen met ons gevoel, of door met spirituele middelen aan onze ziel te werken.
De politiek van alledag gaat over het zo doelmatig mogelijk besturen van de samenleving. De wat minder alledaagse politiek gaat over de vraag hoe we voorkomen dat de belangen en de problemen van sommigen meer aandacht krijgen dan die van anderen. Is de blik waarmee onze overheid kijkt wel geëigend om van alle Nederlanders te zien wat hun toekomt en om manieren te vinden om dit te realiseren? De opkomst van het populisme heeft echter duidelijk gemaakt dat hiermee niet alles is gezegd. Het kan mensen in allerlei opzichten goed gaan en er kan relatief goed voor ze worden gezorgd, maar dat neemt niet weg dat zij zich nog altijd niet werkelijk gehoord en niet werkelijk gezien kunnen voelen. De afnemende belangstelling van mensen voor onze politieke democratie hangt ermee samen dat zij deze ervaren als het maken van een keuze tussen degenen die de macht krijgen om hen als objecten te behandelen. En ten diepste willen ze niet als objecten behandeld worden, niet als bouwstenen in het bouwwerk van een andere architect, niet als radertjes in een door anderen ontworpen machine.
Dit sluit aan bij een centraal uitgangspunt in het katholieke sociale denken. In 1961 stelde Johannes XXIII in zijn encycliek Mater et Magistra op grond van het subsidiariteitsbeginsel dat mensen waar ook ter wereld en in alle omstandigheden zo veel mogelijk moeten worden gezien en behandeld als verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Als zij daarvoor de benodigde middelen niet in huis hebben, moeten zij zichzelf ervoor inspannen deze te verwerven en moeten anderen hen hierbij ondersteunen.6 Daarom is het goed, zo stelde dezelfde paus twee jaar later in de encycliek Pacem in Terris, als er zo veel mogelijk groepen en organisaties zijn waarin mensen zich verenigen om te proberen invloed uit te oefenen op de vormgeving van de wereld waarin en waarvan zij leven.7 Alle mensen zijn geroepen om medebouwers te zijn van een samenleving die het goede leven vormgeeft waarnaar zij verlangen en waarvan zij kunnen leven. Volgens Mater et Magistra staat de katholieke traditie uiteindelijk voor een opvatting over de samenleving die de mensen waaruit zij bestaat ziet als ‘fundament, oorsprong en doel van alle sociale instellingen’.8 Mensen zijn geen middelen, zelfs niet voor de opbouw van een samenleving die optimaal functioneert en al hun behoeften bevredigt.
Onze samenleving, ons bestuur, onze politiek behandelt leden van de samenleving als middelen. ‘Gij zult participeren’, is bijvoorbeeld de boodschap van de participatiesamenleving. Alsof mensen dat niet allang doen, alsof ze dat uit zichzelf niet zouden willen, alsof ze hiertoe gedwongen moeten worden en met het oog erop moeten worden geïnstrueerd. Alsof samenleving niet uit participatie ontstaat; alsof het feit dat er samenleving is niet al laat zien dat er participatie is. Wij hoeven dus niet bang te zijn dat de samenleving uit elkaar valt. Het gaat dus om een architectonische kritiek die niet bang is voor wat er gebeurt en dat probeert tegen te houden, maar die wat zich daarin aandient als geschenk ontvangt. Dit doorbreekt de cyclus die steeds opnieuw angst produceert, maar het vraagt in eerste instantie moed. Of moeten we zeggen: geloof?
De scheppende kracht van de liefde
De van oorsprong Duitse, in Midden-Amerika werkende theoloog en econoom Franz Hinkelammert signaleert dat het geregeld voorkomt dat mensen ontdekken dat zij, om in waardigheid te kunnen overleven, in verzet moeten komen tegen de verhoudingen waarin ze leven en die tot nog toe hun leven bepaald hebben. Zij zijn niet alleen door gewenning de gegeven omstandigheden als normaal gaan zien, maar zij vormen tevens het kader waarbinnen zij verbindingen met anderen zijn aangegaan, opvattingen ontwikkelden en een beeld van zichzelf kregen. Zij zijn er kortom mede de dragers van, maar ze ervaren op zo’n moment dat essentiële aspecten van datgene wat hun bestaan menselijk maakt bedreigd worden.
Op dat moment veranderen zij van ‘actoren’ binnen en ten dienste van de bestaande orde van handelen, spreken en denken, in wat Hinkelammert ‘subjecten’ noemt: actieve vormgevers van de omstandigheden. Het is niet het inzicht dat het anders kan worden, noch de wil om te zorgen dat het anders zal worden, maar het is de zich openbarende zekerheid dat het anders moet worden wil het leven fundamenteel de moeite waard zijn, die bevrijdt van de overtuiging dat de bestaande situatie de enig mogelijke horizon is om de wereld en de eigen positie erbinnen te begrijpen. Op deze manier meldt zich een nieuw, tot dan toe ongedacht perspectief aan dat de mogelijkheid schept de wereld anders te gaan zien en er anders in te leven. Te midden van de geschiedenis die zij als dwang ervaren en op grond van deze ervaring, constitueren mensen zich dan als vrij.9 Zo reproduceert zich in onze geschiedenis niet steeds het oude, maar ontstaat er een visie op het onverwacht en ongedacht nieuwe. Dit zouden politici moeten verwelkomen, en christendemocratische politici al helemaal. Op zulke momenten worden mensen immers op vernieuwde wijze beeld van God. Politiek draait er in deze visie om om plaatsen te identificeren waar deze hergeboorte als beeld Gods onder ons en wellicht in ons plaatsvindt. Wat daar gebeurt, moet worden waargenomen, beschreven en begrepen, en aldus moet zichtbaar worden gemaakt dat op deze plaatsen de architectonische kritiek ontspringt die op dit moment noodzakelijk is.
Dit betekent inzetten op wat de marxistische politieke theoretici Antonio Negri en Michael Hardt – met een voor hun traditie opmerkelijke woordkeus – ‘de scheppende kracht van de liefde’ noemen. Zij thematiseren nadrukkelijk het ongebruikelijke hiervan binnen het marxisme: ‘Sommigen schuiven ongemakkelijk in hun stoel, anderen grijnzen superieur.’ Maar binnen de christendemocratie zou het wat minder verbazing moeten wekken dat ‘liefde’ de grondslag kan zijn van politiek. Liefde, zo zeggen Negri en Hardt, creëert verbindingen met anderen, maakt wat met hen gebeurt van direct belang voor het eigen geluk. Op deze manier schept liefde een gemeenschappelijke inzet, een gemeenschappelijk doel en een gemeenschappelijke ruimte in het licht van dit doel: een gemeenschap met een gemeenschappelijk goed leven als gemeenschappelijk belang. In deze zin is liefde creatief te noemen: zij schept nieuwe realiteiten en herschept mensen in het licht van deze realiteiten. Wanneer echter in de plaats van de liefde voor de ander zoals deze is en voor wat deze inbrengt en nodig heeft, de dwang treedt om alles als voorwaarde voor de liefde gelijkvormig te maken, dan is volgens Negri en Hardt de liefde gecorrumpeerd. Dan heerst de angst. Ware liefde reduceert niet tot eenheid, maar constitueert een verband tussen singulariteiten dat hen afzonderlijk en gezamenlijk tot bloei brengt en dat zo het leven goed maakt.10
Dit gebeurt hernieuwd als mensen tot ‘subject’ worden op de manier die Hinkelammert beschrijft. Dat wat is, komt aan het licht als verkeerd gericht en toont zich in plaats van als bijdragend aan leven in overvloed, als leidend tot gevangenschap en dood. Het wordt bekritiseerd vanuit de liefde, die het leven in relatie met anderen opnieuw centraal stelt en die in verbondenheid met hun hoop en verlangen bouwt aan een wereld waarin het leven voor ieder goed is. Van hindernissen hiervoor worden vervolgens bestaande verbanden omgevormd tot bijdragen hieraan.11
Besluit
De christendemocratie heeft altijd een volksbeweging willen zijn, een beweging van mensen van goede wil die zich herkennen in het goede leven dat niet kan worden gebouwd op angst, maar alleen op de scheppende kracht van de liefde die verbindt. Ik heb in dit artikel geprobeerd aan te geven wat dit nu zou kunnen betekenen. De architectonische kritiek die mij als alternatief voor de heersende angst voor ogen staat, zou de ‘99%’ die zich in onze samenleving in toenemende mate niet thuis voelt in beeld brengen als bouwers van een alternatief en als dragers van de scheppende kracht van de liefde – in plaats dus van als bedreiging waartegen wij ons uit alle macht zouden moeten verdedigen. Zoals Frédéric Ozanam (1813-1853) al in 1848 schreef: we moeten overlopen naar de barbaren.12
Wanneer haar dit zou lukken, zou de christendemocratie werkelijk een alternatief bieden voor enerzijds de in regelzucht en disciplineringsdwang doodlopende sociaaldemocratie, en anderzijds het in de paradoxen van ongebreidelde vrijheid en gelijktijdige hang naar veiligheid vastlopende liberalisme. Zij zou het steeds weer opkomende populisme serieus nemen zonder te worden aangetast door het ressentiment ervan en eraan bijdragen dat de groeiende xenofobie in Europa zich omvormt tot actieve inzet om een gemeenschap op te bouwen en het gemeenschappelijk goede te cultiveren op plaatsen waar en in verbanden waarin mensen steeds weer feitelijk tot samenleving komen. Zij zou weer kunnen claimen dat de solidariteit waar zij voor staat steeds opnieuw van onderaf tot stand komt en geen uitvloeisel is van een politiek project dat gebaseerd is op uitsluiting van wat zij niet weet te plaatsen.13 Zij zou daarmee de vernieuwende kracht kunnen worden die wij nu zozeer ontberen.
Noten
- 1.Sociaal en Cultureel Planbureau, In het zicht van de toekomst Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: SCP, 2004.
- 2.A. Kuyper, Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie. Rede bij de opening van het sociaal congres op 9 November 1891 gehouden. Amsterdam: Wormser, 1891, pp. 25-26.
- 3.H.J.A.M. Schaepman, ‘Rerum novarum’ Rede over de jongste Encycliek van Z.H. Paus Leo XIII. Utrecht: Van Rossum, 1891, pp. 10-11.
- 4.Apostolische exhortatie Evangelii Gaudium (24 november 2013), no. 198. Zie www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4984
- 5.Antonio Spadaro, ‘“Wake up the World!” Conversation with Pope Francis about the Religious Life’. Originele tekst in La Civiltà Cattolica (2014), nr. 1, pp. 3-17, aldaar pp. 3-4; zie www.lacivil-tacattolica.it/articoli_download/extra/Wake_up_the_world.pdf. Voor de achtergrond van deze visie in de biografie en de theologie van Jorge Mario Bergoglio, zie Austen Ivereigh, The great reformer. Francis and the making of a radical pope. London: Allen & Unwin, 2014, pp. 89-123.
- 6.Johannes XXIII, Mater et Magistra, 15 mei 1961, no. 53.
- 7.Vgl. Johannes XXIII, Pacem in Terris, 11 april 1963, no. 24.
- 8.Johannes XXIII 1961, no. 152 en 219.
- 9.Franz J. Hinkelammert, Das Subjekt und das Gesetz. Die Wiederkehr des verdrängten Subjekts. Münster: Edition ITP-Kompass, 2007.
- 10.Michael Hardt en Antonio Negri, Commonwealth. Cambridge: Harvard University Press, 2009, pp. 179-184; hun achtergrondanalyse is te vinden in: Idem, Empire, Cambridge/Londen: Harvard University Press, 2000.
- 11.Hardt & Negri 2009, pp. 189-199.
- 12.Zie Erik Borgman, Overlopen naar de barbaren. Het publieke belang van religie en christendom. Kampen: Klement, 2009, pp. 93-94.
- 13.Voor een poging de religieuze levensvorm en -houding te beschrijven die hiervoor nodig is, naar aanleiding van het door paus Franciscus uitgeroepen ‘Jaar van het Religieuze Leven’, vgl. Erik Borgman, ‘Onrust die vrede geeft. Het religieuze leven als gehoorzaamheid’, Tijdschrift voor Theologie 55 (2015), nr. 1
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.