Waardengedreven buitenlandpolitiek in een weerbarstige wereld
Samenvatting
Nederland is de afgelopen zomer met een schok wakker geschud uit zijn nationale cocon. De afgelopen jaren vormde steeds meer het eigenbelang de motivatie en de leidraad voor de Nederlandse buitenlandpolitiek. Tegelijkertijd staat in ons land de bevordering van de internationale rechtsorde hoog in het vaandel. Een nationale oriëntatie op het eigenbelang lijkt in de huidige buitenlandpolitiek te strijden met een van oudsher internationale gerichtheid. De vraag is of dit wel een tegenstelling is. Beide lijken immers noodzakelijk: enerzijds rekening houden met eigenbelang en machtspolitiek, anderzijds zelf bijdragen aan het ideaal van vrede en recht in de wereld.
Het een doen en het ander niet laten; dat zou kort gezegd bij lezing van Nederland in de wereld de koers kunnen zijn voor het buitenlandbeleid vanuit christendemocratisch perspectief. Duidelijk is dat in 2014 een aantal onderliggende trends in de internationale verhoudingen aan de oppervlakte is gekomen, die de vraag rechtvaardigen in hoeverre een (fundamentele) koersverandering nodig is in het buitenland- en het veiligheidsbeleid, die een afgeleide vormen van de rol, positie en idealen van Nederland in de wereld. De bijdragen in deze bundel draaien alle rond de vraag of een realistische, noem het pragmatische of illusievrije, koers nodig is, of dat we juist onze idealen van democratie, mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking hoog moeten houden. In deze inleiding wordt verkend of er wel een tegenstelling is, of zou moeten zijn. Beide lijken immers noodzakelijk: enerzijds rekening houden met dreigingen en machtspolitiek in de wereld, anderzijds zelf proberen vorm te geven aan een internationale rechtsorde die beter leefbaar is dan de huidige.1 In een rechtvaardiger en vreedzamer omgeving floreert Nederland ook beter, maar tegelijkertijd is dit voor de hand liggende eigenbelang niet de ultieme grondslag voor het streven naar recht en vrede.2 Toch lijkt Nederland wel die kant op te bewegen. In de Nederlandse politiek heeft het eigenbelang als rechtvaardiging bij uitstek voor onze buitenlandpolitiek sterk aan kracht gewonnen. Kortom, reden genoeg om in dit cdv-nummer de spanning tussen een nationale en een internationale oriëntatie in de Nederlandse samenleving en politiek centraal te stellen.
Een roerige zomer
Nederland is met een schok wakker geschud uit zijn nationale cocon. Vooral de afgelopen vijf jaar is Nederland, na decennia van actieve buitenlandse politiek, in zijn schulp teruggekropen. Op tal van internationale podia speelden Nederlanders een belangrijke rol. De zware militaire missie in de Afghaanse provincie Uruzgan mag daarbij niet onvermeld blijven. In totaal kwamen 25 Nederlandse militairen om, van wie 19 bij gevechtshandelingen. Tegelijkertijd legden de omvang en de zwaarte van de Task Force Uruzgan een groot beslag op de geplaagde Nederlandse krijgsmacht. Tekenend was echter het politieke onvermogen om in 2010 een besluit te nemen over verlenging van deze missie. In een voor een belangrijk deel partijpolitiek gemotiveerde crisis viel het kabinet-Balkenende IV en verdwenen de belangen van de betrokken bevolking in Uruzgan alsook het klemmende beroep dat de NAVO-bondgenoten op Nederland hadden gedaan uit het zicht. Het buitenland leek vreemd, ver weg en iets wat ons steeds minder aanging. Nationale belangen voerden de boventoon en vraagstukken van geopolitieke aard werden bezien door de bril van de binnenlandse politiek.
Het referendum over de Europese Unie van mei 2005 liet voor het eerst duidelijk zien dat de publieke opinie de oriëntatie op de wereld buiten Nederland minder belangrijk was gaan vinden.3 Dit referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie werd door kiezers zowel aangegrepen om hun onvrede over de binnenlandse politiek van het kabinet- Balkenende II te uiten als om duidelijk te maken dat men geen Europese
superstaat – waarvan kiezers vreesden dat de Nederlandse identiteit en zelfstandigheid daarin zouden opgaan – wenste. De radicale bezuinigingen op defensie tijdens het kabinet-Rutte i zijn ook zo’n markeringspunt. Op de begrotingsposten van defensie en sinds enige jaren ook ontwikkelingssamenwerking leek probleemloos te kunnen worden bezuinigd. Wat defensie betreft, werd die lijn van snijden in de budgetten vooral ingezet na de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de Sovjet-Unie.4 Ook het CDA heeft daar de afgelopen decennia aan meegedaan. Zo werden in het CDA-verkiezingsprogramma van 2012 geen harde uitspraken gedaan over de hoogte van de defensie-uitgaven. Nederland stelde kortom het idee dat het mede vorm kon geven aan de internationale verhoudingen steeds verder op de achtergrond. Met de mond beleden we dat de internationale rechtsorde moest worden bevorderd en we klopten onszelf fier op de borst met ons Den Haag als de internationale stad van vrijheid en recht, maar vanuit het oude stadshart van datzelfde Den Haag werd in de praktijk de inzet voor de Europese samenwerking, het mensenrechtenbeleid, de ontwikkelingssamenwerking, een uitgebreid diplomatiek netwerk en een degelijke defensie steeds meer geframed in termen van eigenbelang, toegesneden op wat in de Nederlandse politiek als modieus doorgaat en soms zelfs ronduit veronachtzaamd. Alleen wanneer het ging om terrorismebestrijding en handelspolitiek liet Nederland nog van zich horen.
In 2014 kwam daarin verandering. Nog tijdens de Olympische Winterspelen in februari leek de verhouding met de Russische president Vladimir Poetin uitstekend. Intussen waren echter de protesten op het Maidanplein in Kiev op gang gekomen. Zij resulteerden uiteindelijk in het afzetten van president Viktor Janoekovytsj, waarna een bloedige burgeroorlog in Oost- Oekraïne ontbrandde, die tot op heden in feite een proxyoorlog met Rusland is. Dieptepunt vormde daarin de Russische annexatie van de Krim, die een ernstige schending is van de fundamenteelste beginselen van het internationaal recht: soevereiniteit en territoriale integriteit. Nederland raakte – als relatieve buitenstaander – in het bijzonder betrokken bij de oorlog in Oost-Oekraïne toen vlucht MH-17 met 298 passagiers, onder wie 196 Nederlanders, boven Donetsk door zeer waarschijnlijk Russische nationalisten met een raket werd neergehaald. De pijn van een schijnbaar verafgelegen conflict werd zo in eigen land onbarmhartig diep voelbaar.
Ondertussen ontaarde ook de burgeroorlog in Syrië met het barbaarse, nihilistische optreden van ISIS in een humanitair drama. Vanuit Syrië viel de islamistische terreurgroep Irak aan, rukte op naar de poorten van Bagdad en riep een islamitisch kalifaat uit. Ook hier is sprake van een schijnbaar verafgelegen conflict waar Nederland tegen wil en dank bij betrokken is. Het optreden van ISIS ontwricht niet alleen het Midden-Oosten, maar vormt ook een groot veiligheidsrisico voor westerse landen. Nederlandse jihadisten die in Syrië en Irak aan radicaal-islamitische kant meevechten, zullen naar verwachting volkomen verknipt terugkeren en hier mogelijk aanslagen plegen. Behalve de humanitaire noodsituatie vormt ook dit gevaar een belangrijke reden voor het huidige ingrijpen van de brede coalitie van westerse en Arabische landen. De dreiging die uitgaat van terreur vormt ook de achtergrond van de VN-missie in Mali, waaraan ook Nederland meedoet.
Toenemende internationale onveiligheid
De hiervoor genoemde internationale ontwikkelingen missen intussen hun uitwerking op de nationale publieke opinie niet. De wereld lijkt onveiliger en instabieler te worden – een ontwikkeling die haaks staat op de gedachte dat naties in tal van opzichten méér met elkaar verbonden zouden geraken, hetgeen conflicten juist zou voorkomen. (Inderdaad daalde het aantal conflicten na het einde van de Koude Oorlog, maar intussen zijn er meer mensen op de vlucht dan sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.) De indrukwekkende uitbouw van het internationaal recht gedurende de twintigste eeuw ging hand in hand met economische vooruitgang. En toch: het heeft er alle schijn van dat ook op het terrein van de internationale betrekkingen ons vooruitgangsgeloof toe is aan een revisie. Bijvoorbeeld multilateralisme staat onder druk doordat autocratische leiders inzetten op nationalisme, terwijl zij opvallend genoeg wel de markteconomie omarmen. De eerste voortekenen van een correctie op onze verwachtingen worden zichtbaar in pleidooien voor onder meer het investeren in defensie, een intensivering van de Europese samenwerking op buitenlandbeleid, en het instellen van een nieuwe snelle interventiemacht voor de NAVO.
Hoewel de actualiteit vaak verrast, is de huidige ontwikkeling vanuit een langetermijnperspectief niet geheel verrassend. Experts wijzen al sinds de jaren negentig op de mogelijke risico’s van een wereld waarin de hegemonie van de Verenigde Staten plaatsmaakt voor multipolaire verhoudingen. Natuurlijk worden vandaag vooral de waarschuwingen van Samuel Huntington naar voren gehaald om dit punt te illustreren.5 Zowel aan hem als aan zijn spiegelbeeld Francis Fukuyama worden weinig genuanceerde ideaaltypische benaderingen toegedicht.6 In ieder geval wijzen beiden op het belang van nationalisme, religie en cultuur in de conflicten van de eenentwintigste eeuw. Kortom, identiteit is voor velen niet alleen bindmiddel, maar ook springstof. Er zijn echter meer redenen waarom de kans op destabilisering wereldwijd groot is. Gewezen moet dan worden op (1) falende staten waarin terreurgroeperingen actief zijn; (2) toenemende schaarste aan fossiele brandstoffen en bijvoorbeeld de rol van opkomende landen zoals China daarin; en (3) de gevolgen van klimaatverandering.7
Opvallend is ook dat de aard van de conflicten verandert. In plaats van statelijke conflicten spelen steeds meer confrontaties zich af binnen staten en zijn daarbij non-statelijke groeperingen betrokken. Er is sprake van een op netwerken gebaseerde oorlogvoering, zoals bij Al Qaida en ISIS. Het is opvallend dat ook het huidige conflict tussen Rusland en Oekraïne zich langs deze lijnen afspeelt, nu Poetin strategisch gebruikmaakt van rebellengroeperingen om zo op te komen voor de – in zijn ogen – geopolitieke belangen van Rusland. De vraag is onder meer wat deze ontwikkeling precies betekent voor het internationaal recht, waarvan, hoewel minder dan voorheen, soevereine staten nog steeds de hoeksteen vormen.8
Het is gegeven alle onrust in het Midden-Oosten en in Oost-Oekraïne opmerkelijk dat in de in december 2003 aangenomen internationale veiligheidsstrategie van de Europese Unie stond: ‘Het is in het belang van Europa dat de landen aan onze grenzen behoorlijk worden bestuurd. Buurlanden die in gewelddadige conflicten zijn verwikkeld, zwakke staten waar de georganiseerde criminaliteit welig tiert, ontwrichte samenlevingen of een exploderende bevolkingsgroei aan zijn grenzen vormen evenveel problemen voor Europa.’9 Uitgerekend de landen aan de grenzen van Europa leveren na meer dan tien jaar Europese veiligheidsstrategie de meeste dreiging op. De Strategic Monitor 2014, uitgegeven door het The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS), concludeert dat sprake is van ‘een zorgwekkende dynamiek in de nationale en internationale veiligheidsomgeving’. Het HCSS noemt onder andere een groeiende assertiviteit in het gedrag van de grootmachten, waaronder Rusland, en een substantiële kans op een langdurige periode van conflict en onrust in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.10
De laatste edities van Foreign Affairs laten in dit verband een relevant debat zien tussen verschillende opvattingen over de wijze waarop de onveiligheid van het afgelopen jaar geïnterpreteerd moet worden. Recent verdedigde John Maersheimer, hoogleraar politieke wetenschap aan de Universiteit van Chicago, daarin de stelling dat het huidige beleid van president Poetin, waaronder de annexatie van de Krim en de inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Oekraïne, voornamelijk de schuld is van westers beleid. Maersheimer doelt daarmee op de NAVO-uitbreiding in Midden- en Oost-Europa en het streven om Oekraïne eveneens binnen de westerse invloedssfeer te brengen.11 In een reactie schrijft Michael McFaul, hoogleraar aan Stanford University, dat de crisis in Oekraïne juist te wijten is aan Poetin en zijn ‘unconstrained, erratic adventurism’.12
Dit debat gaat echter niet alleen over het westerse beleid ten aanzien van Oekraïne en Rusland, maar vooral ook over een verschil tussen twee wetenschappelijke benaderingen van de internationale betrekkingen. De eerste benadering betreft het zogenoemde realisme, dat ervan uitgaat dat de internationale betrekkingen een fundamenteel anarchistisch karakter hebben en dat staten zich uiteindelijk (moeten) laten leiden door hun nationale veiligheidsbelangen. De andere benadering is het zogenoemde liberale intergouvernementalisme (niet te verwarren met de politieke stroming van het liberalisme), dat de stelling verdedigt dat waarden als vreedzame betrekkingen tussen staten, internationale samenwerking en mensenrechten geleidelijk aan zo sterk geïnstitutionaliseerd zijn dat staten zich eraan gaan houden. De eerste opvatting is pessimistischer van aard, de tweede optimistischer. In dit verband kan worden gewezen op Edward Carr, de vader van het realisme in de internationale betrekkingen. In zijn boek The Twenty Years Crisis bekritiseerde hij het idealism van de aanhangers van de Volkenbond. Dat institutionele bouwwerk kon volgens Carr geen effectieve garanties bieden tegen de agressieve machtspolitiek van Mussolini en Hitler. Desondanks schreef hij: ‘If, however, it is utopian to ignore the element of power, it is an unreal kind of realism which ignores the element of morality in any world order. Just as within the state every government, though it needs power as a basis of its authority, also needs the moral basis of the consent of the governed, so an international order cannot be based on power alone, for the simple reason that mankind will in the long run always revolt against naked power.’13
Carr schreef in zijn werk over het utopisme van de aanhangers van de Volkenbond, dat het heeft moeten afleggen tegen de harde realiteit van de politiek van nazi-Duitsland. Om maar eens een gevoelige analogie te gebruiken: het lijkt erop alsof de realisten de positie hebben ingenomen van Neville Chamberlain, minister-president van het Verenigd Koninkrijk van 1937 tot 1940, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Net als toen ten aanzien van het Duitse ongenoegen over het zogenoemde Diktat van Versailles wordt ons nu gevraagd begrip te hebben voor het Russische ongenoegen over de orde zoals die na de Koude Oorlog in Europa is ontstaan. Inderdaad, Poetin is geen Hitler, maar toegeven aan Poetin levert echt geen ‘peace in our time’ op. De vraag is wat hier dan wel een verstandige koers is.
Waarden in een harde werkelijkheid
Verantwoordelijke politiek moet rekening houden met de harde werkelijkheid in het licht van een door waarden gedreven visie op wat de moeite van het verdedigen waard is. De Nederlandse Grondwet biedt daarvoor goede aanknopingspunten. In artikel 97 van de Grondwet wordt een aantal taken toegekend aan de krijgsmacht. Een daarvan is de verdediging van het grondgebied van het Koninkrijk, een andere is de bevordering en handhaving van de internationale rechtsorde. Artikel 90 draagt de regering zelfs met zoveel woorden op om bij te dragen aan de bevordering van een internationale rechtsorde, hetgeen onder meer inhoudt de naleving van mensenrechten, goede en vreedzame betrekkingen tussen staten, handhaving van het internationaal recht, en economische ontwikkeling. Het een doen en het ander niet laten: de bereidheid en het vermogen om de samenleving te verdedigen en de bereidheid en het vermogen om de internationale omgeving te verbeteren in de geest van artikel 90 van de Grondwet. Voor het buitenland- en veiligheidsbeleid betekent dat niet alleen passief afwachten en reageren, maar ook het actief vormgeven van onze internationale context. Verwezenlijking van dat beleid kan uitdrukkelijk alleen in gezamenlijkheid met de Nederlandse partners in Europees en trans-Atlantisch verband.
Wat betreft de verdediging is er in het licht van de ontwikkelingen aan de oost- en zuidgrens van de Europese Unie terecht meer aandacht gekomen voor de waarde van defensie. Tijdens de laatste NAVO-top in Wales spraken de staatshoofden en regeringsleiders onder andere uit om de voortdurende vermindering van de defensie-uitgaven stop te zetten en ernaar te streven binnen tien jaar te bewegen in de richting van de navorichtlijn om twee procent van het bruto binnenlands product aan defensie uit te geven.14 Op het eerste gezicht een stevige verklaring, maar de vertegenwoordigers van de NAVO-lidstaten houden tegelijk allerlei slagen om de arm. Ook in het beleid van de Nederlandse regering is de vanzelfsprekendheid van almaar doorgaande bezuinigingen op de krijgsmacht verdwenen. Dat wil niet zeggen dat er niet meer bezuinigd wordt. Ook in de defensiebegroting voor 2015 gaan de voorgenomen uitgaven nog naar beneden. Een echt keerpunt naar hogere defensie-uitgaven is nog niet bereikt. Een regering die de uitspraak van de NAVO-top serieus wil nemen – hoe vaag die ook verwoord is – zal daar werk van moeten maken.
Een beleid dat wil bijdragen aan de bevordering van de internationale rechtsorde kan zich niet neerleggen bij de expansie van Rusland en de verovering van de Krim. Het NAVO-lidmaatschap van Estland, Letland en Litouwen kwam voort uit de democratische wens van de betrokken burgers. Aan de onafhankelijkheid van voormalige sovjetrepublieken lag een diep verlangen naar onafhankelijkheid ten grondslag. De zoektocht naar aansluiting bij het Westen in de landen van Midden- en Oost-Europa werd mede ingegeven door de ervaring dat de lange, zwarte nacht van de Russische overheersing bepaald geen democratie, welvaart, naleving van mensenrechten en een schoon milieu heeft gebracht.
Besluit
Nederlands beleid moet daarom realistisch zijn, maar ook weten waar de belangen liggen. Vanuit het oogpunt van menselijke waardigheid liggen die belangen bij de vele mensen die democratie, recht en goed bestuur willen, en daarvoor wekenlang de straat opgaan op het Maidanplein, in Hong Kong en op het Tahrirplein in Egypte. Die mensen willen als burgers van hun land zelf hun toekomst kunnen bepalen. Nederland is het aan zijn stand verplicht zulke processen te ondersteunen. Niets doen kan ook gevaarlijk zijn. De uitbraak van de opstand in Syrië in 2011 stuitte op het wrede regime van Bashar al-Assad. Hij week geen millimeter, hetgeen leidde tot een burgeroorlog die nu al meer dan 200.000 slachtoffers heeft gekost en miljoenen mensen heeft doen vluchten naar Turkije, Libanon en Jordanië. De internationale gemeenschap was niet in staat te interveniëren, met name als gevolg van een dreigend veto van Rusland in de VN-Veiligheidsraad. De burgeroorlog werd op haar beloop gelaten. Na drie jaar uitzichtloze strijd is de radicaalste partij, ISIS, in het van oorsprong op burgerrechten gerichte verzet naar boven gekomen. Westers optreden had zonder twijfel ingrijpende gevolgen gehad, maar niets doen is inmiddels gevaarlijker gebleken. Wat zonder meer blijkt is dat gemakkelijke oplossingen niet bestaan.
Naast militair optreden in de vorm van gerichte bombardementen tegen ISIS is een breder instrumentarium nodig, bijvoorbeeld in de vorm van het afknijpen van de bronnen van financiering van de gewapende strijd van ISIS. Misschien ligt er een aanknopingspunt bij het feit dat de overgrote meerderheid van de islamitische wereld diep getroffen is door de wreedheden die in naam van de islam plaatsvinden. De christendemocratie kan een bijzondere eigen bijdrage leveren als het gaat om de dialoog met de Arabische wereld. Achter de uitingen van geweld leven miljoenen moslims die hun eigen geloof als een religie van vrede beschouwen. Wat voor velen van hen wel wezenlijk is, is het idee dat geloof publieke betekenis heeft, dus dat er geen scheiding hoort te bestaan tussen geloof en politiek. Voor de christendemocratie is dat herkenbaar; zij aanvaardt het belang van de scheiding van kerk en staat, maar laat zich leiden door politieke beginselen die aan het christelijk geloof ontleend zijn. Ook de politiek, de staatkunde, hoort onder de kritiek van Bijbelse gerechtigheid te staan, zo vinden christendemocraten. Dat geeft het CDA een instrument om op zinvolle wijze van gedachten te wisselen met politici uit de islamitische wereld die ook vinden dat hun geloof relevantie heeft voor de politiek. In het verleden is dat ook gedaan. Halverwege de jaren negentig had wijlen Abdurahman Wahid, leider van de islamitische beweging Nahdatul Ulama, het plan om met een islamitische partij deel te nemen aan de eerste democratische parlementsverkiezingen in Indonesië. Op zijn verzoek vond een gesprek plaats op het CDA-partijbureau – destijds nog gevestigd in de Dr. Kuyperstraat – met hem en zijn delegatie en een aantal vooraanstaande CDA’ers, onder wie Ruud Lubbers, Piet Bukman en Jos van Gennip. Hij was geïnteresseerd in de manier waarop een door religieus geïnspireerde waarden gedreven politieke partij publieke relevantie heeft en in een parlementaire democratie politiek bedrijft. Met zijn Partij van de Verrijzenis van het Volk won hij de verkiezingen van 1999 en werd hij de eerste democratisch gekozen president van Indonesië.
Nogmaals: een gemakkelijk recept bestaat niet. Als ergens het bestaan gebroken lijkt is het wel in de internationale omgeving van dit moment. We aanvaarden de inname van de Krim door Rusland niet, maar wat zijn we bereid om daarmee te doen? Accepteren we het op langere termijn? Als Oekraïne nauwere aansluiting wenst bij de Europese Unie, wat geeft voor ons dan de doorslag? De wil van de Oekraïense bevolking of de vrees voor nog meer spanningen in de relatie met Rusland? We juichen democratisering toe, maar wat als partijen de democratie aanwenden om een fundamentalistische staat op te bouwen en de rechten van burgers in te perken? Wat als islamisme gaat doorwerken in de internationale politiek? Hebben we dan liever een ‘seculier’ militair regime dat islamistische aspiraties onderdrukt? Drijven we de duivel uit met Beëlzebub? Moeten we grondtroepen inzetten om ISIS te bestrijden, of moet het blijven bij containment? Kiezen we in Syrië dan toch voor de kant van het Assadregime? En maken we daarbij gebruik van de steun van Rusland, waarmee we tegelijk botsen over Oekraïne? Hadden we al veel eerder moeten interveniëren in Syrië? Of leiden westerse interventies in het Midden-Oosten alleen maar tot islamitisch verzet en anarchie, zoals je uit de situatie in Libië en Irak zou kunnen afleiden? Militair optreden kan de situatie verergeren, maar niet optreden biedt evenmin een oplossing. Dit soort vragen keert impliciet of expliciet terug in de bijdragen van deze bundel, maar een eenvoudige uitweg bieden zij niet. Behalve misschien dan toch die algemene benadering waarin enerzijds sprake is van een realistische inschatting van de internationale omgeving en anderzijds ook het doel van de internationale rechtsorde als verplichtende oriëntatie overeind blijft staan. Vaststaat in ieder geval dat een harmonieus samenleven – nationaal en internationaal – in de christendemocratische traditie nooit eenzijdig is gericht op een hobbesiaanse benadering waarin het volstaat een oorlog van allen tegen allen te voorkomen, maar dat het ten diepste gaat om het beantwoorden van de vraag wat vrede is.
Noten
- 1.Zie voor de terugkeer van de geopolitiek en het belang van machtsbalansen de bijdrage van Jaap de Hoop Scheffer in deze cdv-bundel.
- 2.Zie voor deze spanning en het grondwettelijk verankerde streven naar de bevordering van de internationale rechtsorde de bijdrage van Ernst Hirsch Ballin in deze cdv-bundel.
- 3.Zie voor de verhouding van Nederland tot de Europese Unie de bijdrage van Jos van Gennip in deze CDV-bundel.
- 4.Zie bijvoorbeeld: Raymond Gradus, ‘Heldere norm voor defensie wenselijk’, Me Judice, 25 september 2014.
- 5.Samuel Huntington, The clash of civilizations and the remaking of world order. New York: Simon & Schuster, 1996.
- 6.Zie: Francis Fukuyama, The end of history and the last man. New York: Harper Collins, 1993.
- 7.Hierop werd reeds gewezen in: Thijs Jansen, ‘“Wereldwijd is de kans op destabilisering groot.” In gesprek met Rob de Wijk’, in: Thijs Jansen, Janne Nijman en Jan Willem Sap (red.), Burgers en barbaren. Over oorlog tussen recht en macht (CDV Zomer 2007). Amsterdam: Boom, 2007, pp. 43-46.
- 8.Zie de bijdrage van Gelijn Molier in deze CDV-bundel.
- 9.Raad van de Europese Unie, Europese veiligheidsstrategie. Een veiliger Europa in een betere wereld. Brussel: Raad van de Europese Unie, 2009, p. 35; zie www.consilium.europa.eu/uedocs/ cms_data/librairie/PDF/ QC7809568NLC.pdf
- 10.The Hague Centre for Strategic Studies, Strategic Monitor 2014. Four strategic challenges. Den Haag: HCSS, 2014, pp. 22-23.
- 11.John J. Maersheimer, ‘Why the Ukraine crisis is the West’s fault. The liberal delusions that provoked Putin’, Foreign Affairs, september/oktober 2014; zie www.foreignaffairs.com/ articles/141769/john-j-mearsheimer/why-the-ukraine-crisis-is-the-westsfault. Zie ook het interview met Peter van Walsum in deze CDV-bundel.
- 12.Michael McFaul, ‘Moscow’s Choice’, Foreign Affairs, november/december 2014, pp. 167-171.
- 13.Edward.H. Carr, The twenty year’s crisis 1919-1939. Londen/Basingstoke: Macmillan, 1981, pp. 235-236.
- 14.North Atlantic Treaty Organisation, ‘Wales summit declaration. Issued by the Heads of State and Government participating in the meeting of the North Atlantic Council in Wales on 5 September 2014’; zie www.nato.int/cps/en/ natohq/official_texts_112964. htm?mode=pressrelease. Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA pleitte hier nog voor in 2007: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Zo ver de wereld strekt. Ambities voor de Nederlandse krijgsmacht in een veranderende internationale omgeving. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2007.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.