Strijder voor ‘de goede zaak’
Samenvatting
In 1969 publiceerde de Volkskrant een lijstje rapportcijfers voor Haagse politici. De voormalige krant voor de katholieke arbeiders zat toen midden in haar transformatie naar het progressieve dagblad dat het in de jaren zeventig werd. Linkse politici kregen hoge cijfers, doorgaans een 8. Harry Notenboom scoorde een 6. Dat lijkt pover, maar hij was een van de weinige confessionele politici met een voldoende. Alleen Norbert Schmelzer, toenmalig voorzitter van de fractie van de Katholieke Volkspartij (KVP) in de Tweede Kamer, scoorde hoger: een 7,5. (De hoge waardering van Schmelzer is overigens verrassend; hij representeerde voor het spraakmakende progressieve deel der natie op dat moment zo’n beetje alles wat in de politiek niet deugde.) Met gepaste trots noteert Harry Notenboom zijn score in zijn in 2013 verschenen herinneringen (p. 112).

Harry Notenboom
Vallende zuilen. Een leven in dienst van de goede zaak
Valkhof Pers | 2013 | 230 pp. | € 18,50 | ISBN 9789056253981
In de memoires van Harry Notenboom (geboren Roosendaal 1926) – door Valkhof Pers en het Katholiek Documentatie Centrum uitgegeven in de MemoReeks, een serie katholieke egodocumenten – beschrijft Notenboom zowel zijn professionele carrière als zijn persoonlijke leven. Het boek schetst vooral een beeld van een rijk leven in dienst van de katholieke zaak, een zaak die de auteur tijdens zijn leven heeft zien evolueren, maar vooral zien desintegreren. Het kan dan ook niet anders of Vallende zuilen eindigt met een enigszins sombere ‘Nabeschouwing’, ook al omdat hij zich zorgen maakt over de andere domeinen waarvoor Notenboom tijdens zijn werkzame leven heeft geijverd: de publieke zaak, het midden- en kleinbedrijf en ‘Europa’.
Notenboom vertegenwoordigde zijn leven lang ‘de goede zaak’: de katholieke zaak. Hij groeide op in het ‘rijke roomsche leven’. Al jong sloot hij zich aan bij de Katholieke Actie en bij de jongerenorganisatie van de KVP. In 1952 trad hij als adjunct-secretaris in dienst van de RK Middenstandsbond, en van 1956 tot 1969 was hij directeur van de Limburgse bond, waarvoor hij naar Venlo verhuisde. Hij zou er zijn verdere leven blijven wonen. Toen Notenboom in 1963 lid werd van de Tweede Kamer bevond de KVP zich op haar electorale top: de partij bezette vijftig zetels in de Kamer. Het was meteen het keerpunt: bij de Kamerverkiezingen van 1967 viel de KVP terug tot 45 zetels; vier jaar later waren dat er nog maar 35.
***
Notenboom was zestien jaar lid van de Tweede Kamer (1963-1979), eerst voor de KVP, vervolgens voor het CDA. Ook was hij bijna dertien jaar lid van het Europees Parlement (1971-1984). Hoewel Notenboom meer dan twintig jaar volksvertegenwoordiger was, wordt zijn plaats in de Nederlandse politieke geschiedenis vooral bepaald door een concreet moment: de nacht van 13 op 14 oktober 1966, de Nacht van Schmelzer, waarin het kabinet-Cals (KVP, PvdA en ARP) ten val kwam. De verhoudingen tussen de PvdA en de KVP raakten als gevolg van deze kabinetscrisis voor lange tijd verstoord; een periode van politieke polarisatie brak aan. Tijdens een van de schorsingen in de apotheose van de algemene politieke en financiële beschouwingen over de rijksbegroting van 1967 legde kvpfractievoorzitter Schmelzer zijn financieel specialist Notenboom een gewetensvraag voor: hadden de antwoorden van ministerpresident Jo Cals – een provincie- en partijgenoot – en minister Anne Vondeling (PvdA) hem bevredigd? Schmelzer en Notenboom hadden het kabinet eerder ‘klemmende vragen’ gesteld over het financiële beleid van het kabinet, waarop zij geruststellende antwoorden wensten. Notenboom antwoordde ontkennend. De rest is (parlementaire) geschiedenis. Schmelzer diende een motie in waarvan vooraf duidelijk was dat die voor het kabinet onaanvaardbaar zou zijn; het kabinet- Cals viel. En Notenboom was de ‘spichtige rekenmeester’ achter Schmelzer; de architect van de fatale motie.
Notenboom schrijft in zijn memoires: ‘Het ging mij in “de Nacht” meer om principes dan om cijfers’ (p. 132). Die principes zijn te herleiden tot de katholieke sociale leer, waarin Notenboom was opgegroeid en gevormd, onder meer als economiestudent aan de Tilburgse Hogeschool. De katholieke maatschappijopvattingen, waarin begrippen als harmonisch overleg en subsidiariteit centraal stonden, bleven zijn politieke kompas. Die uitgangspunten bleken in de politieke praktijk overigens multi-interpretabel. Zo beriep bijvoorbeeld Gerard Veldkamp, als minister van Sociale Zaken de grote man achter de uitbouw van de sociale zekerheid, zich op dezelfde beginselen; hij had bovendien dezelfde Tilburgse achtergrond als Notenboom. De opvattingen van Veldkamp, een van de grote bouwmeesters van het socialezekerheidsstelsel, ten aanzien van het financiële beleid van de overheid weken niettemin sterk af van die van Notenboom. Deze interpretatieverschillen maakten de KVP vaak kwetsbaar voor het verwijt van anderen dat je nooit wist wat je aan ze had. Zeker na de Nacht van Schmelzer werd de partij verweten politieke ‘onduidelijkheid’ te creëren.
Notenboom heeft nooit twijfel laten bestaan over zijn interpretatie van de katholieke sociale beginselen. Steeds heeft hij gepleit voor terughoudendheid in de overheidsuitgaven. Hij zag die uitgaven tijdens zijn politieke loopbaan echter steeds groeien, vaak ook onder invloed van zijn partijgenoten in het kabinet. Onder het kabinet-Den Uyl, maar ook tijdens het eerste kabinet-Van Agt, namen de overheidsbestedingen flink toe, waardoor de tekorten opliepen. Het wakkerde de strijdlust van Notenboom alleen maar aan: hij bleef ‘tegen de stroom in roeien’ (p. 154). Hij waarschuwde dat op deze manier de verzorgingsstaat onbetaalbaar zou worden. Dat hij zijn gelijk heeft gekregen, leidt bij Notenboom overigens niet tot triomfalisme, eerder tot teleurstelling.
Vanaf de jaren zestig heeft Notenboom alle zekerheden en instituties die met de katholieke zuil verbonden waren, zien ‘vallen’. Daartoe behoorde ook de KVP. Notenboom heeft altijd moeite gehouden met de fusiepartij CDA, die naar zijn mening gedomineerd werd door het evangelisch-radicale gedachtegoed dat rond 1970 dominant werd in de ARP. Dat had gevolgen voor de koers, aldus Notenboom: ‘Het is duidelijk dat de “financiële constante lijn”, die er altijd in het KVP-denken is geweest (Romme – Lucas – Notenboom – Nelissen – Andriessen) praktisch verdwenen is. Die lijn is gefundeerd op het subsidiariteitsbeginsel: sociaal beleid, maar terughoudendheid in het almaar – en zeker te snel – laten uitdijen van de collectieve uitgaven, de overheidstaak dus. Een substantieel deel van de KVP-politiek, al langer in een minderheidspositie teruggedrongen, verdrinkt in 1979 in het denken en doen van de eerste CDA-fractie’ (p. 147). Er klinkt heimwee in door naar de KVP.
‘Politiek maak je niet alleen door bijbelse inspiratie, de ervaring van het verleden moet ook een rol spelen, zoals de noodzaak van het vasthouden van gezonde overheidsfinanciën’, zo schrijft Notenboom (p. 154), waarmee hij zichzelf politiek-filosofisch min of meer in de conservatieve hoek plaatst.
***
Na zijn afscheid uit de politiek wendde Notenboom zich tot de wetenschap. Niet alleen stelde hij zijn kennis, ervaring en archief beschikbaar voor politiek historici, hij verrichtte zelf ook onderzoek. Het leidde in 1988 tot een proefschrift over het begrotingsrecht van het Europees Parlement. Zijn kennis over een andere grote passie, het midden- en kleinbedrijf, kon Notenboom van 1991 tot 1994 overdragen als bijzonder hoogleraar aan de Technische Universiteit Eindhoven.
Najaar 1991, een kwarteeuw na dato, leverde Notenboom met zijn boek over de financiële politiek van de kvp-fractie in de jaren 1963-1967 een bijdrage aan de herziening van de visie op de Nacht van Schmelzer. Enkele weken na de presentatie van De val van het kabinet-Cals toonden diverse historici op een door de KNAW georganiseerd symposium aan dat de zwartepiet voor de val van het kabinet-Cals in 1966 te eenzijdig bij de kvp was terechtgekomen.1 Onder invloed van slechte uitslagen bij de Staten- en gemeenteraadsverkiezingen had de PvdA een bijstelling van het kabinetsbeleid in linkse richting geëist, maar ook enkele confessionele ministers hadden geen zin in al te forse bezuinigingen op hun begrotingen. Notenboom had al ontdekt dat minister van Financiën Vondeling wel zijn best had gedaan, maar in de ministerraad het deksel op de neus had gekregen. De aanvaring met de kvp-fractie tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen van oktober 1966 was onvermijdelijk.
Notenboom was naar eigen zeggen eerder volksvertegenwoordiger dan politicus. Zo schrijft hij dat zijn vriend en fractiegenoot Rinus Peijnenburg ‘meer politiek ingesteld’ was (p. 112). Notenboom heeft altijd verleidingen om tot het kabinet toe te treden weerstaan. Drie keer is hij gevraagd om staatssecretaris te worden (in 1967, 1971 en 1988); evenzoveel keren zei hij nee. Vanuit het parlement kon hij, zo meende hij, ‘de goede zaak’ veel beter dienen dan als bestuurder.
Noot
- 1.Zie hiervoor de verschillende bijdragen in het Jaarboek Mediageschiedenis deel 3, Amsterdam: Stichting Beheer IISG, 1991.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.