Samenredzaam op eigen kracht?1
Samenvatting
Het eenzijdig tamboeren op de zelfredzame mens brengt de participatiesamenleving niet dichterbij. Een te functionele benadering van relaties dreigt, waarbij de netwerken van burgers vooral worden gezien als een middel tot een doel. Pas als er ook aandacht is voor de eigenheid en de waarde van relaties, zelfs nog voordat hun nut ter sprake komt, kan een voedingsbodem van ‘samenredzaamheid’ groeien. In plaats van toverwoorden als ‘eigen kracht’ is er klare taal nodig, die de aandacht voor de mens als een primair van anderen afhankelijk wezen herwaardeert.
De komende decentralisatie in het sociale domein veronderstelt actieve burgers. Behalve dat gemeenten meer taken krijgen, verwacht de overheid dat burgers meer verantwoordelijkheid nemen voor hun leefomgeving. Anderzijds belooft decentralisatie mensen ook meer directe invloed op politiek en bestuur, kortom op ‘de wereld om je heen’. De participatiesamenleving impliceert dat actieve burgers – die wat kunnen en iets willen betekenen in de maatschappij – ook daadwerkelijk bestaan. Er zijn inderdaad voorbeelden te over van burgers die de handen ineenslaan, maar er moet ook nog veel veranderen. De omslag van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving impliceert een mentaliteitsverandering. Overheden en hulpinstanties zullen mensen steeds meer op hun eigen kracht aanspreken. Tegelijk klinkt in dit verband tegenwoordig steeds vaker de term ‘samenredzaamheid’.2 De vraag is welk beeld van de burger precies wordt verondersteld. Wat is die ‘eigen kracht’ en dat ‘samen’ waar politici en beleidsmakers ineens zoveel heil van lijken te verwachten, en hoe boor je die aan?
Het is daarbij goed te bedenken dat over dit idee van burgerschap al langer wordt nagedacht en dat er al praktijken zijn ontstaan die mensen bewust aanspreken op zowel hun eigen kracht als hun relaties. De cultuuromslag die nu gemeengoed moet worden, is niet van gisteren. We gaan daarom te rade bij een al langer bestaande concrete praktijk die goed lijkt te passen bij de beweging van decentralisatie: de ‘Eigen Kracht-conferentie’. Deze Eigen Kracht-conferenties mobiliseren het netwerk van iemand met een probleem of hulpvraag om tot een oplossing te komen. Omdat deze benadering in de wereld van de sociale hulpverlening waarin ze destijds ontstond een novum was, en niet zonder slag of stoot is geaccepteerd, lijkt dit een goede ‘casus’ om na te gaan hoe de genoemde cultuuromslag werd beargumenteerd. De EKC-benadering lijkt nu misschien vanzelfsprekend, omdat ze naadloos past bij het discours van de participatiesamenleving, maar aanvankelijk was dat anders. We beperken ons hier tot een wetenschappelijke reflectie op deze benadering en documenten van de organisaties zelf, en gaan daarin op zoek naar hoe men het nieuwe idee van de burger, die zijn ‘eigen kracht’ moet aanwenden, onderbouwt.
Eigen Kracht-conferentie
Eigen Kracht-conferenties (EKC’s) worden onder meer op aanvraag georganiseerd vanuit de stichting Eigen Kracht Centrale. Een coördinator, die inhoudelijk niet als hulpverlener bij de kwestie betrokken is, regelt de randvoorwaarden om de conferentie goed te laten verlopen. De betrokkenen die op de conferentie aanwezig zijn, bepalen zelf de inhoud van wat wordt besproken en stellen een plan op om de situatie te verbeteren. Ze worden kortom door de conferentieaanpak geprikkeld om zelf de touwtjes in handen te nemen. Eigen Kracht is de Nederlandse toepassing van wat in andere landen Family Group Conferencing (FGC) heet. Deze werkwijze, gericht op het betrekken van families in de oplossing van sociale problemen, ontstond in de jaren tachtig in Nieuw-Zeeland. De aanpak via de familie bood uitkomst voor de structurele problemen die er waren in de zorg voor de oorspronkelijke Maoribevolking. Ontworpen voor jeugdzorgproblematiek werd het model later, toen het zich over de westerse wereld verspreidde, breder toegepast.3
De Nederlandse variant, EKC, kan georganiseerd worden in vrijwel iedere situatie waarin een hulpplan nodig is: binnen de jeugdzorg, het onderwijs, de zorg voor mensen met een beperking, de gezondheidszorg, arbeidstoeleiding, huiselijk geweld, de politie, (jeugd)reclassering, ouderen- en mantelzorg, bij schulden en dreigende huisuitzetting. De definitie van de ‘familie’ of de ‘familiegroep’ in FGC is uit pragmatische overwegingen altijd rekkelijk geweest. Het doel is alle mensen in beeld te krijgen op wie mogelijk een beroep kan worden gedaan om een concrete bijdrage te leveren aan de oplossing van het probleem. In de Nederlandse variant EKC wordt primair over ‘netwerk’ gesproken in plaats van over ‘familie’: het gaat om ‘mensen die jou een warm hart toedragen’.4 Bovendien kenmerkt de Nederlandse EKC zich door nadruk op burgerschap, dat zij als synoniem van ‘burgerkracht’ bestempelt: vanuit het idee dat mensen rechten en plichten hebben, wordt er van hen verwacht dat zij zelf bijdragen aan een goede samenleving.5 Dit laat zich goed verbinden met de inzet op ‘eigen kracht’. Het ligt voor de hand dat de EKC-benadering het goed doet in het huidige Nederlandse politieke klimaat, ook omdat ze goed past bij het idee van de participatiesamenleving.
Magere wetenschappelijke reflectie op uitgangspunten
De EKC-benadering is in een tijdsbestek van ongeveer twintig jaar buitengewoon populair geworden. Er wordt internationaal en in Nederland dan ook veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze benadering.6 In de publicaties voortkomend uit dit onderzoek zou men verwachten dat de fundamentele uitgangspunten en achterliggende overtuigingen uitgebreid aandacht krijgen, zeker omdat het om een innovatie in de hulpverlening gaat. In het bijzonder lijkt een onderbouwing van het eigenkrachtuitgangspunt voor de hand te liggen, evenals van de benadering vanuit het (familie)netwerk. Hoe overtuigt men in deze literatuur de lezer van het idee dat mensen veel meer aanspreekbaar zijn op hun eigen probleemoplossende vermogen dan voorheen vaak werd gedacht, en dat het daarbij mogelijk is, zelfs onontbeerlijk, om het netwerk te activeren, ondanks een geïndividualiseerde samenleving?
In de literatuur over de FGC-benaderingen is, opvallend genoeg, dat fundamentele niveau van reflectie marginaal aanwezig. Deels is dat het gevolg van de sociaalwetenschappelijke aard van dit onderzoek en van de praktijkgerichte benaderingen van de meeste andere documenten. Veel literatuur richt zich primair op het beschrijven van wat er gebeurt en het toetsen of het werkt – wat altijd moeilijk te meten blijft – en niet op de onderliggende visie op mens en samenleven waaruit de aanpak voort zou komen. Vergelijkingen tussen de verschillende toepassingen met het oog op de gezamenlijke noemers vind je nauwelijks, meer theoretische onderbouwingen evenmin. Als het over de onderbouwing van ‘eigen kracht’ of de kracht van het netwerk gaat, blijft het bij korte statements, zoals ‘Mensen weten zelf wat goed voor ze is’7 en ‘De universele factor is dat verwantschap een zeer sterke praktische kracht in de levens van mensen is’.8 Dergelijke statements worden meer als stellingen geponeerd dan dat ze zicht geven op de omvattender visie op mens-zijn in relatie, die aan de fgc-benadering ten grondslag ligt.
Ondanks het gebrek aan grondige reflectie komt er wel een visie op de ‘burger in relatie’ naar voren uit de wetenschappelijke EKC-literatuur: individuen moeten herontdekken dat ze een netwerk hebben en dat netwerk durven gebruiken om te komen tot concrete oplossingen. Ze moeten zich niet afhankelijk opstellen van instanties en de overheid, maar zelf aangeven wat nodig is. Deze gerichtheid op zelfregie en eigen verantwoordelijkheid impliceert een focusverschuiving in vergelijking met de oorspronkelijke fgc-benadering, die draaide om family engagement. Die verschuiving is niet verwonderlijk, gegeven de pragmatische familiebenadering die FGC vanaf het begin kenmerkt. De Nederlandse EKC-aanpak benadert het netwerk primair functioneel: het is een schatkist van sociaal kapitaal die zo goed mogelijk ingezet moet worden voor een bepaald doel, in dit geval de oplossing van iemands persoonlijke problemen. Kenmerkend voor deze functionele benadering is de term ‘egonetwerk’.9 De relaties in dit netwerk worden verondersteld wederkerig te zijn en gekarakteriseerd door een evenwichtige ruil.
Het accent in de literatuur over de EKC-benadering lijkt volledig te liggen op het activeren van de burger. Basis is de overtuiging dat mensen die weten wat goed voor hen is, daar ook zelf over moeten kunnen beslissen en vorm aan moeten kunnen geven. Als deze overtuiging het kader is waarbinnen men redeneert, is het niet vreemd dat de andere kant van het verhaal, het ‘samen met anderen’, geen intrinsieke invulling en onderbouwing kan krijgen. Er hoefde geen andere taal ontwikkeld te worden omdat de EKC-benadering zo goed aansloot op het zich ontwikkelende discours van een participatiesamenleving. Toch lijkt de vraag zinvol waar de reflectie op dat ‘samen’, en de ontwikkeling van een nieuwe taal daarvoor, dan wel plaatsvindt. Het ‘samen’ is er nu alleen als schatkist voor het individu, om te gebruiken voor het eigen welzijn. Iedereen moet zorgen dat zijn schatkistje goed met mensen is gevuld, want de overheid kan en zal niet meer bijspringen. De literatuur over FGC en EKC blijkt geen broedplaats voor een andere taal voor het ‘samen’.
Toverwoorden
Het is de vraag of die andere taal er in politiek en beleid ondertussen wel is. Is er niet méér nodig dan toverwoorden als ‘eigen kracht’ en ‘samenredzaamheid’ om burgers te winnen en toe te rusten voor de participatiesamenleving? Wij denken dat de urgentie van de ontwikkeling van een nieuwe taal nog te weinig wordt gezien. Die taal moet helpen bij het expliciet maken van het mensbeeld en de verwachtingen die we van elkaar hebben. Het ‘samen’ is er namelijk niet altijd zomaar, en ook niet op een bestendige manier. Verantwoordelijkheid nemen voor iemand in de problemen kan even een gevoel van voldoening geven, maar duurzaam betrokken zijn bij iemand die nooit uit de problemen komt, is een zware, niet te onderschatten taak. Dan is wederkerigheid niet aan de orde. Het is goed voorstelbaar dat ergernis ontstaat over mensen die vanuit hun ‘eigen kracht’ zelfbewust hun netwerk om hulp blijven vragen. Waarom zou je je verantwoordelijk blijven voelen voor zo iemand? Omdat het je buurvrouw, gemeentelid, dorpsgenoot of familie is? Zulke verantwoordelijkheid veronderstelt een gevulde voorstelling van ‘netwerk’. Die komt niet in beeld als relaties primair in het verlengde van de individuele behoeften en noden ter sprake komen. Een dergelijke functionele benadering van relaties loopt het gevaar de relaties te overschatten. Ze zijn niet automatisch zo functioneel in te zetten. Juist als het om familie gaat, dringt het gegeven, niet-maakbare en ongekozen karakter van relaties zich op. Als we vinden dat uit die relaties, hoe goed of kwaad ze ook zijn, principieel verantwoordelijkheid voortvloeit, dan zou het weleens heel belangrijk kunnen zijn om te beginnen met het eerlijk benoemen van dit uitgangspunt, in plaats van dat weg te laten en bijvoorbeeld primair in te zetten op ‘eigen kracht’. Dat kan het beginpunt zijn van de zoektocht naar een taal die een vollediger verantwoording geeft van de intrinsieke waarde van relaties.
Klare taal en sprekende voorbeelden
Hoe kunnen we die nieuwe taal vinden? Sybrand Buma bepleitte onlangs een ‘nieuwe cultuur van families’.10 Zoekt hij naar een nieuwe taal? Met betere ‘voorzieningen en een ander belastingsysteem’ zijn we er nog niet. Zo’n ‘nieuwe cultuur’ veronderstelt een bepaald mensbeeld en vraagt een specifieke menselijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Spreek je over die beelden en verantwoordelijkheden geen klare taal, dan is het gevaar niet denkbeeldig dat de roep om meer ‘samen’ alleen wordt opgepikt door wie zich toch al verantwoordelijk voelden voor anderen: mensen met een ‘groot hart’, zoals mantelzorgers, deeltijdwerkers (vaak vrouwen!), fitte ouderen of mensen die tegen hun zin buiten het betaalde arbeidsproces terecht zijn gekomen. Deze mensen lopen vanwege grote belasting of gebrek aan waardering nu al een grote kans om overbelast te raken. Wie de participatiesamenleving functioneel benadert, kan hierbij nonchalant de schouders ophalen: er wordt immers geparticipeerd, gezorgd en verantwoordelijkheid genomen. Problemen lijken dan misschien even opgelost. Maar het echte doel wordt gemist: een samenleving waarin íeder mens aangesproken kan worden op de gegevenheid van relaties en de verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit.
Als we in Nederland echt willen inzetten op participeren en decentraliseren moeten netwerken – de familie incluis – worden gevoed. Dat gebeurt als we impliciete beelden expliciet maken in klare taal. Een creatief debat is nodig over hoe we verantwoordelijkheid kunnen vormgeven. Het tamboeren op de zelfredzame mens, dat we nu veelal aantreffen, draagt hieraan onvoldoende bij. Juist op dit punt zou het CDA meer kleur kunnen bekennen, door niet alleen te wijzen op verantwoordelijkheid, maar door te durven zeggen wat voor mensen, families en netwerken eigenlijk verondersteld worden, en wat voor beelden van zorg en verantwoordelijkheid daarbij horen. Het gaat immers om gespreide verantwoordelijkheid. Bij een te functionele benadering van netwerken ligt uitholling daarvan op de loer en worden geen duurzame banden gesmeed. Pas als er ook aandacht is voor de eigenheid en de waarde van relaties, zelfs nog voordat hun nut ter sprake komt, aandacht dus voor de mens als primair afhankelijk van anderen, kan de voedingsbodem van samenredzaamheid groeien. Kortom, klare taal is nodig over wat decentralisatie van mensen vraagt.
Sprekende voorbeelden zijn voor dat creatieve debat van belang. Denk bijvoorbeeld aan het bijzondere soort ‘netwerk’ in de Arkgemeenschappen. 11 In deze leefgemeenschappen wonen en werken mensen met en zonder verstandelijke beperking samen. Deze leefwijze heeft al veel denkers geïnspireerd, onder anderen de spraakmakende theoloog Stanley Hauerwas.12 Hij ziet de Arkgemeenschap als een voorbeeld van wat hij een bepaalde ‘politiek’ noemt: een wijze van samenleven met publieke uitstraling. Zij vormt volgens hem een alternatief voor de op het liberalisme geënte maatschappelijke ordes en politieke theorieën. Een kritische stem daarin is Martha Nussbaum. Zij bepleit een ‘capabilities approach’ tegenover de eenzijdige focus op economische factoren in het denken over gerechtigheid. Gehandicapten moeten hun eigen ‘capabilities’ inbrengen in de samenleving. Hun inbreng herinnert de maatschappij eraan dat we lichamelijke wezens zijn, die zorg nodig hebben en niet alleen geld. Haar benadering lijkt raakvlakken te hebben met de nadruk op ‘eigen kracht’ als ze focust op deze vraag: ‘Waartoe is ieder mens in staat?’13 Hauerwas waardeert Nussbaums poging recht te doen aan de behoeften van gehandicapten. Maar juist de praktijk van de Arkgemeenschappen laat volgens hem zien wat er nog aan haar visie ontbreekt: ze geeft een theorie, een rechtvaardiging voor het helpen van verstandelijk beperkten, maar geen redenen om dat ook daadwerkelijk te doen. De Arkgemeenschap leert haar bewoners die redenen wel: niet als theorie, maar in de praktijk. De diepste impuls om voor elkaar te zorgen is bij die praktijk gelegen in het geloof dat je aan elkaar gegeven bent. Daarbij staat de een niet boven de ander, onderscheid je je niet door specifieke capabilities, maar zijn alle mensen getekend door een tekort, een wond. Dat tekort hoeven ze echter niet te verbergen of te vrezen, omdat ze geloven dat God hen liefheeft en dat juist in die wond, in die zwakheid, de Heilige Geest leeft.14
De Arkgemeenschap laat zien dat praktijken van zorg en verantwoordelijkheid niet zonder taal kunnen die ook de diepste impulsen daarvoor probeert te verwoorden. We zien uit naar een participatiesamenleving waarin mensen komen tot meer samenredzaamheid dankzij een eerlijk gesprek over de diepste overtuigingen van waaruit dat gebeurt.
Noten
- 1.Deze bijdrage kwam tot stand in het kader van het onderzoeksproject naar huidige visies op familie van Petruschka Schaafsma. Martine Oldhoff participeerde als student-assistent theologie in dit onderzoek.
- 2.Zie bijvoorbeeld: Kamerstukken II 2012/13, 33400, VII, nr. 79 (Bijlage bij ‘Kabinetsstandpunt stimulering van een vitale samenleving, de doedemocratie’), 22 juli 2013, p. 7 (https:// zoek.officielebekendmakingen.nl/ blg-240485.pdf ); en Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, De kracht van sociale innovatie. Den Haag: AWT, 2014. Dit laatste rapport verwijst in noot 18 (p. 19) naar Urgenda (netwerkorganisatie gericht op het aanjagen van duurzaamheid) voor de introductie van de term ‘samenredzaamheid’. Ook op de openingspagina van de site van de Eigen Kracht Centrale (www.eigenkracht. nl) is de term ‘samenredzaamheid’ prominent.
- 3.Een goede indruk van de wijze van denken van FGC en EKC in de context van de participatiesamenleving geeft: R. Clarijs en T. Malmberg (red.), The quiet revolution. Aggrandising people power by Family Group Conferences. Amsterdam: SWP Publishers, 2012. Voor informatie over het ontstaan en de toepassing van de Nederlandse variant, zie bijvoorbeeld: R. van Pagée (red.), Eigen Kracht. Family Group Conference in Nederland van model naar invoering. Amsterdam: SWP, 2002; en www.eigen-kracht.nl.
- 4.H. Bosma, Een plan van allemaal. Professionals over eigen kracht. Giethoorn: Ten Brink, 2009, p. 78.
- 5.Eigen Kracht Centrale, Het eerste decennium Eigen Kracht in Nederland. Zwolle/ Amsterdam: EKC, 2011, p. 7 en 31.
- 6.Voor een overzicht van onderzoeken naar EKC, zie bijvoorbeeld: www.eigenkracht.nl/nl/inhoud/onderzoeksresultaten. Via www.ucdenver.edu/academics/colleges/medicalschool/ departments/pediatrics/subs/can/ FGDM/Documents/Research%20Annotated%20Bibliography%202012%20Printable%20Version.pdf is een uitgebreide bibliografie uit 2012 met onderzoeken naar fgc toegankelijk.
- 7.L. Merkel-Holguin, ‘Sharing power with the people. Family Group Conferencing as a democratic experiment’, Journal of Sociology & Social Welfare 31 (2004), nr. 1, pp. 155-173 (spec. 155).
- 8.P. Marsh en G. Crow, Family Group Conferences in Child Welfare. Oxford: Blackwell Science, 1998, p. 28.
- 9.N. Groot, G. de Jong en G. Schout, ‘Sociale netwerken bij Eigen Krachtconferenties’, Journal of Social Intervention: Theory and Practice 22 (2013), nr. 3, pp. 65-84 (spec. 72). De onderzoekers beschrijven hoe ieder mens binnen zijn eigen netwerk een ‘egonetwerk’ heeft. Met deze term wordt aangegeven dat in de aanpak van het probleem het perspectief van de hoofdpersoon wordt aangenomen. Tegelijk is zo’n term wel tekenend voor de puur functionele benadering van het netwerk. Na een beschrijving van de voordelen van de verschillende typen netwerken (met name in termen van praktische en emotionele steun), wordt geconcludeerd dat een gemengd netwerk het best werkt: dat biedt de meeste kansen voor het realiseren van sociaal kapitaal (p. 82).
- 10.Congresspeech Sybrand Buma, gehouden op het CDA-congres van 1 juni 2013 te Leeuwarden. Zie: www.cda.nl/fileadmin/cda/Actueel/Speech_buma_cda_congres_1-6-2013.pdf.
- 11.www.larche.org.
- 12.Stanley Hauerwas en Jean Vanier, Living Gently in a Violent World. The Prophetic Witness of Weakness. Downers Grove, IL: InterVarsity Press, 2008.
- 13.Hauerwas & Vanier 2008, p. 87.
- 14.Hauerwas & Vanier 2008, p. 80.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.