Waardigheid van de mens komt tot uitdrukking in zijn relatie tot de ander, ook in de ouderdom
Samenvatting
Voor het CDA komt de intrinsieke waardigheid van het menselijk leven tot uitdrukking in zijn relatie met de ander. Mensen dragen verantwoordelijkheid voor elkaar. Dat geldt voor elke levensfase en het geldt ook voor de relatie tussen een zorgafhankelijke en een zorgverlener. De heersende opvatting van zelfbeschikking als fundamenteel recht staat haaks op deze relationele benadering. Vanuit de christendemocratische visie van de waardigheid van het menselijk leven, hoe kwetsbaar ook, moeten we de oplossing durven zoeken in alternatieven. Een oplossing die zich niet richt op een zelfgekozen dood, maar op zingeving in het leven.
Tijdens de behandeling van de Euthanasiewet in 1986 werd als uitgangspunt door het CDA naar voren gebracht: ‘Wij kiezen voor een zorgzame samenleving, waarin mensen bewust voor hun verantwoordelijkheden staan, voor zichzelf, voor anderen en voor de schepping als geheel. Het komt aan op het dragen en willen meedragen van verantwoordelijkheid. Eigen verantwoordelijkheid, het zelf verantwoordelijk zijn behelst oneindig veel meer dan zelfbeschikking, omdat eigen verantwoordelijkheid wordt ommanteld door het samen verantwoordelijk zijn.’1 Vanuit die visie kan de partij zich nog steeds vinden in de zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet. In principe is euthanasie strafbaar, maar onder bepaalde omstandigheden is het geoorloofd. De uitzonderingen staan limitatief genoemd in de zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet: er moet sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden (op medische gronden) en tevens moet het gaan om een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Het vigerende Program van Uitgangspunten van het CDA biedt ook ruimte voor die uitzonderingen: ‘In een rechtsstaat zijn eerbied voor en beschermingwaardigheid van menselijk leven fundamentele uitgangspunten voor wetgeving. Of het nu gaat om embryo’s (…) of om gehandicapt of naar het einde neigende leven. Er zijn evenwel situaties waarbij andere, zeer zwaarwegende belangen en waarden in het geding zijn. Daarvoor mag de overheid de ogen niet sluiten. Slechts in die noodsituaties kan er sprake zijn van een uitzondering op het verbod van levensbeëindigend handelen.’2 De praktijk van de Euthanasiewet laat zien dat hiermee prudent wordt omgegaan.
Sinds een aantal jaren wordt een ander debat gevoerd: over de vraag naar een zelfgekozen levenseinde en hulp daarbij, die – net als bij de Euthanasiewet – onder bepaalde omstandigheden geoorloofd zou moeten zijn. Het gaat evenzeer om een vrijwillige en weloverwogen keuze, maar er is geen sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden op medische gronden. Het gaat om mensen die lijden aan het leven, geen perspectief meer zien, bijvoorbeeld omdat ze zeer afhankelijk zijn van zorg of die bang zijn voor ernstige fysieke of geestelijke achteruitgang. Het debat gaat over de vraag naar de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van een dergelijk doodsverlangen.
In brede kring wordt hierover gesproken. Christendemocraten laten zich hierbij niet onbetuigd. De zorgen die de ouderdom kan meebrengen, raken velen. De ouderenbonden, pcob en Unie kbo en de Raad van Kerken in diverse regio’s, stellen dit thema op bijeenkomsten aan de orde.
In 2010 ontstond een initiatief om het zelfgekozen levenseinde op de politieke agenda te plaatsen. Centraal stond het uitgangspunt dat hulp bij zelfdoding onder bepaalde voorwaarden toegestaan zou zijn. De groep Uit Vrije Wil verzamelde voldoende handtekeningen voor een burgerinitiatief. Bij de Tweede Kamer dienden de initiatiefnemers vervolgens een voorstel in om stervenshulp aan mensen van 70 jaar en ouder die hun leven voltooid achten, te legaliseren in een wettelijke regeling onder voorwaarden van zorgvuldigheid en toetsbaarheid door het verstrekken van medicijnen via een hulpverlener.
Begin 2012 heeft een Tweede Kamerdebat hierover plaatsgevonden.3 Binnenkort staat het opnieuw op de agenda voor de Tweede Kamer. De vraag was toen, en is nu nog steeds: wat is de christendemocratische visie op leven en dood en hoe laat deze zich vertalen in de politieke praktijk?
Maatschappelijk vraagstuk
Voor de uiteindelijke standpuntbepaling is het van belang te onderscheiden wat precies de situatie is die leidt tot het verlangen naar de dood. Wat is de achtergrond van zo’n ingrijpend voornemen en wat zijn de gevolgen?
Het voorstel van het Burgerinitiatief voltooid leven noemt ‘toenemende afhankelijkheid van anderen, het ontbreken van een toekomstperspectief, de zich herhalende beleving van leegte en neergang in het bestaan’ als factoren voor een ondraaglijk geworden leven. Voor veel oudere mensen is het sociale netwerk afgebrokkeld omdat familie en vrienden inmiddels overleden zijn. Ze zijn eenzaam, kunnen moeilijk de deur uit en voelen het leven als een last. Ze voelen zich lichamelijk en vaak ook geestelijk achteruitgaan en worstelen met hun bestaan. Dat is een serieus probleem. De grote belangstelling voor bijeenkomsten over dit onderwerp bij de ouderenbonden en de Raad van Kerken onderstreept dit.
De initiatiefgroep Uit Vrije Wil, inmiddels samen met een grote groep van medestanders, kiest een zelfgekozen dood als oplossing. Maar het gaat in wezen om een vraagstuk van zingeving.
Natuurlijk, maatschappelijke ontwikkelingen stellen ons voor nieuwe vragen. Mensen worden oud tot zeer oud, soms met kwetsbare gezondheid. Daardoor ziet de levensavond anno 2014 er anders uit dan pakweg een halve eeuw geleden. Het is dan ook belangrijk te onderkennen waarover we spreken. Het vraagt namelijk van ons als samenleving dat we aandacht hebben voor de levensvragen waarmee mensen rondlopen. In de christendemocratische visie is er ruimte en aandacht voor elk mensenleven, met alle gevoelens die daarbij horen. ‘Elk mensenleven, hoe kwetsbaar ook, is altijd volwaardig’, zo staat in het verkiezingsprogramma.4 Het gaat om de keuze hoe we als samenleving die ruimte en aandacht vormgeven. In de huidige discussie lijkt het alsof de enige uitweg die van het zelfgekozen levenseinde is. Dat doet geen recht aan de waardigheid van het menselijk leven in de volle omvang vanaf de geboorte tot de dood. Want door vandaag te hameren op de mogelijkheid van een zelfgekozen levenseinde, wordt er morgen niet meer geïnvesteerd in het zoeken naar een zinvolle oude dag, en dat past niet bij de christendemocratische visie.
Voor het CDA ligt de waarde van het menselijk bestaan altijd in de relatie met de ander. Mensen zijn met elkaar verbonden en dragen verantwoordelijkheid voor elkaar. Dat geldt voor elke levensfase. Ook in de relatie tussen een zorgafhankelijke en zijn mantelzorger of zorgverlener. Een leven met een bepaalde mate van afhankelijkheid kan nog steeds een kwalitatief goed leven zijn. In die relationele waarde zullen we moeten investeren en daarover zou het debat moeten gaan. De gedachte die hoogleraar ethiek Frits de Lange neerlegde over de sociale waardigheid sluit hierbij naadloos aan. Hij observeert dat mensen hun sociale waardigheid kunnen verliezen als ze ondergewaardeerd, verwaarloosd en vergeten worden. Hij bepleit de erkenning van de samenleving voor de sociale waardigheid van onze ouderen: ‘Sociale waardigheid heeft een relationeel, wederkerig aspect. Erkende waardigheid slaat terug op degene die haar erkent. Waardigheid komt nooit van één kant. Dat wordt bij uitstek zichtbaar in zorgrelaties.’5 Die wederkerigheid is uitgangspunt om het vraagstuk van de zingeving in te vullen.
In de politieke praktijk voor de inrichting van de zorg (Wmo, care en cure-zorg) moeten we keuzes maken die op deze waarden gericht zijn. Met oprechte aandacht voor mensen die worstelen met de manier waarop ze nu moeten leven.
Zelfbeschikking
Het zelfgekozen levenseinde en hulp bij zelfdoding roept daarbij ook een moreel dilemma op. Voorstanders spreken over het zelfbeschikkingsrecht als fundamenteel recht binnen onze samenleving. Het CDA kijkt hier anders tegen aan. Mensen hebben verantwoordelijkheid voor zichzelf, maar ook voor de ander. Waar voor de een sprake is van zelfbeschikkingsrecht, wordt tegelijkertijd de vrijheid van de ander ingeperkt. Wanneer mensen het zelfbeschikkingsrecht benadrukken, maar meteen een hulpvraag neerleggen om dat zelfbeschikkingsrecht uit te kunnen oefenen, levert dat een paradox op waarover echter niet gesproken wordt. Er is te weinig oog voor de hulpverlener die aan de zelfbeschikking tegemoet zou moeten komen.
Voor veel artsen is de huidige praktijk van de uitvoering van de Euthanasiewet al een lastig en vaak eenzaam traject. Zelfs als er voldaan is aan de zorgvuldigheidseisen. Artsen geven aan dat het verlenen van euthanasie hen zeer raakt. Deze gebeurtenissen blijven hen scherp op het netvlies staan. Bij een zelfgekozen levenseinde voor mensen die klaar zijn met hun leven, zal dit een nog sterkere rol spelen. Een groot deel van de artsen heeft bezwaren om euthanasie uit te voeren en dat is lang niet altijd gebaseerd op religieuze gronden.
Waar de hulpvrager zich beroept op zelfbeschikking, verliest de hulpverlener de (professionele) vrijheid om anders te besluiten. Mensen hebben nu ook geen recht op euthanasie, om precies dezelfde reden. Euthanasie is het uiterste middel en het pleidooi dat hier en daar klinkt om de strafbaarstelling uit de Euthanasiewet te halen, zou die vrijheid van de hulpverlener onherroepelijk aantasten. De rechten van de een brengen een verplichting voor de ander met zich mee. Daarbij gaat het in dit geval om een verplichting die in een rechtsgemeenschap niet zonder meer van mensen – ook niet van professionals – kan worden gevraagd. Wanneer mensen kiezen voor de dood en waar ze die onder begeleiding tegemoet willen treden, kunnen we niet spreken over rechten.
De relatie tussen de Euthanasiewet en de mogelijkheid van hulp bij een zelfgekozen levenseinde is toch al problematisch. De manier waarop de Euthanasiewet tot stand is gekomen en in de praktijk wordt gebracht, getuigt van groot respect voor het leven, maar ook van barmhartigheid ten opzichte van de mens, die – medisch gesproken – uitzichtloos en ondraaglijk lijdt. De zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet staan op losse schroeven als hulp bij zelfdoding wettelijk geregeld wordt.
Christendemocratische visie op leven en dood
Het leven is ons geschonken en dat alleen al schept een verplichting om er zuinig mee om te gaan. De vraag naar de zin van het leven kan zich in alle levensfasen op een of andere manier voordoen. Dat geldt zeker voor ouderen. Het CDA kiest ervoor dit op dezelfde manier te benaderen als andere zingevingsvraagstukken. De intrinsieke waardigheid van het menselijk leven komt tot uitdrukking in zijn relatie tot de ander. Ook in de ouderdom, wanneer je afhankelijk bent van die ander. Erkenning van de sociale waardigheid die expliciet wederkerigheid veronderstelt, is een eerste stap.
Vanuit de christendemocratische visie van de waardigheid van het menselijk leven, hoe kwetsbaar ook, moeten we de oplossing durven zoeken in alternatieven. Een oplossing die zich niet richt op een zelfgekozen dood, maar op zingeving in het leven. Het CDA vindt dat het problematische karakter van zelfdoding niet mag worden genuanceerd. De weg naar de dood is nooit een simpele stap, ook niet voor de naasten. Dat alleen al vraagt de uiterste inspanning van de samenleving om tegemoet te komen aan de worsteling van ouderen in de laatste levensfase.
We moeten mogelijkheden zoeken om ouderen mee te laten doen in de samenleving en door goede zorg te bieden, ook aan de zeer oude ouderen. Bij mensen die zich lichamelijk en geestelijk voelen aftakelen en bijvoorbeeld bang zijn voor decorumverlies, kan gerichte zorgverlening een alternatief zijn: zorgverlening die aansluit bij de behoefte aan zorg van iemand. Dit veronderstelt dat er aandacht is voor de precieze hulpvraag, ook als mensen die zelf niet meer kunnen verwoorden. Bij angst voor het lijdensproces kunnen we gebruikmaken van alle mogelijke vormen van palliatieve zorg, tot en met terminale sedatie. Het CDA moet zich sterk maken om in te zetten op die alternatieven, omdat we uitgaan van de waarde van het leven en naast mensen willen staan die bang zijn deze waarde te verliezen. Dat is een hele opgave in een tijd dat de uitvoering van de zorg voor ouderen een enorme verandering ondergaat. De discussie moet daarom gaan over zorg en welzijn voor mensen in de laatste levensfase en kan niet beperkt blijven tot een pleidooi voor een zelfgekozen levenseinde en de voorwaarden waaronder dat plaats zou kunnen vinden.
Noten
- 1.CDA-Tweede Kamerlid Borgman tijdens een vergadering van de vaste Kamercommissies Justitie en Volksgezondheid over de Euthanasiewet. ‘Vijftigste vergadering: vaste commissies voor Justitie en voor de Volksgezondheid’ (17 februari 1986), p. 14.
- 2.CDA, Program van Uitgangspunten. Den Haag: CDA, 1993, p. 16.
- 3.Ter voorbereiding op de vorming van het CDA-Tweede Kamerfractiestandpunt in dit debat is een memo geschreven. Dit artikel sluit aan bij de overwegingen daarin: Memo Burgerinitiatief Vrijwillig Levenseinde, 7 december 2011. Niet gepubliceerd memorandum, geschreven door Margreeth Smilde, destijds Tweede Kamerlid, en Jitske Haagsma, destijds beleidsmedewerker zorg.
- 4.CDA, Iedereen. CDA-verkiezingsprogramma 2012-2017. Den Haag: CDA, 2012, p. 54.
- 5.Frits de Lange, ‘Waardig oud worden, waardig sterven’, in: Rob van de Beeten, Teun van der Linden en Maarten Neuteboom (red.), Menselijke waardigheid (CDV Winter 2011). Amsterdam: Boom, p. 81.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.