Na het neoliberalisme het populisme
Samenvatting
Er zijn van die woorden in het publieke debat die voor wat betreft de gevoelswaarde geen nadere toelichting meer nodig hebben om te kunnen begrijpen wat we bedoelen. ‘Solidariteit’, ‘duurzaamheid’ en ‘rechtvaardigheid’ horen in zo’n rijtje thuis. Als een voorstel solidair is, dan is het goed. Daar staat het begrip ‘neoliberaal’ lijnrecht tegenover: noem tegenwoordig een voorstel neoliberaal, en iedereen weet dat je het als een slecht idee beschouwt. Als we dan aan mensen vragen wat ‘neoliberaal’ precies is, blijft het vaag en vaak ook nog eens lange tijd stil. ‘Ach, je weet wel.’ Nou, eerlijk gezegd: lange tijd wist ik het niet. Maar het voelde niet goed.

Naomi Woltring
De marktconforme verzorgingsstaat. Nederlands neoliberalisme in de lange jaren negentig
Boom | 2024 | 376 pp. | € 29,90 | ISBN 9789024468140
Het Nederlandse onderzoeksproject Market makers. A political history of neoliberalism in the Netherlands 1945-2022 beoogt inzicht te geven in het neoliberalisme in Nederland. Wat is het precies en op welke manier heeft het zijn weg gevonden in de Nederlandse politiek? Tot nu toe heeft dit project twee interessante boeken opgeleverd. In 2022 verscheen Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis van Bram Mellink en Marijn Oudenampsen,1 en eind 2023 promoveerde Naomi Woltring op De marktconforme verzorgingsstaat. Nederlands neoliberalisme in de lange jaren negentig. Mellink en Oudenampsen toonden aan dat neoliberalisme al sinds de jaren vijftig van invloed was op de Nederlandse politiek. Met name Frans Rutten, lange tijd secretaris-generaal op het ministerie van Economische Zaken, bevorderde het neoliberale denken in Nederland via zijn afdeling Algemeen Economische Politiek. Woltring bouwt voort op het onderzoek van Mellink en Oudenampsen, door vooral na te gaan op welke manier het neoliberale denken de Nederlandse verzorgingsstaat hervormde.
Onderzoeksmethode
Woltring hanteert als uitgangspunt dat beleidsmakers bepaalde ideeën hebben over de hervorming van de verzorgingsstaat en deze via zogeheten epistemische gemeenschappen in praktijk willen gaan brengen. Een epistemische gemeenschap is een netwerk van professionals met gedeelde opvattingen – bijvoorbeeld over het neoliberalisme – met erkende expertises en competenties binnen een bepaald domein. De gemeenschap groeit bijvoorbeeld doordat studenten aan economische opleidingen in de neoliberale opvattingen geschoold werden. Om draagvlak voor het neoliberale denken te vergroten depolitiseerden de leden van de gemeenschap lastige vraagstukken. Daarmee werd elk lastig dilemma gereduceerd tot een technocratisch vraagstuk dat om een pragmatische oplossing vroeg. Hiermee werd de oplossing als bijna onvermijdelijk gepresenteerd. There is no alternative (TINA), een slogan die in eerste instantie met de Britse premier Thatcher wordt verbonden maar door veel meer neoliberalen werd gebruikt, was geboren. De invloed van de gemeenschap groeide doordat op aanpalende terreinen mensen met soortgelijke opvattingen posities gingen bekleden.
Kern van het neoliberale gedachtegoed
Neoliberalisme heeft nu een negatieve klank gekregen, terwijl de oorspronkelijke gedachte in essentie door veel politieke partijen onderschreven zou kunnen worden. In het boek wordt neoliberalisme als volgt beschreven. Uitgaande van het kapitalistisch economisch model is een vrije en stabiele markt behulpzaam voor een gunstige economische ontwikkeling. In tegenstelling tot de klassiek liberale opvattingen gaan neoliberalen ervan uit dat hiervoor een sterke overheid noodzakelijk is. Die moet zorgen voor zowel een stabiele markt als voor een marktconform sociaal raamwerk. In de jaren dertig hadden Duitse ordoliberalen zoals Wilhelm Röpke hier al op gewezen.
Dat onder invloed van allerlei stromingen zoals new public management, rational choice theory en behaviorisme het neoliberale denken steeds meer de nadruk is gaan leggen op een kleine overheid, die niet meer rechtstreeks de publieke dienstverlening is gaan besturen en alles als een markt beschouwde, heeft zijn huidige imago bepaald. Het doel van het neoliberale denken was residualisering: de verzorgingsstaat zou alleen steun aan de zwakkeren in de samenleving moeten geven. Voorop staat dat iedereen voor zichzelf moet zorgen. Als dat je niet lukt, kun je een beroep doen op de verzorgingsstaat. Daarmee werd de verzorgingsstaat van zijn universele karakter, zoals dat tot de jaren zeventig gold, ontdaan. Woltring laat aan de hand van drie beleidsthema’s zien op welke manier het neoliberale denken dominant was in de hervorming van de Nederlandse verzorgingsstaat. Bij elk van de thema’s – marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW), volkshuisvesting en sociale zekerheid – brengt ze in kaart welke personen een dominante rol speelden in de discussie. Het beschreven netwerk richt zich vooral op de beleidsambtenaren op ministeries, wetenschappers en leidinggevende personen bij kennisinstituten en belangenorganisaties in die sector. De beïnvloeding van de beleidsambtenaren op de politiek krijgt veel minder of geen aandacht. Daarmee lijkt de auteur ervan uit te gaan dat de ambtelijke organisatie een dominante invloed heeft op het politieke proces in plaats van andersom. Men zou verwachten dat bewindspersonen leidinggeven aan een departement, ideeën te berde brengen en verwachten dat deze in beleidsvoorstellen terugkomen. Dat proces komt in het onderzoek vrijwel niet aan bod. Ook de rol van de Tweede Kamer komt amper aan de orde in dit onderzoek. Onderzoek naar de invloed van de ambtelijke top op het politieke proces zou een welkome aanvulling zijn op beide boeken, want ook in het onderzoek van Oudenampsen en Mellink krijgt dit weinig aandacht. Bovendien blijft de rol van de media onderbelicht.
Voorop staat dat iedereen voor zichzelf moet zorgen
Belang van het onderzoek
Toch is het onderzoek van groot belang. Na een periode van wederopbouw werd in de jaren zestig en zeventig de Nederlandse verzorgingsstaat vormgegeven. Nederland was geen uitzondering; bijna de hele westerse wereld bouwde zijn eigen verzorgingsstaat. Dat was aan de ene kant mogelijk gemaakt door de economische bloeiperiode tot aan het midden van de jaren zeventig. Aan de andere kant groeide de rol van de overheid als gevolg van internationale verdragen. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens – waarin voor het eerst ook sociale grondrechten waren opgenomen – kreeg een vervolg in diverse internationale verdragen die overheden verplichtten om uitvoering te geven aan de sociale grondrechten, zoals huisvesting en sociale zekerheid. De publieke uitgaven stegen fors, hetgeen gefinancierd werd door hogere belastingen.
Net zoals bijna alle westerse landen in een gelijktijdige periode de verzorgingsstaat opbouwden, hervormden ze deze in de jaren tachtig en negentig ook. De bevolking werd duidelijk gemaakt dat deze hervorming onvermijdelijk was. De stijgende kosten van de verzorgingsstaat, de daarmee gepaard gaande hoge belastingdruk en de verslechtering van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven maakten haar noodzakelijk.
Die hervorming van de verzorgingsstaat had niet alleen te maken met het terugdringen van de financiële lasten. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en samenleving moest eveneens aangepast worden. De overheid moest minder dominant zijn, waardoor de samenleving meer ruimte kon krijgen. Door de verzorgingsstaat minder universeel te maken en alleen maar open te stellen voor die mensen die het echt nodig hadden, zouden mensen meer hun eigen verantwoordelijkheid nemen en kon daarmee de rol van de overheid automatisch kleiner worden. Dat gold bijvoorbeeld voor de sociale zekerheid, volkshuisvesting en zorg.
Deze principiële discussie ging aan veel mensen voorbij. Zij zagen uitsluitend een afbouw van veel verworvenheden, omdat het financieel niet meer houdbaar was. De ideologische agenda van een andere verantwoordelijkheidsverdeling was voor de insiders, niet voor het grote publiek. Voor veel kiezers was dit proces onnavolgbaar, waarmee het vertrouwen in de volkspartijen terugliep.
In de jaren nul en tien van deze eeuw kwam in veel westerse landen het populisme op, een politieke stroming die claimde op te komen voor de belangen van het volk. De traditionele volkspartijen konden die claim steeds minder waarmaken. Dat was het gevolg van alle compromissen die ze hadden gesloten in het kader van de andere inrichting van de verzorgingsstaat. Ze zeiden dat ze dat in het belang van de bevolking hadden gedaan, maar steeds meer werd duidelijk dat het vanuit een ideologische invalshoek was gestuurd. Klopte het dan niet dat de kosten de pan uit rezen? Jawel, maar het ging verder dan dat. Het had ook met een neoliberale ideologie te maken. Veel burgers waren zich daar niet van bewust en voelden zich bedrogen. Het leek alsof er geen keuze was, terwijl die er wel degelijk was.
De christendemocratie is altijd beducht geweest voor een dominante rol van de overheid
Neoliberaal of christendemocratisch?
Welke rol heeft het christendemocratisch gedachtegoed gespeeld in deze discussie? Daar gaat het boek niet op in. Daarom een voorzichtige beschouwing van mijn kant. De christendemocratie is altijd beducht geweest voor een dominante rol van de overheid. Ze ging uit van de persoonlijke verantwoordelijkheid, waarbij ieder mens vooral zelf zijn verantwoordelijkheid moest nemen. Kwam een mens in nood, dan mocht hij een beroep op de samenleving doen, en als dat onvoldoende was, dan kwam de overheid in beeld. Een kleine overheid past dus binnen het christendemocratisch gedachtegoed. Je zou kunnen zeggen dat residualisering door de christendemocraten uitgevonden is. Ook het concept van een vrije marktwerking in een kapitalistisch stelsel behoort tot de christendemocratische uitgangspunten. Maar alle publieke diensten onderwerpen aan de tucht van de markt hoort wel thuis in een Angelsaksisch neoliberaal model, niet binnen de christendemocratie. In de jaren negentig en nul is de christendemocratie te veel meegegaan in dit denken, waarbij moet worden opgetekend dat de Europese wetgeving een stevige Angelsaksische geest ademt. Het is niet zo makkelijk om hiervan af te wijken.
Tot slot
Een Afrikaans gezegde luidt: vertrouwen groeit met de snelheid van de groei van een kokospalm, maar verdwijnt met de snelheid van de val van een kokosnoot uit die boom. Zo is het ook gegaan met het vertrouwen in de volkspartijen. Het boek van Woltring helpt bij het verkrijgen van dit inzicht.
Noot
- 1.Bram Mellink en Marijn Oudenampsen, Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis. Amsterdam: Boom, 2022.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.