Groter dan zijn partij
Samenvatting
Ruud Lubbers was geen echte partijman, concluderen Johan van Merriënboer (*1962) en Lennart Steenbergen (*1994) tegen het slot van hun achthonderd bladzijden tellende levensbeschrijving. Dat hebben ze in het voorafgaande inderdaad overtuigend getoond.

Johan van Merriënboer en Lennart Steenbergen
Ruud Lubbers. Een slag anders
Boom | 2024 | 800 pp. | € 49,90 | ISBN 9789024426669
Toen Rudolphus Franciscus Marie Lubbers (*Rotterdam, 7 mei 1939 - †Rotterdam, 14 februari 2018) in 1973 gevraagd werd minister van Economische Zaken te worden in het kabinet-Den Uyl – bij zijn benoeming was hij net 34 – was hij weliswaar sinds drie jaar voor de KVP lid van de Rijnmondraad, maar erg bekend was hij in die partij niet. Hij werd aangezocht omdat hij naam had gemaakt in de kringen van katholieke en christelijke werkgevers. Ook in de programmaraad van de katholieke omroepvereniging had hij zich verdienstelijk betoond. In zijn studentenjaren was hij al voorzitter geweest van de landelijke unie van katholieke studentenverenigingen. Tijdens zijn eerste ministerschap speelde het hem parten dat hij niet over een hecht netwerk in zijn partij beschikte.
Lubbers’ politieke en uiteindelijk ook partijpolitieke loopbaan begon op dezelfde wijze als die van twee andere katholieke premiers over wie Van Merriënboer, ook toen als coauteur, biografieën schreef. Aan Piet de Jong en Dries van Agt werd eveneens een plaats in het kabinet aangeboden vanwege hun expertise – de wereld van de defensie, respectievelijk het recht –, niet omdat ze een carrière in de politiek hadden nagestreefd.
Met de opbouw van het Christen-Democratisch Appèl, in juni 1973 bijna terloops opgericht als samenwerkingsverband van de Katholieke Volkspartij, de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie en in april 1975 omgevormd tot een heuse politieke federatie, hield Lubbers zich niet intensief bezig. Hij werd wel het eerste roomse lid van de redactie van Antirevolutionaire Staatkunde. De strijd over de grondslag liet hij grotendeels aan zich voorbijgaan, maar een enkele keer gaf hij desgevraagd zijn mening. Zo schreef hij in september 1975 in Trouw dat hij huiverde voor het CDA als ‘christelijke partij’. Het evangelie mocht nooit ‘als confirmatie gebruikt worden van een reeds ingeslagen politieke richting’, maar, vervolgde hij, men moest zich wel ‘laten beroepen door datzelfde Evangelie’. Lubbers zag het CDA als een open volkspartij. Van het idee dat het een middenpartij zou worden, moest hij niets hebben. Hij keerde zich tegen ‘conservatisme van links en rechts’. ‘Onder conservatisme versta ik dan de dreiging die iedere politieke partij kent om de belangen van de groepen waar men de meeste leden uit recruteert, zó voorop te stellen dat men de werkelijke maatschappelijke vooruitgang vertraagt.’ Het zou Lubbers’ grondovertuiging blijven, die van een progressieve maatschappijhervormer.
Pas in 1986 werd Lubbers voor de eerste keer lijsttrekker voor het CDA. Hij had er toen dertien jaren in de Nederlandse politiek op zitten: vier als minister, vijf als lid van de Tweede Kamer (waarvan vier als fractievoorzitter) en vier als minister-president. In 1977 had hij alleen in Noord-Holland en Utrecht op een vijfde plek gestaan; in 1981 en 1982 figureerde hij landelijk op plaats vier. Tegen alle verwachtingen in bezorgde hij de partij in 1986 – ironisch genoeg poserend als het bedachtzame midden tussen de kemphanen van PvdA en VVD, Joop den Uyl en Ed Nijpels – een klinkende overwinning: ruim drie miljoen stemmen, 34,59 procent van het uitgebrachte aantal, goed voor 54 zetels. In 1989 overtrof hij dat resultaat: het aantal stemmen bleef vrijwel gelijk, maar door een iets lagere opkomst steeg het percentage naar 35,32, hetgeen overigens niet meer zetels opleverde.
Toen Lubbers eindelijk optrad als boegbeeld van het CDA, was hij de partij in feite al overstegen. Vooral door zijn fractievoorzitterschap had hij die onderhand door en door leren kennen. Ruim twintig jaar lang sprak hij in het hele land zaaltjes toe. Onderwijl was hij er met veel tactisch geduld in geslaagd een weerbarstige fractie met een aantal erkende dissidenten, die met een omgekeerde term ‘loyalisten’ werden genoemd, en andere dwarsliggers bijeen te houden. Nadat hij in 1982 onverhoeds premier werd, groeide hij als nationale probleemoplosser gezwind boven de partijverhoudingen uit.
In het hoofdstuk over de (somtijds trieste) jaren na de beëindiging van het premierschap in 1994 wordt gemeld dat Lubbers vrij kort daarna, in 1995, voorzitter van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA werd; hij bleef dat vier jaar. Het staat in een opsomming van nieuwe activiteiten, tussen het voorzitterschap van de Mijnraad en een commissariaat bij een uitzendbureau. Daar blijft het bij. Het is misschien typerend dat de naam van Arie Oostlander, tussen 1975 en 1989 eerst aanvoerder der samenwerkende wetenschappelijke instituten en daarna directeur van het ene Wetenschappelijk Instituut, de grote propagator van het gedachtegoed van het nieuwe CDA, in het boek niet valt.
In 1979 had een commissie met Hans Borstlap, medewerker van de Dr. Abraham Kuyperstichting, als penvoerder het Program van Uitgangspunten opgesteld, met daarin de vier kernbegrippen die het CDA nog immer hanteert. Ze weerspiegelden de vier sectoren waarin de wetenschappelijke instituten der drie constituerende partijen samenwerkten. Gerechtigheid – toen nog niet: publieke gerechtigheid – werd gezien als de leidende norm voor het overheidsoptreden. Gespreide verantwoordelijkheid betrof de inrichting van de samenleving. Solidariteit werd aanvankelijk in internationaal perspectief te berde gebracht. En rentmeesterschap normeerde de economische ontwikkeling. Veel CDA-politici konden het rijtje de afgelopen veertig jaar moeiteloos opdreunen, maar ik betwijfel of Ruud Lubbers daar ooit op betrapt is.
Hij kon er zich ongetwijfeld volkomen in vinden, en je zou zijn politieke en maatschappelijke handelen zelfs aan de hand van deze kernwaarden kunnen beschrijven, maar Lubbers bedacht liever zelf hoe hij zijn politieke filosofie verwoordde. De ‘verantwoordelijke samenleving’ was als opvolger van de ‘zorgzame samenleving’ vanaf de jaren tachtig een geliefde term, waarin men de gespreide verantwoordelijkheid trouwens kon terugvinden. Het was natuurlijk een dubbelzinnig begrip. Het keerde zich tegen overspannen verwachtingen ten aanzien van de overheid. De samenleving kon zelf veel en die moest je vooral niet voor de voeten lopen. Het was ook bedoeld als kritiek op een zorgeloze onverschilligheid die de onderlinge afhankelijkheden tussen mensen uit het oog verloor. Toch kon het daar al snel op neerkomen, merkte Bert de Vries, met Jan de Koning een van Lubbers’ trouwste steunpilaren, op: je kon de verantwoordelijkheid wel bij de samenleving leggen, maar als die haar niet oppikte, wat dan?
Lubbers keerde zich tegen ‘conservatisme van links en rechts’
Na het kortstondige hoogtepunt in 1989 groeiden Lubbers en zijn partij uit elkaar. Nadat hij in twee kabinetten met de VVD economisch-financieel herstel had gerealiseerd, wilde hij samen met de PvdA aan sociale vernieuwing werken. Het kabinet bracht best wat tot stand, maar het thema kwam niet uit de verf. En in het laatste jaar ging het helemaal mis tussen Ruud Lubbers en Elco Brinkman, die hij te vroeg had aangewezen als opvolger. Beiden deden dat niet goed. Wat deze verhandeling naar mijn idee indringend laat zien, meer dan de auteurs benadrukken, is dat de schuld in aanzienlijke mate bij de CDA-fractie lag. Die was niet bereid de gedrevenheid van Lubbers, die de politieke overtuiging van de partij standvastiger trouw was gebleven, te volgen.
Destijds heerste binnen het CDA de zelfgenoegzame gedachte dat de partij het geweldig deed. Het was een illusie. De vaste aanhang en het aantal leden daalden gestaag. Mensen hadden in 1986 en 1989 eerder op Lubbers dan op het CDA gestemd. Het idee van een driestromenland dat in de jaren zeventig opkwam, bleek misleidend. Steeds minder kiezers kenden een bestendige, doorleefde hang naar socialisme, liberalisme of christendemocratie. In de zin waarin de auteurs opmerkten dat Lubbers geen partijman was, postuleerden ze ook wat hij wel was: een individualist. Dat had hij met veel kiezers gemeen. De halve eeuw sinds Lubbers’ aantreden in de politiek kenmerkte zich door een verlies aan vaste verbanden. Individualisme dus. Wat zich paradoxaal genoeg geregeld uit in het gedachteloos meewaaien met elke nieuwe wind. Het CDA heeft daar altijd kritische kanttekeningen bij geplaatst. En werd uiteindelijk slachtoffer van deze onomkeerbare maatschappelijke ontwikkeling.
Lubbers was geen partijman, maar een individualist
Van de vijftien hoofdstukken gaan er tien over de twaalf jaren dat Lubbers premier was. Diverse thema’s worden afzonderlijk behandeld: het minister-presidentschap, de presentatie, het streven naar economisch herstel, de kruisrakettenproblematiek, de relatie met koningin Beatrix, het CDA, het milieu en Europa. Uitvoerig gaat het over de eerste kabinetten; soms worden ook de laatste regeringsjaren meegenomen. Daaraan worden nog twee afzonderlijke hoofdstukken gewijd.
Bladzijdenlang wemelt het van de details. Bij tijden lijkt dit eerder een wetenschappelijk naslagwerk dan een publieksvriendelijk levensoverzicht. Dat ligt bepaaldelijk ook aan de hoofdpersoon. Het lijdt geen twijfel dat Lubbers briljant was en nationaal en internationaal met kop en schouders boven medepolitici uitstak. Hij kon bij elk vraagstuk tien verschillende oplossingen uit zijn mouw schudden. Hij kon er ook tien andere problemen van maken, zodat niemand nog overzicht had. Het boek vormt mede een doorlopend commentaar op de memoires die Lubbers zelf insprak: Persoonlijke herinneringen uit 2018 en Haagse jaren, in 1995 voltooid door Theo Brinkel, doch pas in 2020 gepubliceerd.1 De auteurs zien het vaak net ‘een slag anders’ dan de hoofdpersoon. Meestal hebben ze daarin vast gelijk, maar op den duur maakt het een wat betweterige indruk. Zo groot is het logische verschil in perspectief gemeenlijk niet.
Hoe dan ook, een monumentaal boek over een staatsman die groter was dan zijn partij.
Noot
- 1.Respectievelijk: Ruud Lubbers, Persoonlijke herinneringen. Amsterdam: Balans, 2018; Ruud Lubbers en Theo Brinkel, Haagse jaren. De politieke memoires van Ruud Lubbers. Amsterdam: Ambo|Anthos, 2020.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.