De inbedding van de markteconomie
Samenvatting
Om de samenleving van dienst te kunnen zijn, is de inzet van zowel de markt als de overheid nodig. Deze hebben zowel kwade, destructieve potenties als ook een potentie om bij te dragen aan het gemeenschappelijk goede. Daarvoor hebben ze elkaar nodig en, breder nog, de inzet van alle mensen in de maatschappij die samen op eigen wijze verantwoordelijkheid dragen voor gedeelde bloei.
Het denken over de juiste verhouding van markt en staat (en samenleving, waarover verderop meer) volgt uitgesleten patronen. Decennia waarin allerlei denkers van faam – economen, bestuurskundigen, filosofen enzovoort – warme en zelfs principiële pleidooien houden voor een economisch actieve overheid, worden afgewisseld met decennia waarin andere denkers, ook al van faam, precies het tegenovergestelde bepleiten: de overheid moet op afstand blijven van de markt. Daar kan men dan diverse labels aan hangen: mercantilisme, liberalisme, keynesianisme, neoliberalisme – of, als men het op z’n kort Amerikaans platslaat, free market capitalism versus socialism.
In deze, vaak roerende, betogen wordt steeds een dramatisch patroon gevolgd: dat van de goodguy versus de badguy. Het is of-of. Hayeks The road to serfdom (1944) en Friedmans Capitalism and freedom (1962) staan model voor de ene kant van het spectrum; een forse reeks van antimarktdenkers in het spoor van Marx voor de tegenpositie. Keynes, die de overheid balans in de economie laat brengen door juist in economisch zwakke tijden te investeren, zit daartussenin, met een in feite nogal technocratisch sturingsidee.
Onmiskenbaar hebben we in de laatste decennia wereldwijd, ook in Europa, ook in Nederland, de echo’s van dit bipolaire denken gezien, onder het simplistische adagium ‘De markt is altijd goed, de staat is slecht’. Een aantal bestuurlijke en economische problemen die zich rond 1970 voordeden in de westerse economieën en in de in de jaren daarvoor opgebouwde verzorgingsstaten, deden de pendule naar deze kant doorslaan. Vaak wordt daarvoor de term ‘neoliberalisme’ gebezigd.
Het scherpe opkomen voor de vrijheid van de markt lijkt in de verte wel iets op het principe van ‘soevereiniteit in eigen kring’ dat Abraham Kuyper muntte, of op het subsidiariteitsbeginsel uit de katholieke sociale leer. Diverse christelijke denkers over economie en samenleving in de Verenigde Staten volgen ook graag dit spoor: de markt is ‘soeverein in eigen kring’ en de overheid heeft er niets te doen of te zoeken. Alleen als het op de markt misgaat (iets wat voor hen de facto onmogelijk is) mag de staat als ‘hogere instantie’ ingrijpen (nooit dus).
Wie zich echter een beetje serieus verdiept in de katholieke sociale leer of in Kuypers denken – en ook in het Rijnlandse denken, dat mede door deze beide denkrichtingen is geïnspireerd –, komt een heel andere argumentatielijn tegen dan een simpel goodguy-badguy-schema. Markt en staat hebben beide zowel kwade, destructieve potenties als ook een potentie om bij te dragen aan het gemeenschappelijk goede – het hangt er maar van af of ze hun rol goed invullen –, en daarvoor hebben ze elkaar en, breder nog, de samenleving nodig. Staat en markt kunnen beide ontsporen; staat en markt kunnen beide bijdragen aan menselijke bloei. De tegenstelling van staat versus markt is daarmee volstrekt buiten de orde. De grote vraag is, of beter: de grote vragen zijn:
- Wat is de eigen rol van de markt, en wat de eigen rol van de overheid?
- Wat is vanuit die eigen rol een goede verhouding tussen beide?
- Is het markt-staatschema niet sowieso te schraal? Moeten we niet ook verder kijken naar de samenleving, waarbinnen zowel staat als markt een plaats heeft?
Het onlangs verschenen boek Capitalism reconnected. Toward a sustainable, inclusive and innovative market economy in Europe, dat ik samen met Jan Peter Balkenende schreef, is een poging om aan dit ‘Rijnlandse’ denken een nieuwe impuls te geven, op Europees niveau; het gaat dus om ‘Europees economisch denken’. Ons boek past onmiskenbaar in de heel recente trend waarin velen ‘de scherpe kanten van het kapitalisme’ willen afslijpen. Dat betekent dan doorgaans automatisch weer meer overheid – de pendule gaat weer de andere kant op – maar in ons boek beogen we deze simplistische pendule juist te doorbreken. Daarom hier – overigens voor eigen rekening van één van de auteurs – eerst een kleine lofzang op de markt, tegen de huidige trend in (1). Vervolgens gaat het over de overheid, die een structureel betekenisvolle rol heeft voor de markt (2). Maar het loopt uit op de samenleving – waar alles begint (3).
Gewone mensen in een markteconomie hebben een hoger welvaartsniveau dan ‘vele koningen in Afrika’
1. De markt: vrije, maar begrensde ruimte voor op wederzijdse dienstverlening gerichte creativiteit
De markt kan omschreven worden als het platform waar mensen elkaar ontmoeten om elkaar te kunnen dienen met de resultaten van hun eigen talenten en zo bijdragen aan het wederzijds welzijn. Dat is geen gebruikelijke omschrijving, wel een empirisch adequate. Aan Adam Smith komt de eer toe als eerste uitvoerig de markt doordacht te hebben als voor de mens een ‘constant occasion for the help of his brethren’. Als ieder zich toelegt op een vaardigheid waar anderen behoefte aan hebben, ontstaat er arbeidsdeling, en daardoor kunnen mensen veel meer produceren dan wat ze voor zichzelf zouden kunnen maken. Zo kan men gezamenlijk in allerlei basisbehoeften, en in meer, voorzien. De kwaliteit van leven kan dan echt omhoog, zodat gewone mensen in een markteconomie een hoger welvaartsniveau hebben dan ‘vele koningen in Afrika’, ook al zijn die veel machtiger. Ik maak iets wat jij niet kunt maken, jij maakt iets wat ik niet kan maken, op de markt wisselen we die dingen uit, en zo gaan we er beiden op vooruit. De armoede wordt overwonnen, de ‘wealth of nations’, oftewel de welvaart van complete volken, komt tot stand. Een essentiële rol wordt hierin gespeeld door ondernemers, dat wil zeggen mensen met een idee over hoe we bepaalde zaken efficiënter of beter kunnen produceren, vaak met behulp van nieuwe technieken – Smith zelf gebruikte het voorbeeld van de speldenfabriek, waarin astronomisch hogere aantallen spelden geproduceerd kunnen worden dan door een smid die ze één voor één moet smeden. Hoera dus voor de markt, voor ondernemerschap, en voor innovatie. Zonder deze drie was het spook van de armoede nooit verdreven. Hoewel het bizar is dat momenteel obesitas een grotere bedreiging is voor de wereldgezondheid dan honger, is het toch ook vooral een bijzonder teken van vooruitgang.
Het voorbeeld van obesitas geeft echter direct aan dat de marktdynamiek ook tot negatieve uitkomsten kan leiden, namelijk als de markt niet wordt ingekaderd en ingebed, begrensd dus. Vandaar dat ik in de voorgaande paragraaftitel spreek van een ‘vrije, maar begrensde ruimte’.
Een sector kan zo groeien dat deze niet meer past in de leefomgeving
De markt heeft bepaalde inherente tekortkomingen en risico’s, en dat is waarom een actieve overheid nodig is en blijft, en we ons niet te snel door de laatste mode onder economen moeten laten meesleuren, zoals in de achterliggende decennia. Veel van die tekortkomingen hebben betrekking op collectieve gevolgen van de bij elkaar opgetelde individuele activiteiten van ondernemers, de zogenoemde geaggregeerde gevolgen. Ik noem er enkele:
- Externaliteiten. Ondernemers willen – begrijpelijk – hun kosten laag houden. Maar dit leidt gemakkelijk tot het afwentelen van bepaalde kosten naar buiten de onderneming. Een onderneming boort bijvoorbeeld lekker naar olie, maar de grote schade die hierdoor ontstaat aan de natuur of ook aan de sociale omgeving, probeert men te negeren – en die komt niet in de prijs en ook niet in de investeringscalculatie terecht. Maar het kan evengoed gaan om gezondheidsschade, (geluids)overlast, andere vormen van milieuschade of ook sociale gevolgen (bijvoorbeeld wanneer door dumping lokale ondernemers kapotgemaakt worden). Idealiter definiëren ondernemers hun ondernemerschap zo dat ze van meet af aan de externe effecten willen integreren – en dus niet problemen oplossen door andere problemen te creëren, zoals het vaak gaat. De praktijk leert echter dat er al snel een race to the bottom ontstaat waarin ondernemers die hun kosten drukken door – soms heel letterlijk – hun zooi over de schutting van de samenleving te gooien, het winnen van deugdelijke ondernemers.
- Varkenscycluseffecten. Het gaat hier (en ik gebruik de term dan iets anders dan gebruikelijk in de economische theorievorming) om effecten die optreden wanneer een bepaalde sector vanwege klaarblijkelijk succes zo groeit dat deze niet meer past in de leefomgeving – ecologisch, maar ook qua arbeidskrachten, huisvesting, en zelfs esthetisch. Een voorbeeld: een slimme ondernemer bedenkt een distributiecentrum. Prachtige innovatie. Maar dan: vijf, zes of zeven iets minder slimme ondernemers apen dit na en beginnen ook zo’n centrum. Binnen de kortste keren staat een regio er vol mee, terwijl er helemaal geen mensen voor zijn op de regionale arbeidsmarkt. Dit resulteert erin dat er (a) een kannibalisering begint tussen sectoren die tegen elkaar op gaan bieden om schaarse arbeidskrachten, en/of dat er (b) arbeidskrachten uit het buitenland worden gehaald, met óf hoge kosten voor benodigde huisvesting, sociale voorzieningen enzovoort, óf uitbuiting vanwege gebrekkige huisvesting. Iets soortgelijks zien we in de vleesindustrie, waar ondernemers – vaak zelfs zonder agrarische achtergrond – een stuk grond kopen, zich ‘boer’ gaan noemen (met alle positieve publiciteit die met die naam verbonden is), grote schuren neerzetten en daarin vele duizenden varkens kweken, waarvoor er in Nederland helemaal geen voer is, én waarvoor in die omvang in Nederland ook helemaal geen afzetmarkt is. En dus moet er op grote schaal voer geïmporteerd worden voor die varkens, en bovendien moet hun vlees op grote schaal geëxporteerd worden – terwijl Nederland zelf letterlijk met de ‘shit’ blijft zitten (nog even los van de arbeidsmarkteffecten, want ook voor de slachterijen moet de arbeid uit het buitenland komen). In de publiciteit roept men vervolgens heel hard ‘Zonder boer geen voer’, daarmee een volstrekt uit de klauwen gegroeide, door grote agrobedrijven en banken gestimuleerde industriële praktijk verhullend. Willen we dit, past dit wel – wie stelt deze vragen?
- Maatschappelijke ontwikkelingen op de lange termijn. Ondernemers hebben ook – heel begrijpelijk – vaak een kortetermijnoriëntatie: hoe kan ik mijn brood verdienen, morgen en overmorgen? Nú zijn er huizen nodig voor starters, dus we bouwen huizen, liefst net wat grotere dan die we gisteren bouwden. Maar de bevolking vergrijst, en daarmee verandert ook de aard van de benodigde woningen. Ineens blijken we opgescheept te zitten met talloze gezinswoningen voor een bevolking met veel alleenstaanden (niet alleen door de vergrijzing, maar bijvoorbeeld ook door echtscheidingen). Ik heb maar heel weinig voorbeelden gezien van toekomstgerichte flexibiliteit in de woningbouw, zoals een basisschool die zo gebouwd was dat die later makkelijk tot huizen omgebouwd kon worden. Terwijl veel demografische ontwikkelingen toch echt niet als verrassing komen! Zo is er ook de opbouw van de beroepsbevolking: hoeveel druk men ook zet op een ‘kenniseconomie’, het is niet te verwachten, en ook helemaal niet wenselijk, dat de hele bevolking uit theoretisch opgeleiden gaat bestaan. De internationale arbeidsdeling – in China maken ze alles, wij zijn hier alleen bezig met ontwerpen en elkaar coachen – is een heel ongelukkige gedachte voor de diversiteit binnen de eigen beroepsbevolking. Een van de belangrijkste langetermijnontwikkelingen betreft het leefmilieu. Ondernemers kunnen dit op het niveau van de enkele onderneming vaak niet overzien; juist hier spelen de geaggregeerde effecten een heel grote rol.
- Geopolitieke macro-ontwikkelingen. Over China gesproken: ook geopolitiek en geo-economisch is het heel riskant om de markt zich volledig te laten globaliseren, ook al is die tendens vanuit ondernemerschap heel logisch (‘Als ze het in China goedkoper kunnen produceren, verplaats ik de productie daarheen’). Door al die individuele ondernemersbeslissingen ontstaat soms in zelfs korte tijd een geheel nieuwe geopolitieke constellatie, met potentieel grote risico’s. Zijn er geen zaken die je binnen een bepaald land, of ten minste binnen Europa, zelf moet kunnen blijven maken: medicijnen, wapens, computerchips? De markt wist allerlei grenzen uit, maar daarmee verdwijnen ze politiek nog niet. Vandaar dat nu binnen Europa gesproken wordt van ‘strategische autonomie’.
De internationale arbeidsdeling is een heel ongelukkige gedachte voor de diversiteit binnen de eigen beroepsbevolking
2. De overheid: actieve bewaker van het algemeen belang op de lange termijn
Gezien de tekortkomingen van de markt, is het gevaarlijk om een simplistisch adagium van ‘Laat het maar over aan de markt’ tot absolute wijsheid te verheffen. Een overheid is, juist voor een goed functionerende markt, dringend nodig. De overheid (het woord ‘staat’ krijgt in recente jaren hoe langer hoe meer een negatieve lading, meen ik te merken) is in een goed functionerende samenleving bij uitstek geroepen om het ‘algemeen belang’ te dienen en dus borg te staan voor een goede belangenafweging in de samenleving als geheel.
Er is nauwelijks discussie over dat de eerste taak van de overheid is: het waarborgen van een goed functionerend rechtssysteem (rule of law) dat aan alle burgers, dus ook aan ondernemers, het vertrouwen geeft dat transacties nagekomen worden, dat eigendomsverhoudingen helder zijn. Alleen binnen een duidelijk en afdwingbaar juridisch kader kan een ondernemer optreden en kan er worden handelgedreven. Terecht dat MKB-Nederland onlangs pleitte voor een overheid die zich kenmerkt door drie v’s: vertrouwen, voorspelbaarheid en vereenvoudiging (vanwege het huidige soms totaal onoverzienbare oerwoud van regelgeving).2
Een ongelijke samenleving wordt ook altijd een low-trust society, waarin ondernemen moeilijk is
Daarnaast is er een duidelijke, nauwelijks controversiële, rol van de overheid op het punt van de algemene infrastructuur van een land (wegen, dijken, nu ook digitale netwerken): een tweede kerntaak.
Een derde rol van de overheid – en hier wordt het al controversiëler – ligt in het bewaken van een enigszins gelijkwaardige inkomensontwikkeling en dus herverdeling. De combinatie van extreme rijkdom en grootschalige armoede binnen één land is principieel niet te verdedigen, en ook schadelijk voor iedereen, inclusief de rijken. Een ongelijke samenleving wordt ook altijd een low-trust society, waarin ondernemen moeilijk is.
Maar daarnaast is er, precies op de in de vorige paragraaf genoemde punten, ook actieve overheidsbegeleiding nodig van de markt: soms begrenzend, dan weer duidelijk richtinggevend.
Overheden dienen er daarom, ten vierde, zorg voor te dragen dat de zogeheten ‘externaliteiten’ zo veel mogelijk ‘geïnternaliseerd’ worden, oftewel zichtbaar en voelbaar in het kostenplaatje van bedrijven. Zo ontstaat er een financiële prikkel om negatieve externe effecten te bestrijden. Een voorbeeld daarvan is de CO2-beprijzing. Maar ook een forse kerosinetaks hoort er gewoon te zijn. Onbelaste brandstof trekt de hele mobiliteitsmarkt scheef. Hier hoort ook bij dat de overheid van bedrijven vraagt hun verantwoordelijkheid voor de hele productieketen serieus te nemen. Natuurlijk, dat is complex en moet niet tot een heksenjacht leiden, maar de CSDDD-richtlijnen zoals die nu op Europees niveau ontwikkeld worden, geven wel een juiste richting aan.3
In Japan is dit aangevuld met een bijzonder programma, het zogenoemde toprunner-programma. Als een bepaald bedrijf erin geslaagd is het productieproces duurzamer te maken (bijvoorbeeld nu eindelijk eens échte stikstofreductie), dan stelt de overheid deze nieuwe standaard binnen enkele jaren verplicht voor de hele sector. Gevolg: het innoverende bedrijf voldoet direct al aan de nieuwe standaard. En bijkomend voordeel: omdat andere bedrijven waarschijnlijk niet in staat zijn om binnen de gestelde tijd zelf aan de nieuwe norm te voldoen, moeten ze de technologie inkopen bij de ‘voorloper’, die daarmee de eigen R&D-kosten kan terugverdienen.
Ook, ten vijfde, een duidelijke industriepolitiek – of breder: een economische hoofdstructuur – is een overheidstaak, op regionaal, landelijk en internationaal niveau. Belangrijk is daarbij de juiste schaal. Moet echt de gemeenteraad van Zeewolde beslissen over een mega-megadatacentrum van globale gigant Meta/ Facebook? Waarom niet nationaal of Europees gekeken? En waarom moet Nederland, met de zwaar overspannen expathuizenmarkt in Amsterdam, per se het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in huis halen? Waarom niet even breder, Europeser gekeken? En waarom een koekoeksjong als de toeristensector stimuleren, waar elk nieuw hotel mensen aantrekt die qua talenten juist in de zorg zouden kunnen werken?
Het is essentieel dat de overheid zich bij het uitoefenen van haar eigen taak vrij kan houden van de immense kracht van de lobby vanuit het bedrijfsleven
Riskant is het wanneer een overheid zelf allerlei nieuwe economische initiatieven gaat nemen. Er treedt dan snel verwarring op tussen de diverse rollen die een overheid heeft. Maar wat een overheid wel typisch kan doen, een zesde taak, is het bijeenbrengen van coalities, tussen bedrijven, maar ook tussen bedrijven en onderwijs- of onderzoeksinstellingen, of met nog meer partners (men spreekt dan wel van triple helix partnerships, of zelfs van quintuple helix partnerships). Of een hele productieketen. Hier kan dan een duidelijke gezamenlijke agenda ontwikkeld worden, bijvoorbeeld voor de toekomst van een bepaalde sector. (Naar verluidt was men in de vroege zomer van 2023 heel ver met een nogal omvattend landbouwakkoord; misschien kan het alsnog?) In deze vorm, als coalitiemaker, kan een mission economy, zoals de Italiaans-Britse econoom Mariana Mazzucato het noemt, goed gestalte krijgen: een overheid die doelen en kaders stelt en partijen bijeenbrengt om dit te realiseren. In Capitalism reconnected pleiten we voor een multi-actor approach waarin de uitdagingen waar de samenleving voor staat, op het punt van rechtvaardigheid, duurzaamheid en innovatie, niet op het bordje gelegd worden van één partij, dus hetzij ‘de markt’, hetzij ‘de staat’. Alle samenlevingsactoren hebben een eigen rol te spelen en dienen dit niet op elkaar af te schuiven. Maar in feite kan iedere actor het initiatief nemen voor (duurzame) vernieuwing en hieromheen coalities smeden. Maar de overheid kan dit bij uitstek doen vanwege haar invitational power.
Een fraai voorbeeld uit een wat verder verleden is de luchtvaartindustrie. Europese overheden constateerden dat er in Europa nauwelijks nog vliegtuigen gemaakt werden. Terecht achtte men dit een risico, zowel uit geopolitiek als uit concurrentieoogpunt. En zo kwam Airbus tot stand, via gecompliceerde Europese samenwerking, maar resulterend in de kwalitatief beste verkeersvliegtuigen die er nu wereldwijd gemaakt worden. Soortgelijke initiatieven worden nu ontwikkeld, op Europees niveau, in de microchipindustrie (met ASML, al in Europa gevestigd, is er een belangrijke basis).
Essentieel is overigens wel dat de overheid zich bij het uitoefenen van haar eigen taak vrij kan houden van de immense kracht van de lobby vanuit het bedrijfsleven, waar men maar al te graag regels bepleit die de eigen sector of het eigen bedrijf bevoordelen in plaats van dat ze de activiteiten helpen af te stemmen op het algemeen belang. Een overheid en haar dienaren dienen sterk te zijn, en heel deskundig.
3. De samenleving: mensen die samen verantwoordelijkheid dragen voor gedeelde bloei
Jaren geleden was er al een theorie die stelde dat sociale initiatieven van mensen verklaard moesten worden uit ‘market failure, government failure’. Dat lijkt mij onzin. Mensen leefden al samen ver voordat er iets als een overheid of een markt was. Dit primaat van de gemeenschap, in brede zin alle verbanden waarin mensen samenleven, verdient bescherming en activering. Familieverhoudingen bijvoorbeeld zijn geen marktverhoudingen (ik dien bij mijn kinderen geen rekening in voor de opvoeding en alle kosten die ik voor hen maak). Het doordringen van marktdenken in alle mogelijke sociale verhoudingen is een ziekte, een kankergezwel, dat verhoudingen perverteert. Grote denkers, onder wie Aristoteles, Thomas van Aquino, Althusius, Adam Smith, Hegel en Hannah Arendt, hebben dit beseft en hebben aangegeven dat de waarden en deugden die mensen in hun onderlinge verkeer binnen gemeenschappen oefenen, ook leidend dienen te zijn in de grotere structuren die mensen bouwen. Mensen en de verbanden waarin ze leven zijn de ‘stakeholders’ van zowel overheid als markt: het gaat om hun menswaardigheid. Een gewrongen ‘knip’ tussen private waarden en publieke waardeloosheid is op termijn funest voor een samenleving.
Mensen en de verbanden waarin ze leven zijn de ‘stakeholders’ van zowel overheid als markt: het gaat om hun menswaardigheid
Maar dat betekent ook dat het gesprek over welke waarden leidend zijn, zowel binnen de overheid als binnen de markt, essentieel is – en dat gesprek vindt plaats in de samenleving in brede zin, in de media, in het onderwijs, in levensbeschouwelijke gemeenschappen, in buurten en gezinnen, en ja, ook in de politiek en binnen het bedrijfsleven.
Het risico van een multiactorbenadering is dat iedereen wacht op iedereen. Een essentieel element van deze benadering is daarom de power of initiative: ieder kan eerste stappen zetten, om vervolgens te kijken welke coalities nodig en mogelijk zijn voor volgende stappen. Het appel tot verandering kan van iedereen uitgaan.
Ja, overheden zijn essentieel, en zonder medewerking con amore van bedrijven gaat het niet, maar elk mens, en iedere ngo, of elke buurt, of een kerk, of een journalistiek medium, kan de bron zijn van vernieuwende initiatieven op weg naar een menswaardige en duurzame samenleving en dito economie, waarin de economie een positieve verbindingsschakel is tussen mensen, tussen generaties, tussen landen binnen en buiten Europa, en tussen mens en natuur. Dat is de kern van de ‘economie van de hoop’ waarvoor het boek Capitalism reconnected een pleidooi is.
Artikel in het kort:
- We moeten niet denken in een dichotomie van overheid óf markt, maar erkennen dat markt en overheid beide nodig zijn om de samenleving van dienst te zijn
- Vanwege de beperkingen van de markt – die is vooral kortetermijnen financieel gericht – is een richtinggevende overheid nodig om de markt niet enkel voor bedrijven van waarde te laten zijn, maar ook voor mensen en gemeenschappen
- De overheid kan dit op diverse manieren stimuleren: door ervoor te zorgen dat bedrijven niet enkel de lusten krijgen maar ook voor de lasten opdraaien, én door goede regels die bedrijven zelf opstellen, ook voor andere bedrijven te verplichten
- Uiteindelijk gaat het om de mensen in de samenleving. Overheid en bedrijven zijn er voor hen, en daarom moet ook vanuit die samenleving zelf – media, kerkelijke organisaties, politieke partijen – het gesprek opkomen over wat overheid en bedrijven doen
Noten
- 1.Jan Peter Balkenende en Govert Buijs, Capitalism reconnected. Toward a sustainable, inclusive and innovative market economy in Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2023.
- 2.Zie bijvoorbeeld: Bram van Eijndhoven, ‘“Het mkb verliest zijn vertrouwen in de politiek’, bnr. nl, 1 november 2023. Het pleidooi volgde op dit rapport: Direct Research, MKB-Nederland en VNO-NCW, Prinsjesdag Peiling 2023. Amsterdam: Direct Research, 25 oktober 2023.
- 3.Het Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) is momenteel in voorbereiding op Europees niveau en wordt gezien als vervolg op het Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Beide zijn onderdeel van de European Green Deal. Het CSRD is al in werking sinds januari 2023 en verplicht grotere bedrijven om verslag te doen van de sociale en ecologische impact van hun activiteiten. De nieuwe richtlijn verplicht bedrijven ook om verantwoordelijkheid te nemen, sociaal en ecologisch, voor de activiteiten in hun hele productieketen en te zien of er verbetering mogelijk is. De tekst van de richtlijn is goedgekeurd door het Europees Parlement en de Europese Commissie en is momenteel op weg naar finale goedkeuring in de Europese Raad. Er zit dus nog onzekerheid in het proces, maar na goedkeuring hebben lidstaten twee jaar de tijd om de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.