Kijk naar Duitsland, waar ‘leren’ boven ‘studeren’ gaat
Samenvatting
Nederland moet bij de aanpak van het tekort aan vaklui bij Duitsland in de leer. Daar staat niet de vage kenniseconomie centraal, maar beroepsopleidingen waarin mensen bij deskundigen zelf het vak leren. De veel te brede mbo-opleidingen in Nederland moeten plaatsmaken voor ambachtelijke vakopleidingen, die opleiden tot een beroep waaraan het bedrijfsleven en de samenleving echt behoefte hebben.
Zijn we nu een land van trainers en therapeuten geworden? Of van adviseurs, begeleiders, coaches, consulenten en anderen die klaarstaan om anderen te ondersteunen en zo hun geld te verdienen? Als deskundigen hebben ze de rol van ‘beterweter’ in ons voormalige domineesland overgenomen. Geen wonder natuurlijk, want ons beroepsonderwijssysteem – mbo, hbo – spuugt wel erg veel mensen uit met een brede opleiding, veel soft skills, weinig vakvaardigheid. In het wetenschappelijk onderwijs vallen de vele studies ‘wereldverbeterkunde’ op. Dan ligt het voor de hand om die algemene vaardigheden te gaan inzetten. Waarom zou je ook zelf je handen uit de mouwen gaan steken? Wat is er aan de hand dat nu Oost-Europese arbeidsmigranten de gaten op de arbeidsmarkt moeten vullen en we gelijktijdig hun onvermijdelijk rampzalige woon- en werkomstandigheden pijnlijk onder ogen moeten zien? Wat als het moderne beroepsperspectief er niet meer uit bestaat praktische werkzaamheden uit te voeren?
Hoe slaan onze jongeren weer de weg in naar ‘leren’ in plaats van ‘studeren’? Laten we eens kijken naar het voorbeeld van de Alpenlanden: Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië (Zuid-Tirol). Hier zie je nog verrassend veel ‘natives’ onderweg gehuld in een blauwe overall (Blaumann) en uitgerust met een gereedschapskist. Dat is alleen maar te begrijpen als je ziet hoe overheden het onderwijs niet overlaten aan de onderwijsconcerns, terwijl de beroepsopleidingen een centrale rol aan vakmanschap toekennen. We kijken naar het Duitse voorbeeld, waarin systemen van beroepsonderwijs een effectievere allocatie van jongeren naar de arbeidsmarkt mogelijk maken.
Bedrijven geven zelf die opleidingen vorm in een duaal systeem op de werkplek. Men ziet daarbij geen reden om de Meistertitel lager te waarderen dan die van een bachelor of zelfs een master. Het Duitse gildesysteem heeft een eeuwenlange traditie en kent een lange leerweg voor de Lehrling die van Geselle uiteindelijk tot Meister wordt. Als Meister heeft hij dan het hbo-niveau bereikt. Het is een lange weg die voor de Duitse jeugd nog steeds vanzelfsprekend is en in ieder geval als nastrevenswaardig geldt. De middenklasse in Duitsland bestaat daarom niet vooral uit hoger opgeleiden, zoals in de VS of in toenemende mate in Nederland het geval is, maar juist uit succesvolle niet-academisch geschoolde vakmensen. Overheden nemen daarbij steeds het initiatief. De deelstaat Beieren heeft bijvoorbeeld nu het plan om alle Meisteropleidingen te gaan financieren, zodat vakmanschap gestimuleerd wordt. Zo krijgt ‘een leven lang leren’ vorm in opleidingsomgevingen die avant la lettre en zonder onderwijskundige tierelantijnen hybride zijn.
De Duitse middenklasse bestaat uit succesvolle niet-academisch geschoolde vakmensen
Fachkräftemangel
De discussie over Fachkräftemangel (gebrek aan vakmensen) is een blijvend aspect van de Duitse cultuur die gericht is op leren, werken en vooruitkomen. Levenslang leren is in dit systeem een realiteit.1 Die discussie maakt duidelijk dat alle systemen van onderwijs en arbeidsmarkt zich oriënteren op de zoektocht naar de juiste persoon op de juiste plaats. Bedrijven doen hun uiterste best om Azubis (kort voor Auszubildende, oftewel leerlingen) voor hun Ausbildungsberufe te interesseren. Dat zie je aan Jobbörsen, advertenties in kranten en andere media en gerichte werving door bedrijven op middelbare scholen. Opvallend is de continue aandacht voor de vraag naar Azubis in de Duitse media. In plaats van gezeur over de kenniseconomie is er juist aandacht voor de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt door duale beroepsopleidingen, waarin leren en werken samengaan. Het gebrek aan vakmensen wordt als schadelijk gezien voor de continuïteit van het Duitse mkb. Dit ligt niet aan een gebrek aan bereidheid van Duitse bedrijven om te investeren in de duale opleidingstrajecten van het internationaal befaamde systeem van de Lehre: Duitse bedrijven zijn op de lange termijn gericht en zetten vanouds zwaar in op het zelf opleiden en in vast dienstverband aanstellen van vakmensen in zo’n 330 beroepen. Men ziet het vinden en binden van goed gekwalificeerde en gemotiveerde medewerkers als belangrijkste succesfactor.
Minder dan Nederland is Duitsland in de ‘val van Lissabon’ getrapt. Bedoeld zijn de inmiddels beruchte Europese afspraken van Lissabon in 2005. Die hielden het streven in naar een kenniseconomie met zo veel mogelijk academici. ‘Lissabon’ vroeg om jongeren die een academische studie doen. De Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang toonde echter aan dat er geen directe samenhang is tussen het percentage universitair geschoolden in een bepaald land en de economische groei.2 Ter verduidelijking de bekende Zwitserse paradox: Zwitserland is een van de rijkste landen ter wereld, maar het percentage scholieren dat naar de universiteit gaat, is er in vergelijking met andere ontwikkelde landen extreem laag. Het economische belang van academisch onderwijs wordt door Chang dus sterk gerelativeerd. Dit geringe economische belang is een van de redenen dat het aanbod van studieplekken aan Duitse universiteiten beperkt wordt gehouden. Dit ten faveure van de Lehre.3
De Nederlandse situatie
Het mbo zou de ruggengraat van Nederland (moeten) zijn. Mbo-opleidingen garanderen dat vakmanschap blijft, dat het wordt versterkt en dat het opbloeit. Dit is wat roc’s als hun ambitie formuleren. Die ambities worden echter niet waargemaakt. Helaas heeft de overheid de middelen om de aantallen opleidingsplaatsen te sturen sinds de jaren negentig uit handen gegeven. Toen werd de onderwijssector op afstand gezet en met lumpsumfinanciering overgelaten aan een nieuwe bovenlaag van bestuurders en hun koepelorganisaties die voor regering en parlement niet aan te sturen zijn. Onderwijsconcerns richten zich op de onderwijsmarkt niet naar de veronderstelde behoefte van bedrijven of de politieke wil van overheden, maar naar hun ‘klanten’. Het Nederlandse onderwijs gaat niet uit van het op te leveren product, maar van de leerling die een keuze moet maken voor een opleiding.
Natuurlijk is dit goed te verklaren vanuit de sturingsmechanismen van het Nederlandse systeem met zijn internationaal unieke bekostigingssysteem naar aantallen studenten. Elders krijgen onderwijsinstellingen vaste budgetten voor beperkte aantallen studenten; in Nederland mogen blijkbaar de bomen tot in de hemel groeien en ontbreekt sturing op de aantallen. Denk aan het drama van de ongebreidelde groei van Engelstalige opleidingen, waardoor het percentage internationals in het hoger onderwijs kon uitgroeien naar inmiddels ongeveer 15 procent; bij de instroom voor de universiteiten in het studiejaar 2021-2022 was het zelfs 40 procent. Een beter voorbeeld van gebrek aan centrale regie is amper te geven.
Al even verschillend met het Duitse beroepsonderwijs is de veel te brede oriëntatie van Nederlandse beroepsopleidingen, met name in het mbo. Er is te weinig aandacht voor vakmanschap: de opleidingen leveren met hun brede curricula (denk aan de zogenoemde 21st century skills en het problematische accent op ‘burgerschap’) en zonder goede binding met bedrijven geen jonge beroepsbeoefenaren op met passie voor hun vak en trots op hun bedrijf. Opgeleiden zijn vaak in naam en theorie overgekwalificeerd, maar missen nogal eens de noodzakelijke praktische vaardigheden. Dan dus maar leren on the job in bedrijven die in je willen investeren? Vergeet het maar, daar doen Nederlandse bedrijven zelden aan: veel te lastig, veel te duur. Werkplekleren heeft in Nederland niet de vaste plaats gekregen die het in Duitsland heeft. In Duitsland bestaan geen leerplekken zonder systematische begeleiding; men werkt in bedrijven met leerwerkplannen, en er zijn Ausbildereignungsprüfungen voor de vaste begeleiders.
Het mbo zou de ruggengraat van Nederland moeten zijn
Afsluitend
Juist het mbo kan voor meer middelbare scholieren aantrekkelijk worden gemaakt. In de Alpenlanden kan de mbo’er, zonder het hoger onderwijs te belasten, met aanvullende beroepsopleidingen in duale trajecten tot kwalificaties komen die met hbo en wo gelijkstaan. Voortgezette opleidingen voor de mbo’er (in het kader van levenslang leren) worden in bedrijven gestimuleerd door ze samen met de KvK’s te ontwikkelen en aan te bieden, te faciliteren en in personeelsontwikkelingstrajecten te incorporeren. Die gezamenlijke ontwikkeling is ook goed voor de kwaliteit! Ondertussen nemen regionale overheden het voortouw als opleidingen ondanks kleine aantallen overeind moeten worden gehouden. Zij financieren die duale opleidingen, terwijl uiteraard voor alle opleidingen een numerus fixus geldt om de aansluiting op de arbeidsmarkt te kunnen garanderen. Sturen heet zoiets! In het Nederlandse bestuurssysteem met een geliberaliseerd onderwijsveld staan onze provinciebestuurders machteloos aan de zijlijn toe te kijken. Hun rol beperkt zich tot machteloos regisseren.
Het bedrijfsleven zou meer eigenaar moeten worden van de beroepsbegeleidende leerweg
De manier waarop in Nederland in de roc’s het middelbaar beroepsonderwijs is georganiseerd is vooral een deel van het probleem, en niet van de oplossing. Het bedrijfsleven zou meer eigenaar moeten worden van dit bbl-deel (bbl = beroepsbegeleidende leerweg) van het publieke bestel, net zoals dat in de Alpenlanden het geval is. In systemen van training on the job nemen werkgevers daar verantwoordelijkheid voor een leercultuur waarin ‘levenslang leren’ méér is dan een slogan. Er is dan een meer gedeelde verantwoordelijkheid nodig van overheid en bedrijven, ook financieel. De rol van opleidingsbedrijven moet worden vergroot. Alleen zo kan het (middelbaar) beroepsonderwijs een volwaardig tussenstation worden van de vakmensen van morgen. Het systeem van vakscholen verdient weer de aandacht die het zo lang heeft ontbeerd. In vakscholen is échte kleinschaligheid nodig, en niet de zogenaamde ‘beleefde’ kleinschaligheid waarop de onderwijsconcerns prat gaan. Niet dat we niet een paar good practices hebben: kijk even naar de regio’s Twente (Rijssen) en Eindhoven, waar bedrijven in eendrachtige samenwerking voor vakscholen zorgen en roc’s slechts voor de theorie en examinering van algemene vakken worden ingehuurd.4 Meer investeren in het ambachtelijke karakter van middelbare beroepsopleidingen zou een zegen zijn voor de sectoren die nu om vakmensen schreeuwen, en tegelijkertijd jongeren weer trots op hun beroep en op zichzelf laten zijn. Zo kan het middelbaar beroepsonderwijs weer een emancipatiemachine worden voor jongeren uit alle sociale klassen, inclusief migrantenjongeren.
Artikel in het kort:
- In Nederland worden jongeren te veel opgeleid in algemene, brede opleidingen met het oog op soft skills, en te weinig in praktische beroepsopleidingen met het oog op concrete vakvaardigheden
- Duitsland is veel minder in de ‘val van Lissabon’ getrapt (naar de afspraken in het EU-verdrag van Lissabon om tot de beste kenniseconomie te komen) en kent een lange traditie van gilden, waarin een leerling tot Meister wordt opgeleid
- Het is een illusie om te denken dat het hebben van meer academisch geschoolden tot meer economische groei leidt
- Ook het mbo in Nederland moet focussen op waaraan in het bedrijfsleven en de samenleving echt behoefte bestaat, en meer praktijkgericht werken
- De overheid dient bij dit alles een meer sturende rol te krijgen, zeker ten aanzien van het benodigde onderwijs
Noten
- 1.Herman Blom, ‘Rijnlandse principes in het middelbaar beroepsonderwijs. Een vergelijking van systemen van Duitsland en Nederland’, in: Herman Blom en Cigdem Zantingh (red.), Rijnland in de Regio. Onderzoek en activiteiten van Stenden Hogeschool en het Alfa-college in de noordelijke Nederlands-Duitse grensregio. Leeuwarden: Stenden Hogeschool, 2014, pp. 131-156.
- 2.Ha-Joon Chang, 23 things they don’t tell you about capitalism. Londen: Penguin, 2011.
- 3.Zo komt ook de Nederlandse internationalisering van het hoger onderwijs in een ander daglicht te staan. Voor Duitsland heeft dit een ongewenst ventiel geopend: tienduizenden Duitse jongeren, vaak met te matige schoolprestaties om tot een Duitse academische studie te worden toegelaten, wijken uit naar Nederland. Daarmee frustreren ze het Lehre-systeem, dat een grote groep van praktisch ingestelde jongeren moet ontberen: academic drift.
- 4.Zie Jan Peter van den Toren en Herman Blom, ‘Regionale dynamiek en beroepsonderwijs’, in: Marc Coenders, Janneke Metselaar en Johan Thijssen (red.), Vital regions. Samen bundelen van praktijkgericht onderzoek. Delft: Eburon, 2018, pp. 111-134. Zie verder ook de Vereniging Technische Bedrijfstakscholen (www.technischebedrijfstakscholen.nl).
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.