De complexe omgang tussen pers en woordvoering
Samenvatting
Ton van der Ham, onderzoeksjournalist bij Zembla, is het er direct mee eens. Journalisten moeten meer aan zelfreflectie doen en nadenken over de manier waarop ze met hun werk bijdragen aan het vertrouwen dan wel wantrouwen in de samenleving. Maar tegelijk houdt hij politici, bestuurders en woordvoerders ook een spiegel voor. ‘Stop met dat reputatiedenken, geef fouten toe en durf ook journalisten te vertrouwen.’
Voorbij het wantrouwen. Zo heet de dit jaar uitgekomen bundel waarin journalist Ton van der Ham (1976) ‘indringende’ gesprekken voert met acht woordvoerders die bij de overheid of in het bedrijfsleven werkzaam zijn.1 Het project is uit interesse maar ook uit noodzaak geboren. Sinds Van der Ham onderzoeksjournalist is, loopt hij namelijk ergens tegen aan: een ergernis, vooringenomenheid en wantrouwen bij woordvoerders richting journalisten, maar ook van journalisten richting woordvoerders. Enige mate van wantrouwen is goed – beide partijen hebben verschillende belangen, omdat ze ook verschillende rollen spelen in het noodzakelijke spel van macht en tegenmacht –, maar het wantrouwen is te groot geworden. En dat heeft alles te maken met de dominante factor van beeldvorming in onze samenleving, aldus Van der Ham.
Om die reden heeft hij de stoute schoenen aangetrokken en is naar ‘de overkant’ toe gestapt om het gesprek te voeren: hij wilde weleens weten hoe woordvoerders – en achter hen politici en bestuurders – tegen hun eigen vak maar ook tegen de journalistiek aankijken: wat vinden ze goed, waar ergeren ze zich aan? Wat kan hij van hen leren? En wat kunnen zij van hem opsteken? ‘We zullen meer met elkaar in gesprek moeten gaan en wederzijdse vooringenomenheid laten varen’, aldus Van der Ham. ‘Zonder daarbij onze eigen verantwoordelijkheid uit het oog te verliezen. Want als journalist kan ik niet anders dan kritisch zijn als ik misstanden op het spoor ben. Ik wil graag soft zijn op de persoon – en heb geleerd wat simpele oneliners van journalisten met politici of bestuurders kunnen doen –, maar we moeten wel hard blijven op de inhoud. Uiteindelijk komt het toegenomen wantrouwen naar instanties niet primair voort uit onze berichtgeving, zoals mij wel wordt verweten, maar uit het feit dat misstanden binnen deze instanties niet of onvoldoende worden aangepakt.’
Ton van der Ham
Foto: Leene Communicatie/Henriette Guest.
Hoe ben je journalist geworden en in de onderzoeksjournalistiek terechtgekomen?
‘Eerlijk gezegd had ik een wat turbulente tienertijd, waarvan mijn ouders en ikzelf ook wel hebben gedacht: wat wil die jongen en wat gaat hij met zijn leven doen? Gelukkig ben ik al vroeg mijn huidige vrouw tegengekomen en zij heeft echt het beste in mij naar boven gehaald. Ik heb even overwogen om Nederlands te gaan studeren, maar heb toch voor journalistiek aan de Christelijke Hogeschool Ede gekozen. Daar werd ik direct gegrepen door het vak. Je houdt je heel breed bezig met politicologie, psychologie en sociologie en leert tegelijk voor een baan waarin je betaald wordt om nieuwsgierig te zijn. Mooier kan toch niet?’
De impact van televisie is enorm; mijn eerste item was gelijk de opening van het achtuurjournaal
Koos je in je opleiding voor schrijvende, radioof televisie-journalistiek?
‘Ik begon met schrijven, de moeder van de journalistiek, en liep stage bij Het Parool en Elsevier, wat echt fantastisch was. Als hervormde jongen heb ik ook nog geschreven voor Hervormd Nederland en Woord & Dienst, het opinieblad van de Samen op Weg-kerken, maar vanwege een goede radiodocent op de CHE heb ik daarnaast ook de opleiding radio gevolgd. Uiteindelijk ben ik per toeval bij het NCRV-programma Heilig Vuur uitgekomen, waar ze een journalist zochten die kennis had van kerkelijk Nederland. Dat zijn er niet zoveel. Daar heb ik direct de enorme impact van televisie ervaren, want mijn eerste item was gelijk de opening van het achtuurjournaal.’
Waarover ging dat?
‘Het was de tijd waarin de provincie Zuid-Holland onder vuur lag vanwege risicovolle beleggingen. Ik besloot na te gaan hoe dat eigenlijk zat bij de hervormde diaconieën en kwam erachter dat er veel onvrede bij de achterban was over de risicovolle en onrendabele beleggingen van de lokale en provinciale diaconieën. Die zaten op vele miljoenen euro’s, maar deden er niet veel verstandigs mee. Toen wist ik: onderzoeksjournalistiek vind ik leuk. Ik houd ervan iets helemaal uit te zoeken en dan niet alleen een misstand aan de kaak te stellen, maar het brede verhaal te laten zien. Vervolgens ben ik via 2Vandaag en Netwerk in 2007 bij Zembla beland. Daar zit ik nu nog. Ik doe allerlei onderzoeksjournalistiek maar focus op burgers die klem komen te zitten door het beleid van zowel de overheid als bedrijven. En dan vooral op het gebied van milieu en volksgezondheid. Dat kan over stankoverlast gaan, over verzwegen dodelijke calamiteiten in ziekenhuizen, maar ook over de rol van het Ctgb, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en de grote zorgen van burgers in het Drentse Boterveen over de gevolgen van het grootschalig gebruik van pesticiden.’
Oxford
Waarom ben je onderzoek gaan doen naar de verhouding tussen voorlichters en journalisten?
‘Ik liep in mijn werk steeds meer aan tegen het wantrouwen van woordvoerders richting journalisten en besloot ertussenuit te gaan om aan de universiteit van Oxford de relatie tussen pers en pr te onderzoeken. Sowieso houd ik ervan om even afstand te nemen en te reflecteren op mijn werk: waarom doe ik ook alweer wat ik doe? Uit die studieperiode in Oxford is de bundel Voorbij het wantrouwen voortgekomen. Dat wantrouwen bemoeilijkte mijn werk als onderzoeksjournalist echt. Onze samenleving is gebaseerd op vertrouwen, maar ik word met tamelijk veel angst, argwaan en soms ook onoprechtheid door woordvoerders bejegend. Dat komt doordat ze mij niet kunnen managen. Imago en beeldvorming zijn leidend geworden en dan komt er iemand van buiten die lastige vragen gaat stellen die dat beeld kunnen verstoren. Ik maakte bijvoorbeeld een Zembla over de rol van de Rabobank in de landbouwcrisis. De directeur die ik interviewde zei dat het een goed verhaal was en dat hij er niets op aan te merken had, maar op social media liet hij zijn volgers weten dat ik zijn quotes als journalist had geframed en dat de mensen mij niet moesten geloven.
Ik word soms echt als onbetrouwbare kwade genius weggezet.’
Ik word met tamelijk veel angst, argwaan en soms ook onoprechtheid door woordvoerders bejegend
Hoe verklaar je dat?
‘Het zijn vaak klassieke voorbeelden van reputatiedenken. Mijn verhaal doet schade aan het zorgvuldig opgebouwde imago van een bedrijf of minister. Ik houd me veel bezig met de tegenstrijdigheid dat bedrijven enerzijds het groene evangelie prediken en anderzijds lobbyen tegen verduurzaming, en ook met de rol van de overheid in dit alles. En natuurlijk begrijp ik daarbij de complexiteit van de afwegingen die ministers en bedrijven moeten maken, en ook dat elke beschrijving van de werkelijkheid ergens ook een versimpeling is. Maar zeg gewoon hoe het zit en durf fouten toe te geven in plaats van eromheen te draaien en een gunstig frame de wereld in te zenden. Want dat komt ook voor: dan zijn we iets op het spoor en leggen dat voor aan de woordvoerders van bedrijven of ministeries. Vervolgens brengen zij zelf iets naar buiten, maar dan op zo’n manier dat ze er zelf zo gunstig mogelijk van afkomen.
En begrijp me goed: onderzoeksjournalistiek is voor mij niet een wedstrijd waarbij het erom gaat dat ik als winnaar uit de strijd kom, en degene over wie ik bericht als verliezer. Absoluut niet. Maar verdoezel de feiten niet omwille van de beeldvorming, en geef journalisten ook echt de mogelijkheid om kritische vragen te stellen, en antwoord daar dan eerlijk op.’
Gemakzuchtig
Welke verwijten richting de journalistiek hadden de voorlichters in de gesprekken met jou?
‘Het belangrijkste is wel dat we de werkelijkheid plat zouden willen slaan, dat we focussen op conflicten, dat ons verhaal al vaststaat voordat we de bestuurder of bewindspersoon om een reactie vragen, waardoor hun inbreng geen wezenlijk onderdeel van het verhaal meer is, en dat we geen oog hebben voor de complexiteit van de beslissingen die politici en bestuurders moeten maken. En ergens snap ik deze kritiek ook wel. Ze komt niet helemaal uit de lucht vallen en is deels ook terecht, maar soms ook gemakzuchtig.’
In welk opzicht is ze terecht?
‘Ze is terecht omdat ook ik me wel erger aan een bepaalde hijgerigheid van de journalistiek in bijvoorbeeld praatprogramma’s, waarin het vaak om de poppetjes en de beeldvorming gaat en er weinig diepgang is. Ik zit me vaak genoeg voor de televisie op te vreten omdat ik denk: deze bewering van die minister moet onderzocht worden. Of: waarom heeft die journalist het alleen over winnaars en verliezers? Dat soort verhalen zou ik nooit willen maken. Op redacties moet meer gereflecteerd worden: doen we een onderwerp en een persoon echt recht met onze uitzending? Journalisten zouden daarom eerder met de handrem erop ergens over moeten berichten dan zomaar wat schrijven of uitzenden.’
En in welk opzicht is de kritiek van voorlichters gemakzuchtig?
‘Ze is gemakzuchtig omdat het voorlichters ook wel uitkomt om journalisten als de vijand van het andere kamp af te schilderen. Ik merk dat alles strategie is geworden in ministeries en bedrijven. Hoe vaak krijg ik als reactie van voorlichters niet “Zet je vragen maar op de mail”, om vervolgens wat nietszeggende schriftelijke antwoorden te ontvangen? Het is voor onderzoeksjournalisten bijna onmogelijk om een bewindspersoon of bestuurder goed te interviewen. Vaak krijg ik maar tien minuten, omdat men bang is dat als we een minister een uur interviewen, we zó lang doorvragen dat hij of zij zich een keer verspreekt en wij er met een quootje vandoor gaan. Alsof ik een bewindspersoon op een verspreking wil betrappen. Daaruit spreekt zoveel wantrouwen. Ik wil het hele verhaal aan mijn kijkers laten zien, en daar heb ik een goed gesprek met de verantwoordelijken voor nodig. Maar op een of andere manier vinden woordvoerders een tv-interview waarvan delen gebruikt worden heel risicovol. Ze hebben niet meer onder controle wat er tijdens een gesprek met hun bazen gebeurt. We zouden gebaat zijn bij meer onderling vertrouwen.’
De afrekencultuur verlamt gigantisch, want mensen durven niet meer eerlijk te zijn en verdoezelen hun fouten
Hoe kan dat groeien?
‘Door meer met elkaar in gesprek te gaan en van elkaar te weten waar de dilemma’s en de vooronderstellingen liggen. Ik krijg weleens te horen: jouw uitzending zorgt ervoor dat de scepsis en het wantrouwen over allerlei instanties, zoals ministeries, de Ctgb maar ook bedrijven, toenemen. En voor mij is dat ook een dilemma. Natuurlijk wil ik niet bijdragen aan het wantrouwen in de samenleving en vind ik het niet leuk als radicale groeperingen mijn verhalen gebruiken om hun eigen visie en complottheorieën te versterken. Of dat ik als reactie op een uitzending krijg: al die politici zijn toch alleen maar zakkenvullers. Tegelijk is dat wantrouwen natuurlijk ook begrijpelijk en terecht, omdat er veel misgaat bij die instanties. In plaats van dat woordvoerders of bestuurders nieuwsgierig zijn naar wát er fout gaat binnen hun bedrijf, instelling of ministerie, maken ze zich er druk over dát daarover bericht wordt. Ik ben er heilig van overtuigd dat het wantrouwen naar instanties niet primair voortkomt uit mijn verhalen over misstanden, maar uit het feit dat politici en bestuurders die misstanden bagatelliseren en er niet voor zorgen dat ze opgelost worden. Ze durven fouten niet toe te geven.’
Heeft dat niet ook te maken met de afreken-cultuur waarin we leven, en met de gedachte dat alles en iedereen perfect moet zijn? En doen journalisten daar zelf ook niet aan mee, zodat bestuurders wel op hun hoede móéten zijn?
‘Zeker. Ik doe mijn oproep dan ook niet alleen aan woordvoerders, bestuurders en politici, maar ook aan mezelf en mijn vakgenoten. Die afrekencultuur verlamt gigantisch, want mensen durven niet meer eerlijk te zijn en verdoezelen hun fouten. Ik ben vrij degelijk hervormd opgevoed, heb veel dogma’s achter me gelaten, maar wel één belangrijk aspect van die religieuze opvoeding meegenomen: mensen zijn feilbaar. En dat besef maakt je bescheiden. Ook wij journalisten moeten beseffen dat we niet alles perfect doen en dat we er soms naast kunnen zitten.’
Heb je weleens, nadat je diep in een onderwerp was gedoken, uiteindelijk van uitzending moeten afzien omdat het anders zat dan je dacht?
‘Dat is weleens voorgekomen, maar daar balen we dan wel heel erg van. Je hebt er veel tijd in gestoken, wat ook veel geld kost. Soms moeten we een onderwerp anders brengen dan we aanvankelijk voor ogen hadden. Dat is juist goed. Gelukkig word ik bij Zembla niet afgerekend op de kijkcijfers maar op de impact van mijn verhalen. Daarmee bedoel ik niet dat we de volgende dag de voorpagina van een krant gehaald moeten hebben; het kan ook zijn dat er Kamervragen zijn gesteld, dat we iets hebben geagendeerd, of dat burgers in een bepaald conflict met instanties toch weer wat verder geholpen worden.’
Frame
Heb je weleens meegemaakt dat je na een indringend gesprek met een woordvoerder denkt: nu ik deze kritiek zo hoor, had ik mijn uitzending toch anders aangepakt?
‘We hebben met Zembla een keer een uitzending gemaakt over de invloed van de tabakslobby op minister Schippers van Volksgezondheid. In die uitzending liet ik allerlei deskundigen en betrokkenen aan het woord, die stelden dat door haar liberale beleid om elke overheidsbetutteling los te laten, het roken toenam, met alle gevaren van dien.
Die uitzending hebben we van een snedige titel voorzien: “Minister van Tabak”. Toen ik later Schippers voor een ander onderwerp wilde interviewen, wilde ze daaraan niet meewerken. Haar woordvoerder adviseerde me om eerst maar eens een gesprek met haar te voeren om de lucht te klaren en haar visie op de uitzending te horen. Nadien ben ik toch wat anders tegen die uitzending gaan aankijken, en dan vooral tegen de titel. Ik had steeds benadrukt dat de uitzending journalistiek stond als een huis, en dat vond en vind ik ook echt. Maar in het gesprek met Schippers, die overigens zeer professioneel bleef, kreeg ik ook door wat de titel van deze uitzending, “Minister van Tabak”, met haar deed. Ze maakte me duidelijk dat ik haar als persoon had gereduceerd tot een omstreden dossier. Destijds vond ik die titel weliswaar scherp, maar goed gevonden; nu realiseerde ik me wat zo’n frame met iemand doet. Het is goed dat journalisten zoiets beseffen als ze een scherpe kop, titel of tweet over hun artikel moeten maken.’
Journalisten moeten niet zomaar een Woo-verzoek doen en dan kijken wat er uitkomt
Doen journalisten genoeg aan zelfreflectie?
‘Nee. We zijn elke dag vooral heel druk met het artikel dat of de uitzending die we moeten maken. Natuurlijk worden die publicaties wel geëvalueerd – wat was er goed, wat kan beter? – maar echt afstand nemen en ons de vraag stellen waar we eigenlijk mee bezig zijn en waarom, dat doen journalisten nauwelijks. Uitzonderingen daargelaten, want de echt goede, zoals Kees Boonman, Joris Luyendijk en Tom-Jan Meeus, doen het wel. Voorlichters bezinnen zich op congressen veel meer over hun vak dan journalisten. Die vinden dat ze daar geen tijd voor hebben, omdat ze hun stukkie moeten tikken. Die bezinning zou veel meer gestimuleerd moeten worden.’
In een interview in CDV plaatste oud-minister Grapperhaus – naast andere kritiek op journalisten – vraagtekens bij de praktijk van de Wet open overheid, voorheen de Wob, omdat het te veel tijd van ambtenaren kost, maar vooral omdat het wantrouwen toeneemt als alles, ook tijdens het proces op een ministerie, openbaar wordt.2 Heeft hij hierbij een punt?
‘Nee, absoluut niet. Als het ambtenaren te veel tijd kost, moeten ze maar wat minder tijd besteden aan het zwartlakken van allerlei passages in overheidsteksten. Als ik een kwestie onderzoek, vind ik het ontzettend belangrijk dat ik alles te zien krijg. Ook hoe een rapport tot stand gekomen is. Burgers hebben recht om dat te weten. Aan de andere kant moeten journalisten wel gerichte vragen stellen en niet zomaar een Woo-verzoek doen en dan maar kijken wat er uitkomt. Ook moeten ze niet uit zijn op een relletje, alsof het interessant is dat ambtenaren elkaar tegenspreken. Dat is over het algemeen onbelangrijk, omdat er altijd discussies in organisaties zijn. Natuurlijk zie ik de druk die Woo-verzoeken op ministeries leggen, maar de overheid blijft in dit alles mijns inziens ontzettend hardleers. Als je in Scandinavië een verzoek indient, krijg je per ommegaande de stukken.’
Hoe kijk je bij dit alles tegen de Raad voor de Journalistiek aan, de instantie die uitspraken kan doen als er klachten zijn tegen artikelen of uitzendingen van journalisten? Functioneert de Raad voldoende om de zelfreflectie onder journalisten te stimuleren, en beseffen ze dat ze zelf ter verantwoording geroepen kunnen worden? Grapperhaus was daar in het interview kritisch op.
‘Eerlijk gezegd leven er onder onderzoeksjournalisten grote zorgen over de Raad voor de Journalistiek, maar dan om een andere reden. We zien dat de Raad niet goed in staat is om onderzoeksjournalistieke producties op hun merites te beoordelen. Hij rekt zijn bevoegdheid te veel op en gaat op de stoel van de maker zitten. De Raad blijkt onvoldoende in staat te zijn om de ingewikkelde onderzoeksdossiers waarover wij publiceren, goed en objectief te toetsen en komt met subjectieve oordelen, waar bedrijven die een klacht hebben ingediend mee aan de haal gaan. Waar onderzoeksjournalisten maanden over doen, beoordeelt de Raad in een paar middagen. Bij sommige leden van de Raad was er ook sprake van de schijn van belangenverstrengeling. Om als betrouwbaar orgaan goed te functioneren zou de Raad veel beter moeten worden bemand en zich moeten onthouden van subjectieve en smaakgebonden oordelen.’
Ik besef nu wat er aan de andere kant van de telefoonlijn gebeurt als een journalist belt
Lastig en onvoorspelbaar
Je citeert in je bundel de Amerikaanse socioloog Michael Schudson, die schreef: ‘Why democracies need an unlovable press’,3 en George Orwell, die zei: ‘Journalism is printing what someone else does not want printed; everything else is public relations.’ Kijk je zelf ook zo tegen de journalistiek aan?
‘Nou, het is goed dat we lastig en onvoorspelbaar zijn, maar het is zeker niet zo dat journalisten als doel moeten hebben om onaardig gevonden te worden of nooit iets positiefs over bestuurders zouden mogen schrijven dan wel uitzenden. In een Zembla-uitzending over de stankoverlast van de intensieve veehouderij hebben we twee bewindslieden niet in Den Haag maar in Deurne geïnterviewd, waar ze ook in gesprek gingen met burgers en lokale politici. Dat deden de bewindslieden goed, ook omdat ze eerlijk en realistisch waren, en toegaven dat er fouten waren gemaakt door de overheid. Dit was dus prima pr, en tegelijk goede televisie. Journalisten moeten zo feitelijk mogelijk informeren en die feiten waar nodig duiden, óók als die feiten positief zijn. Tegelijk zijn journalisten een soort anarchistisch potentieel in de samenleving waarmee deze haar voordeel kan doen. Sommige woordvoerders hebben me daar ook op gewezen: zij zien ook dat het denken in reputaties te veel de overhand heeft genomen en wijzen ons op onze verantwoordelijkheid om daardoorheen te prikken.’
Wat is je vooral bijgebleven uit de gesprekken die je met woordvoerders hebt gevoerd?
‘Ik besef nu wat er aan de andere kant van de telefoonlijn gebeurt als er een journalist belt, en zeker een onderzoeksjournalist. Welke heftige reacties dat kan veroorzaken omdat men bang is dat de organisatie negatief in het nieuws komt.
Ook realiseer ik me meer dat niet alleen ons vak als journalist een balanceeract is, maar ook dat van woordvoerders, omdat zij met wisselende belangen te maken hebben. Vaak wil een woordvoerder wel dat er een interview met een bestuurder komt, maar houdt deze het tegen.’
Alles overziende: draagt de journalistiek op dit moment bij aan het vertrouwen in de samenleving, of moet ze er juist voor oppassen om aan het wantrouwen bij te dragen?
‘Die vraag kan ik in zijn algemeenheid niet beantwoorden; je hebt goede journalisten en minder goede, zoals er ook goede en minder goede woordvoerders zijn. Sommige woordvoerders denken alleen in marketingtermen en verpesten hun bazen met allerlei mediatrainingen; andere zijn echt uit op goede voorlichting. Zelf wil ik zaken zo goed mogelijk uitzoeken en burgers vervolgens informeren.
Ik heb niet veel met die stroom van journalisten op tv die alleen maar duiden. Maar om zaken uit te zoeken, heb ik wel het vertrouwen van woordvoerders nodig. Het is daarom belangrijk dat we elkaar niet blijven gijzelen met allerlei vooringenomenheid. Ga het gesprek aan, zeg wat je belangen zijn en wees daarbij eerlijk: tast af of de ander bonafide genoeg is om zaken mee te doen. Het is van groot belang dat woordvoerders serieuze journalisten niet als onbetrouwbaar wegzetten. Journalisten moeten op hun beurt mensen in hun waarde laten, en tegelijk onwrikbaar zijn als ze misstanden willen aankaarten. Tegen hen zou ik willen zeggen: doe wat minder aan journalistiek als entertainment en wees soft op de persoon, maar blijf stoer op de inhoud.’
Interview in het kort:
De journalistiek én de woordvoering zijn erbij gebaat als ze de vooringenomenheid richting elkaar loslaten en elkaar meer vertrouwen
Beide beroepsgroepen behouden hun eigen verantwoordelijkheid en belang, maar ze kunnen vanuit dat vertrouwen wel meer oog hebben voor de complexiteit van het werk van de ander
Woordvoerders en bestuurders in ministeries, toezichtsorganen en bedrijven laten zich te veel beïnvloeden door reputatiedenken, waardoor ze fouten niet toegeven
Het wantrouwen in de samenleving komt niet doordat journalisten misstanden aankaarten, maar doordat de politiek en bedrijven daar uit angst voor reputatieschade te weinig aan doen
Journalisten reflecteren te weinig over hun manier van werken en de vraag of ze recht doen aan de personen over wie ze schrijven of uitzenden
De overheid moet alles in het werk stellen om transparant te zijn over haar besluitvorming; de journalistiek moet gericht van de Wet open overheid gebruikmaken
Noten
- 1.Ton van der Ham, Voorbij het wantrouwen. Onderzoeksjournalist Ton van der Ham voert indringende gesprekken met woordvoerders. Gouda: Leene Communicatie, 2023. Te downloaden via https://leenecommunicatie.nl/wp-content/uploads/2023/03/Voorbij-het-wantrouwen-tvdh-eversie1-2.pdf
- 2.Marc Janssens, ‘Vanuit de basis: “Overheid wordt met te veel wantrouwen bejegend”’, Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 4, pp. 16-25, aldaar p. 22.
- 3.Zie: Michael Schudson, Why democracies need an unlovable press. Cambridge: Polity Press, 2008.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.