Overheid moet goede journalistiek meer ondersteunen
Samenvatting
Gezien de stormachtige ontwikkelingen waarin kwaliteitsmedia zich bevinden en de waarde die deze hebben voor een goed functionerende democratie, moet de overheid een betere en concretere visie op de journalistiek ontwikkelen, ook of juist op de private nieuwssector. Onorthodoxe maatregelen zijn wellicht nodig, zoals een gratis digitaal abonnement voor elk huishouden.
‘Where the press is free and every man able to read, all is safe.’
Thomas Jefferson
‘Vroeger? Toen konden uitgevers lunchen en golfen’, vertrouwde een oudgediende in het vak me ooit toe. Die tijd, waarin de krant relatief schaarse informatie distribueerde naar nieuwsgretige, betalende trouwe lezers, ligt definitief achter ons. De ontzuiling speelde een rol, maar vooral sinds toegang tot het internet gemeengoed werd, halverwege de jaren negentig, is de hectiek in de journalistieke sector niet meer tot bedaren gekomen. Nu zijn we aangekomen op het moment dat een bezinning op de waarde van die journalistiek urgent is, en een minder krampachtige verhouding tussen media en overheid wenselijk voor de toekomst.
Om dit toe te lichten, schets ik eerst kort de belangrijkste ontwikkelingen in het journalistieke landschap sinds halverwege de jaren negentig. Het internet maakte een einde aan de poortwachtersfunctie van de media. Die beheerden niet langer de middelen om te publiceren en distribueren. Iedereen kon boodschapper worden en de informatievoorziening werd democratisch, inclusief het bijbehorende geloof in een vrije, betere, eerlijkere, globale en vooral begripvollere samenleving. Ook media – gespitst op de nieuwe bereiksmogelijkheden die het internet bood – stapten massaal in.
Aan de ‘contentkant’ ging dit goed. Het bereik nam ook over de landsgrenzen een hoge vlucht. Ook de advertentieomzet had er baat bij, al raakten kranten de rubrieksadvertenties kwijt aan partijen als Marktplaats. De economische crisis na 2008 deed die inkomsten echter weer verdampen, terwijl tegelijk bezuinigende lezers hun abonnement verruilden voor het gratis lezen van nieuws via internet. De jaren erop daalden papieren oplagen en gingen kranten zich richten op lezersinkomsten via abonnementen. Steeds meer kranten kwamen in handen van enkele grote (Belgische) uitgevers. De betaalmuur deed z’n intrede. Langzaam werd betalen voor digitale inhoud normaal, geholpen door de komst van onder andere Spotify en Netflix.
Jongeren
Toch is de betalingsbereidheid gemiddeld genomen nog erg laag: volgens het Reuters Digital News Report 2023 betaalt 17% van de Nederlanders voor online nieuws.1 Jongeren zijn daartoe weliswaar meer bereid, maar hun aandacht gaat minder uit naar traditionele journalistieke media, en meer naar het verwerven van informatie via socialemediakanalen als TikTok en Instagram. De Mediamonitor 2023 die het Commissariaat voor de Media in oktober publiceerde, luidt hierover de noodklok.2 Het bijbehorende nieuwsbericht stelt: ‘Het Commissariaat voor de Media maakt zich zorgen of jongeren wel voldoende in aanraking komen met kwaliteitsnieuws en professionele journalistiek.’3
Tot zover zou men nog kunnen stellen dat hier sprake is van economische factoren: de markt verandert door innovatie, de journalist als tussenpersoon verdwijnt, nieuwe partijen grijpen hun kans, bestaande organisatieculturen passen zich met meer of minder moeite aan, en voor de consument is er wat te kiezen. Toch is hiermee geen einde gekomen aan de dynamiek van de disruptie die zich de afgelopen decennia voltrok. Die heeft namelijk een nieuwe en verhevigde dimensie gekregen, een vervolg dat veel fundamenteler en dieper doorwerkt in het journalistieke complex, zodanig dat de samenleving er schade door ondervindt. Het is hier, op dit punt, waar overheid en journalistiek zich opnieuw tot elkaar moeten gaan verhouden en onbevangen het gesprek over oplossingen zouden moeten voeren.
Steeds meer professionele media zien zich geconfronteerd met wantrouwen en uitdagingen voor de veiligheid van hun journalisten
Waar hebben we het dan over? De perfect storm waarin de media zich nu bevinden, kent een paar ingrediënten die rechtstreeks verband houden met de digitale revolutie. Die bracht niet alleen een democratisering in het publiceren, maar zorgde ook voor een overload aan informatie. Rijp en groen, clickbait of gebalanceerd, links of rechts, feitelijk correct of karikaturaal: internet brengt voor elk wat wils, gevraagd maar ook ongevraagd als het algoritme dat wil, en dat alles in enorme hoeveelheden, van kattenfilmpjes tot oorlogsbeelden.
De gevolgen zijn een toename van – zeer moeilijk te bestrijden – nepnieuws, informatieafmatting en nieuwsmijding. In de informatieverwarring grijpen propagandisten van dictators tot zolderkamertoetsenbordridders hun kans. Het gevolg van dit alles is twijfel bij ontvangers over wat waar en niet waar is, welke afzender te vertrouwen is en welke niet. Niet zelden is het de onderbuik die uitsluitsel moet geven. Steeds meer professionele media zien zich geconfronteerd met wantrouwen en uitdagingen voor de veiligheid van hun journalisten. Grote platforms als Facebook en Google wenden zich intussen af van het doorgeven van nieuws, mede ingegeven door (Europese) regelgeving en vergoedingsclaims rond het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Het gevolg is dat bijvoorbeeld Facebookgebruikers steeds minder ‘toevallig’ nieuws van professionele nieuwsmedia zullen gaan tegenkomen in hun tijdlijn.
En dan moet de impact van generatieve artificiële intelligentie zoals toegepast in ChatGPT nog tot volle wasdom komen. Er zitten onmiskenbaar positieve kanten aan een welgemanierde zoekmachine. Maar tegelijk is een door big tech via ‘vangrails’ genormeerd taalmodel in potentie een bedreiging voor een vrije meningsuiting, in elk geval waar het gaat om ‘incorrecte’ meningen. Als (buitenlandse) algoritmes gaan bepalen wat we mogen schrijven of zeggen, worden we als burgers geregeerd door de techniek en verstomt het democratische gesprek over wat wel of niet toelaatbaar is.
Verschuivende poortwachtersfunctie
Googles ambitie om met behulp van AI antwoorden op vragen direct uit te serveren, vormt bovendien een probleem voor (journalistieke) websites die afhankelijk zijn van verkeer door Google c.s. De zoekmachine maakt dan gebruik van informatie op het internet, maar zorgt ervoor dat een bezoek aan die websites overbodig wordt. Want waarom zou je nog op een link klikken als je het antwoord al hebt? De poortwachtersfunctie verschuift opnieuw, en nu weer in omgekeerde richting: is het straks big tech die de informatiestromen beheerst? Worden journalisten ‘slechts’ leveranciers aan een taalmodel?
Een van de pijlers onder een goed functionerende samenleving is een goed en evenwichtig geïnformeerde samenleving. Juist dit staat onder druk in een tijd waarin mensen in maatschappelijke en informatieve filterbubbels leven, ze niet altijd goed weten welke informatie deugt, en zij niet bereid of in staat zijn zich te laten informeren door professionele media – dat wil zeggen, media die als hoofdactiviteit informatie verwerken en daarbij handelen naar de Code van Bordeaux.4 De gevolgen die momenteel aan het licht komen, zijn wantrouwen, polarisatie, onveiligheid en beperking van de vrijheid van meningsuiting en opvatting waar onwelgevallige meningen worden ‘gecanceld’ in plaats van besproken. In een samenleving waar het goed toeven is, hebben de deelnemers echter kennis van andere opvattingen en leefwerelden, is er onderling begrip en debat, worden geïnformeerde beslissingen genomen. Het is hoog tijd dat journalistiek en overheid beide hun verantwoordelijkheid nemen om hieraan een grotere bijdrage te leveren. Zij kunnen elkaar daarbij helpen. Maar dan moet er wel verder dan de eigen schaduw worden gekeken. Daarover verderop meer.
Journalistiek en overheid kunnen elkaar helpen om te komen tot een samenleving met meer kennis, onderling begrip en debat
De verhouding tussen overheid en journalistiek in Nederland is eerst en vooral gefundeerd op artikel 7 van de Nederlandse Grondwet, waarin de persvrijheid onder woorden wordt gebracht: ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ (artikel 7 lid 1). Hetzelfde geldt voor openbaarmaking via radio en televisie of andere middelen (lid 2 e.v.). In de tweede plaats speelt de ‘reguliere’ wetgeving een rol. Want hoewel er dus nooit toestemming nodig is voor een publicatie, kan een auteur wel achteraf om rekenschap worden gevraagd, bijvoorbeeld als een tekst of uitzending discrimineert, lasterlijk is of aanzet tot haat. Persvrijheid en verantwoordelijkheid gaan dus hand in hand. Verder is bepaald dat de overheid regels mag hanteren om ervoor te zorgen dat kinderen jonger dan 16 jaar worden beschermd tegen bepaalde vertoningen. De persvrijheid garandeert dat de pers kan functioneren zonder inmenging of censuur van de overheid, en is daarmee fundamenteel onderdeel van democratie en vrije samenleving.
Hiermee direct verbonden is onafhankelijkheid van de pers: zij fungeert los van de overheid, bericht zo objectief mogelijk en laat zich niet leiden door overheidsbelangen of -beleid. Een van de instrumenten daarbij is de Wet open overheid, sinds 1 mei 2022 de opvolger van de Wet openbaarheid van bestuur. Dankzij deze wet kunnen journalisten (en burgers) overheidsdocumenten opvragen. Dat bevordert de transparantie en stelt (onderzoeks)journalisten in staat om de overheid kritisch te volgen en te rapporteren over haar activiteiten.
Plasterk-journalisten
Institutioneel krijgt de verhouding tussen journalistiek en media enerzijds en de overheid anderzijds vorm in de financiering van de Nederlandse Publieke Omroep en regelgevende instanties als het Commissariaat voor de Media, dat toezicht houdt op de omroepwereld om onafhankelijkheid, diversiteit en kwaliteit van de informatievoorziening te waarborgen. Verder bestaan er organisaties als het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, die overheidssubsidies verdelen om kwaliteit, onafhankelijkheid, innovatie, regionale nieuwsvoorziening en pluriformiteit (verscheidenheid in het media-aanbod) te bevorderen. Een zeer gerichte (en succesvolle) overheidsmaatregel om media te steunen, was de Plasterk-regeling.
Deze regeling, genoemd naar toenmalig minister Ronald Plasterk (OCW), maakte het mogelijk dat mediabedrijven goedkoop jonge journalisten in dienst konden nemen. Veel van die ‘Plasterk-journalisten’ konden daarna op de redacties aanblijven. Verder is de omgang tussen het bevoegd gezag en media gereguleerd in bijvoorbeeld afspraken over de politieperskaart, nodig om als erkend en geaccrediteerd journalist verslag te kunnen doen bij calamiteiten.
Men zou kunnen stellen: het voorgaande weerspiegelt vooral de klassieke, formele verstandhouding tussen journalistiek en overheid. Niet-formeel kent de relatie minder ‘grijpbare’ kanten. Die komen onder andere tot uitdrukking in het onderscheid tussen publieke en private media. Die eerste kennen, hoewel inhoudelijk onafhankelijk, een afhankelijkheidsrelatie in de financiering. Private media, met of zonder winstoogmerk, opereren zelfstandig en koesteren hun onafhankelijkheid. Toch merken zij de gevolgen van het mediabeleid, bijvoorbeeld in de bestuurlijke gerichtheid op de publieke landelijke en regionale media en het als gevolg van die taak open kanaal tussen beleidsmakers en omroepbestuurders. In een tijd waarin omroepen niet langer nodig zijn voor datgene waarvoor zij ooit zijn opgericht – de verdeling van schaarse etherruimte – en publieke en private media elkaar ontmoeten in het digitale domein, kan dit snel gaan wringen. Een recent voorbeeld hiervan is NPO Luister, het nationale podcastplatform van de publieke omroep, waarmee private partijen die uit eigen middelen podcasts produceren zich beconcurreerd zien. Een ander voorbeeld zijn de geschreven artikelen die de NOS produceert voor de eigen nieuwswebsites en die ook in kranten niet zouden misstaan.
Daarnaast klinken er opmerkingen over ‘de media’ in het ook door politici gevoerde publieke debat die hun uitwerking niet missen. De ‘mainstreammedia’ – bedoeld zijn meestal de klassieke, professionele media – worden door een deel van het publiek verguisd en gezien als spreekbuis van instituties die men al evenzeer wantrouwt. De veiligheid van journalisten is de laatste jaren een hot topic bij uitgeverijen; de NOS besloot haar logo’s van de dienstauto’s te verwijderen. Het informele ‘persbeleid’ wordt dus onder andere gekenmerkt door met politieke overtuigingen gevoed beleid, lobby en geëxploiteerde (en gepolariseerde) opvattingen.
De ‘oude’ verhouding tussen overheid en journalistiek was weliswaar comfortabel, maar is niet langer houdbaar
Overstijgende waarden
Overzien we nu het tot hiertoe beschreven speelveld, dan wordt duidelijk dat de ‘oude’ verhouding tussen overheid en journalistiek weliswaar comfortabel was, maar niet langer houdbaar is. Niet langer is de markt (of het omroepbeleid) bepalend en voldoende zoals in een wereld waarin media nog ‘gewoon’ op hun journalistiek gezaghebbende woord worden geloofd. Er zijn overstijgende waarden in het geding gekomen. Geïnformeerd zijn als burger, kennisnemen van andere opvattingen en daarmee komend wederzijds begrip, keuzes maken op basis van betrouwbare, feitelijk juiste informatie: het zijn essentiële voorwaarden voor een goed functionerende democratie en harmonieus samenleven. En daar zou ‘de overheid’ best iets van mogen vinden, te beginnen met een visie op de rol en waarde van journalistiek in een democratische samenleving. Daar ontbreekt het aan. Het rapport van de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers (de ‘commissie-Brinkman’) deed al in juni 2009 een serieuze poging om de waarde van journalistiek voor het democratisch bestel te duiden. Er werd gewaarschuwd voor ‘schade aan de journalistieke infrastructuur met gevolgen voor het democratische bestel die niet worden opgevangen door nieuwe vormen en online constellaties’.5 Maar tot een Haagse visie op de kernwaarden van journalistiek voor de democratische samenleving, laat staan beleid om die waarden stevig te borgen, kwam het vervolgens almaar niet. De urgentie was destijds wellicht nog te bagatelliseren, maar dat kan nu niet meer. Intussen komt het verkiezingsprogramma van het CDA op dit punt nog niet veel verder dan enkele zinnen over het versterken van de regionale nieuwsvoorziening.
Hoe dan wel? Een daadwerkelijke visie op de waarde van vrije, onafhankelijke journalistiek voor de democratische samenleving kan de basis zijn onder beleid om die journalistiek de steun en ruimte te geven die zij nodig heeft om te floreren, en zo bijdragen aan een goed geïnformeerde samenleving en betrokken burgerschap. Daarvoor is nodig dat zowel politiek als journalistiek hun verantwoordelijkheid nemen en voorbij de bestaande verhoudingen kijken. Voor de journalistiek dient in de eerste plaats de publieke taak uitgangspunt te zijn, alleen al omdat nieuws onmiskenbaar invloed heeft op het maatschappelijk klimaat. Hijgerigheid en clickbait of winstmaximalisatie passen daarbij niet. Dienstbare, luisterende, publieksgerichte, onafhankelijke en tegelijk op fouten aanspreekbare, kritische, feitelijk correcte journalistiek wel, want die voedt het vertrouwen. Daarnaast moeten media het aandurven de – terecht – gekoesterde onafhankelijkheid van de overheid te heroverwegen. Niet om die al te makkelijk bij het vuil te zetten, maar omdat er fundamentele zaken op het spel staan. Is het werkelijk zo dat vormen van coöperatie, om invulling te geven aan de verantwoordelijkheid om de samenleving te dienen, kritische journalistiek in de wielen rijden? Of zou er ruimte kunnen worden gezocht?
In de tweede plaats is voor de continuïteit en pluriformiteit van media die ‘dienstbaar’ willen werken en misschien daardoor zelfs hun verdienmodel zien veranderen, nodig dat onbevangen naar onconventionele oplossingen kan worden gekeken. De overheid op haar beurt zou omwille van het democratisch functioneren en het samenleven als onderling verbonden burgers beleid moeten durven formuleren dat ook op de private nieuwssector is gericht.
De overheid zou beleid moeten durven formuleren dat ook op de private nieuwssector is gericht
Voucher
Zulk beleid kan behalve in een visie op de rol en waarde van journalistiek zijn vertrekpunt hebben in objectieve criteria voor te vertrouwen kwaliteitsmedia. Dit zijn, bijvoorbeeld, media die als hoofdtaak het journalistiek verwerken van informatie hebben en die daartoe geschoolde journalisten inzetten die zich houden aan de Code van Bordeaux. Zulke media kunnen worden gebruikt voor (verplichte) media-educatie op basis- en middelbare scholen. Een abonnement erop zou voor iedereen fiscaal aftrekbaar kunnen zijn. Of gratis digitaal beschikbaar voor elk huishouden: voor elk adres een voucher voor een privaat medium naar keuze. En zo valt er vast meer te bedenken.
Ongewenst? Gevaarlijk met het oog op de journalistieke zuiverheid en onafhankelijkheid? In andere westerse landen is onder erkenning van het belang van een gezonde, vrije pers een vorm van structurele support normaal of in overweging. De NOS bewijst dagelijks dat het gezegde ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ niet opgaat. Bovendien, we hebben altijd artikel 7 van de Grondwet achter de hand. Maar bovenal zijn we op het punt beland dat de immateriële waarde van journalistiek met vereende krachten overeind moet worden gehouden. Nieuwsmedia hebben een unieke verbinding met democratie en vrijheid van meningsuiting. Ze fungeren als een hoeksteen. Daar moeten politiek én journalistiek wat voor overhebben.
Artikel in het kort:
De journalistiek bevindt zich in turbulente tijden: concurrentie van gratis nieuws op internet, nepnieuws, mediamijding en AI zorgen ervoor dat de professionele journalist ogenschijnlijk overbodig wordt
Dit noodzaakt opnieuw na te denken over het belang van media voor samenleven en betrokken burgerschap
Politiek Den Haag heeft tot nu toe te weinig visie ontwikkeld om de in een democratie waardevolle rol van de professionele (commerciële) journalistiek in stand te houden
Onconventionele oplossingen moeten daarbij overwogen worden, zoals een fiscaal aftrekbaar abonnement op kwaliteitsmedia of zelfs een gratis (digitaal) abonnement voor elk huishouden
Deze betrokkenheid van de overheid hoeft niet ten koste te gaan van de journalistieke onafhankelijkheid
Voor het behoud van het vertrouwen in de democratische rechtsstaat moet zowel de journalistiek als de overheid de krampachtigheid in de onderlinge relatie loslaten
Noten
- 1.Zie https://reutersinstitute.politics.ox.ac.uk/digital-news-report/2023/netherlands
- 2.Jorien Scholtens, Janet Slabbekoorn en Edmund Lauf (red.), Mediamonitor 2023. Hilversum: Commissariaat voor de Media, oktober 2023.
- 3.Commissariaat voor de Media, ‘Mediamonitor 2023: Kloof in mediagebruik tussen generaties steeds groter’ [nieuws], website CdvM, 31 oktober 2023. Zie www.cvdm.nl/nieuws/mediamonitor-2023-kloof-in-mediagebruik-tussen-generaties-steeds-groter
- 4.De code van Bordeaux biedt een voorschrift voor journalisten. In april 1954 nam de Internationale Federatie van Journalisten deze aan op een congres in Bordeaux. In 1986 werd een artikel over racisme toegevoegd.
- 5.Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers, De volgende editie. Adviesrapport Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers. Den Haag: Auteur, 23 juni 2009, p. 7.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.