‘Overheid wordt met te veel wantrouwen bejegend’
Samenvatting
Ferdinand Grapperhaus kijkt met een goed gevoel terug op zijn ministerschap, al was het bij tijd en wijle pittig door heftige gebeurtenissen als de moord op advocaat Derk Wiersum, en ergerde hij zich soms aan de vervreemdende manier waarop politiek Den Haag werkt. Terugblikkend is hij vooral bezorgd over de stroom kritiek op de overheid, die mede het vertrouwen in de rechtsstaat aantast. ‘Het voortdurende gehamer op een tekortschietende overheid is een groot probleem aan het worden. En de roep om meer openheid zal dit wantrouwen alleen maar doen toenemen.’
Hij was een van de verrassingen in het derde kabinet-Rutte: Ferdinand Grapperhaus (63), de advocaat, hoogleraar arbeidsrecht, oud-kroonlid van de SER en boekenschrijver die in 2017 minister van Justitie en Veiligheid werd. In het CDA was hij echter lang geen onbekende, nadat hij in 2010 het landelijke verkiezingsprogramma had geschreven en sinds begin deze eeuw in diverse commissies van de partij actief was geweest. Met zijn ministerschap trad hij in het spoor van zijn vader, die als KVP-politicus eind jaren zestig vier jaar staatssecretaris Financiën was in het kabinet-De Jong. ‘Vlak voor zijn overlijden in 2010 zei mijn vader in een gesprek nog tegen me: nu je zo actief in het CDA geworden bent, moet je ook wel minister namens die partij willen worden. Voor staatssecretaris ben je te oud. Ik vond dat hij in dat laatste wel gelijk had.’
In zijn Amsterdamse woning blikt Grapperhaus terug op zijn ministerschap en vertelt hij waarom de christendemocratie hem na aan het hart ligt en waar het CDA zijns inziens voor moet staan. Daarbij kraakt hij soms harde noten. Over de partij die gebrek aan visie toont op belangrijke actuele onderwerpen. Over de media die te weinig zelfreflectie tonen op hun rol in politiek en samenleving. Over de gekte die er volgens hem heerst rond de jacht op transparantie bij de overheid, waardoor inmiddels meer ambtenaren met de Wet open overheid (Woo) bezig lijken te zijn dan met de inhoud van beleid. En over de gevolgen die dit alles heeft voor de rechtsstaat. ‘Een solide rechtsstaat is juist gebaseerd op maatschappelijk vertrouwen. Goed functionerende media maar ook een bloeiende christendemocratie dragen daar als het goed is aan bij, omdat zij niet als een pendule van het ene uiterste naar het andere slingeren, maar met nuance de zaak van diverse kanten bekijken.’

Ferdinand Grapperhaus
Foto: Leonard Walpot
Hoe bent u bij het CDA en de christendemocratie gekomen? Is dat vanuit huis en school, onder andere via het christelijk geloof, gebeurd?
‘Ik heb in Den Haag op het Aloysius College bij de jezuïeten op school gezeten, waar, zoals vaak bij katholieken, meer het Nieuwe Testament dan het Oude Testament centraal stond. Vooral aan de verhalen van Jezus werd op school, maar ook thuis, veel aandacht besteed. Mijn vader had niet zoveel met katholieke donderpreken, maar nam naar de kerk wel altijd zijn bijbel mee, wat voor een katholiek uitzonderlijk was. Zelf kreeg ik op mijn zevende bij het doen van de eerste communie een kinderbijbel, waarin ik vaak heb gelezen. Ik ken veel van de verhalen van het Oude en Nieuwe Testament dan ook van voor tot achter. Op mijn vijftiende of zestiende stopte ik met elke week naar de kerk gaan, maar ik heb die Bijbelse verhalen altijd ter harte genomen. Mijn schoonvader zei tegen Floor, mijn eerste vrouw, die in 2016 is overleden, profetische woorden toen zíj aangaf niet meer wekelijks naar de kerk te willen gaan: “En waar denk je dan de woorden te horen die je elke zondag in de kerk hoort?” Maar hij was een rechtgeaarde protestant en die preken zijn veel inhoudelijker dan de katholieke, moet ik toegeven. De persoon van Jezus heeft me – meer dan die van God de Vader – nooit meer losgelaten, vooral vanwege de manier waarop hij met zijn leerlingen altijd bezig was met deze vraag: zijn we hier alleen maar voor onszelf, of zijn we geroepen om het goede te doen voor de mensen om ons heen?’
Welke verhalen over Jezus hebben u vooral geïnspireerd?
‘Heel veel, waarbij ik overigens niet geloof dat we ze allemaal letterlijk moeten nemen. Bij het graf van mijn vrouw heeft mijn moeder het prachtige gedicht van Ed. Hoornik over de dochter van Jaïrus voorgelezen.1 Persoonlijk denk ik niet dat Jezus echt iemand uit de dood heeft opgewekt, maar dat hij de ouders van het meisje wilde laten zien dat ze naar elders is gegaan. Floor geloofde sterk in het hiernamaals, terwijl ik dat veel minder heb, maar ik kan het fout hebben. Voor mij is vooral belangrijk wat het geloof voor ons hier betekent: hoe kunnen we goeddoen, voor de mensen om ons heen en dan vooral voor de mensen die het niet goed getroffen hebben? Dat betekent niet dat we alle metafysische vragen terzijde moeten schuiven. Niemand weet immers waar de oerknal vandaan kwam, en het is aannemelijk dat daar een God achter zit. Alleen moeten we ons in die metafysica niet verliezen. Het gaat om goeddoen hier op aarde. Toen ik nog advocaat was, begon ik lezingen vaak met een Bijbelverhaal over Jezus, bijvoorbeeld over de werkers in de wijngaard, waarin de arbeiders die maar even gewerkt hebben, toch evenveel loon ontvangen als zij die de hele dag gezwoegd hadden. Voor juristen is dat een ingewikkeld verhaal, omdat het onrechtvaardig lijkt. Het laat ons zien dat het recht in vele vormen kan komen, en dat ook de verliezers, de mensen die te laat zijn, degenen met een afstand tot de arbeidsmarkt en de armen, evenveel rechten hebben. Maar voor mij als persoon is het verhaal van Jezus over de rijke jongeling het bepalendst.’
Tollenaar Zacheüs
Waarom?
‘Dat gaat over de vraag of een rijk persoon het koninkrijk van God kan binnengaan. Volgens Jezus is dat zelfs moeilijker dan dat een kameel door het oog van een naald gaat. Het klinkt misschien heel braaf, maar dat houd ik me wel telkens voor. Laten we eerlijk wezen: ik heb het goed getroffen. Ik heb een huis, met mooie schilderijen aan de muur, een goede baan. En dan vraagt Jezus: ben je in staat om alles opzij te zetten wat je hebt, wat je bent, wat je is aangedaan en je boosheid daarover? Dat is heel moeilijk, omdat iedereen te maken krijgt met zaken die hij als onrechtvaardig ervaart. Ons rechtssysteem draait niet om honderd procent vergelding. Het is geen “oog om oog, tand om tand”; daarom ben ik ook meer van het Nieuwe dan van het Oude Testament, en vind ik het verhaal van de tollenaar Zacheüs zo prachtig. Er mag van genade sprake zijn. Toen ik afstudeerde heb ik mijn ouders in die zin ook toegesproken: mijn vader was het voorbeeld, zonder te weten dat ik later zelfs als bewindspersoon in zijn spoor zou gaan, maar mijn moeder was de genade. Zij kwam uit een soberder calvinistischkatholieke familie en heeft me geleerd dat we uit genade kunnen werken en leven. Dat is niet alleen veel beter voor de ander, maar ook voor jezelf. Wie in boosheid blijft steken, wordt elke ochtend wakker met deze gedachte: met wie zou ik nu eens gaan afrekenen? Genade past ook bij de christendemocratie, als het goed is. Daarom ben ik ook geen man van de vergelding.’
Mijn moeder heeft me geleerd dat we uit genade kunnen werken en leven
Wanneer bent u lid van het CDA geworden?
‘Dat is pas vrij laat gebeurd, in 2001. Ik was groot fan van Ruud Lubbers, maar bevond me in mijn studententijd meer in de rechterhoek van de PvdA, een andere volkspartij waar ik sympathie voor had. Toen aan het eind van Paars II Ad Melkert op het schild werd gehesen om Wim Kok als een soort vanzelfsprekende kroonprins als premier op te volgen, dacht ik echter: het moet niet gekker worden. Maar dat werd het met Pim Fortuyn als lijsttrekker van Leefbaar Nederland wel. Ik vond dat ik toen zelf actief moest worden, werd lid van het CDA en ben ook direct in allerlei kleine en grotere commissies en werkgroepen gaan deelnemen. Overigens vind ik het nog steeds een van de grootste vormen van onrecht in de Nederlandse politieke geschiedenis dat Fortuyn zijn succes niet heeft kunnen incasseren. Wat je ook van zijn denkbeelden vindt, hij had dat verdiend. Het CDA heeft mede aan Fortuyn zijn comeback te danken, maar we zullen nooit weten wat er gebeurd was als hij was blijven leven.’
Waarom heeft u uiteindelijk toch voor het CDA gekozen, en niet voor de PvdA?
‘Voor mij zijn beginselen heel belangrijk, en die haal ik uit de christelijke overtuiging. Het grote verschil tussen de sociaaldemocratie en de christendemocratie is dat de eerste te veel in sjablonen denkt en handelt: sociaaldemocraten willen heel de samenleving naar hun hand zetten en een soort heilstaat op aarde creëren waarin het kwaad en elke ongelijkheid is uitgeroeid. Christendemocraten weten dat de mens niet perfect is en dat het hier ook niet perfect zal worden, maar gaan ondertussen vanuit hun inspiratie wel aan de slag om het een beetje beter te maken. Tegelijk vind ik niet dat iedereen in de partij per se in God zou moeten geloven, zoals bij SGP en ChristenUnie het geval is; dat misverstand bestaat nog steeds over het CDA.
Wij hebben de waarheid niet in pacht en zullen nooit farizeïsch zeggen dat alleen onze visie de waarheid is. Van Kooten en De Bie hebben de weerzin daartegen ooit prachtig verwoord in hun satire ‘Onze God is de beste’ van De positivoos. Maar we hebben in de christendemocratie wel beginselen waarop we elkaar kunnen aanspreken. Ik ben er dan ook van overtuigd dat het CDA een middenpartij moet zijn, die vanuit haar principes bruggen naar links en naar rechts probeert te slaan. Het is onzin dat je als middenpartij geen overtuigingen kunt hebben omdat je veel compromissen moet sluiten. Je kunt prima aan je beginselen vasthouden en toch in de praktijk naar oplossingen zoeken.’
Voor mij zijn beginselen heel belangrijk en die haal ik uit de christelijke overtuiging
Barmhartigheid en bescheidenheid
Aan welke beginselen denkt u dan?
‘Aan barmhartigheid, gevoel voor je naasten, opofferingsgezindheid, gelijkwaardigheid, maar ook bescheidenheid, hoewel ik dat laatste zelf ook wel moeilijk vind. Ik mag graag in de belangstelling staan. In mijn boek Rafels aan de rechtsstaat heb ik vooral de gelijkwaardigheid van mensen en de barmhartigheid naar elkaar benadrukt.2 Te veel mensen in onze samenleving kunnen niet meer meekomen, of dat nu om werk, geld, sociale contacten of digitale kennis gaat. Mensen raken losgeslagen van de gemeenschap, en we zien onder andere in de VS waartoe dat met allerlei volksmennerij kan leiden. Ik noem in dat boek een project in Parijs, waar een projectontwikkelaar een wijk opkocht inclusief alle bakkers en slagers, zodat er een soort wooncondominium ontstond waar alleen nog maar rijke mensen konden wonen. De hele buurt stond daarna via bewakingscamera’s onder controle en is, omdat het er te duur is geworden, ontoegankelijk geworden voor gewone mensen. Dat is echt de dood in de pot voor de gemeenschap, waar mensen van allerlei achtergronden en klassen elkaar op straat moeten kunnen ontmoeten. Zelf probeer ik met iedereen, ook op straat, in gesprek te blijven.
We moeten ons niet opsluiten in ons eigen kleine wereldje, hoe makkelijk dat ook is als je bijvoorbeeld een goede advocatenpraktijk hebt of minister bent. Toen ik advocaat was heb ik er altijd op gehamerd dat elke advocaat ook zaken pro deo moet aannemen. Dan ontmoet je mensen die in een andere setting leven dan jijzelf, en dat is ontzettend leerzaam. Wie alleen maar met zijn soortgenoten van de Zuidas omgaat, sluit zich in een bubbel op.’
Hoe taxeert u de positie en handelwijze van het CDA nu en de afgelopen jaren?
‘Toen ik minister af was, besloot ik om niet veel interviews te geven of in praatprogramma’s te zitten. Je wilt de mensen in het CDA maar ook je opvolgers op het ministerie niet steeds voor de voeten lopen. Toch wil ik er wel wat over kwijt, omdat het heel belangrijk is dat het CDA veel scherper dan tot nu toe het geval is, zijn profiel gaat neerzetten. Allereerst hadden we al in 2019 na het vertrek van Sybrand Buma een nieuwe politiek leider moeten kiezen. Dat had Wopke Hoekstra, Hugo de Jonge, Pieter Heerma of wellicht Mona Keijzer kunnen zijn, maar we hadden moeten kiezen om zo collectief kleur op de wangen te krijgen. Ik heb ook zelf gefaald door dat toen als buitenstaander niet op de agenda te zetten. Bij de Kamerverkiezingen van 2021 en de gemeenteraadsverkiezingen van dit jaar was het verhaal van het CDA vrijwel onzichtbaar. Dat de burger in de straat niet direct een paar thema’s bij het CDA kan noemen is al erg, maar dat we zelf eigenlijk ook niet wisten wat onze visie op belangrijke kernthema’s was, is dramatisch.’
Dat we als CDA zelf niet wisten wat onze visie op belangrijke kernthema’s was, is dramatisch
Op welke thema’s had het CDA dan vooral meer visie moeten hebben, en hoe zou die er wat u betreft uit moeten zien?
‘Als beginselpartij die barmhartigheid en opofferingsgezindheid centraal stelt, moeten we ons veel meer bekommeren om het sociale behoud van onze maatschappij, en mensen die buiten de boot dreigen te vallen erbij betrekken. Daarop moet de nadruk liggen: op alle beleidsterreinen. Dat geldt naar verschillende kanten toe. Hoewel ik het vaak met hem oneens was de afgelopen kabinetsperiode, kon ik het goed vinden met SP-Kamerlid Michiel van Nispen, die opkomt voor de mensen die het moeilijk hebben. En tegelijk vind ik ook dat we de mensen die bijvoorbeeld op de PVV stemmen niet moeten loslaten. Ik was het in 2010 dan ook niet eens met hen die zeiden dat we ons totaal niet met de PVV moesten inlaten. Laten we niet vergeten dat de PvdA destijds een vijfpartijencoalitie boycotte, waardoor de optie met de PVV als enige overbleef. We konden niet hele groepen kiezers die zich verlaten voelden, in de kou laten staan.’
Door zijn hoeven
Het opkomen van Sybrand Buma voor de somewheres in de steden en op het platteland en niet enkel voor de anywheres die overal in de wereld rondreizen, was zo gek nog niet?
‘Dat onderscheid ken ik niet zo goed, maar ik heb me wel altijd in de lijn van Sybrand kunnen vinden. Wij zijn heel verschillend – hij is als het ware meer van het Oude en ik van het Nieuwe Testament –, maar uiteindelijk komen we altijd bij hetzelfde uit, namelijk bij opkomen voor de sociale bescherming van de mensen die deze het hardst nodig hebben, en als het erop aankomt voor de gemeenschap gaan staan. Niet op een populistische manier, maar op een authentiek christendemocratische manier, waarbij je optreden overeenstemt met het verhaal dat je vertelt en je een visie hebt op tal van problemen die zich op dit moment aan ons opdringen.’
Waar denkt u dan vooral aan?
‘Aan hoe we onze rechtsstaat met een sociale verzorgingsstaat kunnen combineren. Aan hoe we moeten omgaan met de grote migratiestromen in de wereld, in Europa en bij ons. Aan de invloed van de klimaatverandering op ons welzijn, op de economie en op de manier waarop we in Nederland kunnen wonen. Maar vooral aan de onderlinge verwevenheid van al deze onderwerpen. Onlangs stond er in de Financial Times een artikel van Simon Kuper, een journalist met Nederlandse roots, die beschreef dat Nederland het eerste land is dat tegen de grenzen van de groei aan loopt en vastloopt op al deze thema’s. In de jaren vijftig hadden wij minder inwoners dan België, maar inmiddels zijn we ver over onze zuiderburen heen gegaan. Als we dat niet onder ogen zien, komen we op een gegeven moment op een breekpunt, omdat we de hoeveelheid mensen op het gebied van wonen en verzorgen niet meer aankunnen.
Dat raakt ook onze capaciteit om vluchtelingen op te vangen. Het is juist niet christendemocratisch om daarvoor de ogen te sluiten en enkel te benadrukken dat we gastvrij moeten zijn. Op een gegeven moment zakt het paard gewoon door zijn hoeven.’
Op een gegeven moment zakt het paard gewoon door zijn hoeven
Het zijn juist Hugo de Jonge en Wopke Hoekstra geweest die hebben aangegeven dat we meer grip op migratie moeten krijgen en daarover het gesprek moeten aangaan.
‘Maar bespreekbaar maken is nog niet hetzelfde als het hebben van een visie. Als ik partijleider was, had ik allang allerlei deskundigen uit het CDA bij elkaar gezet om al deze problemen in hun samenhang te bespreken en tot een visie te komen: Waar kunnen we bouwen, zonder dat het stikstof oplevert en klimaatschade veroorzaakt? Hoe kunnen we voldoende arbeidskrachten krijgen, zonder dat Nederland overvol raakt? Ik moet wel eerlijk zeggen dat Hugo de Jonge al voordat de coronacrisis uitbrak, in het kabinet-Rutte III zijn zorgen op dit punt voor zijn eigen terrein, dat van de gezondheidszorg, heeft geuit: Hoe gaan we met de komende vergrijzing de gezondheidszorg op peil houden? Wat betekent dat voor de mogelijkheid van arbeidsmigranten, als we tegelijk zien dat Nederland steeds voller wordt? Ik kom vaak in de Ardennen. Als je daar bent, ervaar je dat er nog ruimte is, terwijl in Nederland alles wordt volgebouwd.’
Hoe voorkomt het CDA dat het met opmerkingen dat Nederland vol raakt, in de hoek van radicaal rechts terechtkomt of althams zo wordt gezien? Uiteindelijk bent u ook degene die zich verzet tegen de rafelranden van de rechtsstaat en opkomt voor mensen die het moeilijk hebben, onder wie vluchtelingen.
‘We moeten net zo lang doorpraten tot we oplossingen hebben. En daarbij de lastige issues en problemen wel in die oplossingen betrekken. Ik ben er niet voor dat we vluchtelingen geen opvang meer bieden, en vind ook dat we in Europa landen als Italië en Griekenland meer moeten ondersteunen. In Rome leven nu al 1 miljoen vluchtelingen op zo’n 7 à 8 miljoen inwoners. Dat is niet te doen. Het recente pleidooi van de CDA’ers Pieter Heerma en anderen voor een stevige uitbreiding van Frontex hoort bij een goede aanpak van deze problematiek.
Overigens vind ik ook dat we op het gebied van de stikstof te lang onze kop in het zand hebben gezet, als maatschappij én als politiek, waaronder het CDA. We hadden veel eerder de problemen moeten benoemen, en daar vervolgens een visie op moeten ontwikkelen.
In Rafels aan de rechtsstaat heb ik dat op allerlei onderwerpen gedaan, maar vooral gezegd dat we, nu de kerk en andere traditionele sociale verbanden verdwijnen of minder invloed hebben, de overheid veel dichter bij de burgers moeten organiseren. Als je dat niet doet, raken de mensen het vertrouwen in zowel de politiek als de overheid kwijt, omdat deze er eenvoudig onvoldoende voor hen zijn.’
De overheid en traditionele volkspartijen als het CDA kampen met een grote vertrouwenscrisis, mede door toedoen van de affaires rond toeslagen en het Groningse gas. Hoe kan dit vertrouwen weer herwonnen worden?
‘In ieder geval niet door gehoor te geven aan de voortdurende roep om openheid en transparantie bij de overheid. De Amsterdamse neurowetenschapper Victor Lamme heeft aangetoond dat een toename van transparantie het wantrouwen alleen maar versterkt in plaats van wegneemt. Hoe meer kennis mensen van iets hebben, des te meer vragen ze gaan stellen; ze gaan allerlei haken en ogen zien, en beginnen te twijfelen. Waarom moet alles wat ik als minister met ambtenaren in e-mails of WhatsAppberichten bespreek of overleg, of alles waarover we met elkaar brainstormen, openbaar worden? Er wordt altijd wel iets gevonden dat de wenkbrauwen doet fronsen, omdat het proces nog niet af was. Laatst zei een topambtenaar tegen me: we zijn inmiddels op het punt beland dat we bijna meer ambtenaren hebben die zich met de Wet open overheid bezighouden dan met de inhoud van het beleid. Het is mijn stellige overtuiging dat hierdoor het wantrouwen in de overheid alleen maar toeneemt, en dat is desastreus. De overheid moet meer met rust gelaten worden.’
De overheid moet meer met rust gelaten worden
Gedreven ambtenaren
Bedreigt dit wantrouwen onze rechtsstaat meer dan de harde criminaliteit die via ondermijning Nederland aantast en waar u als minister veel mee te maken heeft gehad?
‘Ja, dat denk ik wel. Als we de ondermijning willen aanpakken, is het immers essentieel dat we onze overheid vertrouwen. Eerlijk gezegd vind ik dat het voortdurende gehamer op een tekortschietende overheid een groot probleem aan het worden is. Het is in onbalans geraakt.
Alle incidenten bij de overheid worden enorm uitvergroot, terwijl het overheidsapparaat duizenden dingen goed doet en inderdaad ook sommige dingen niet goed. Er werken bij de overheid of uitvoeringsdiensten echt niet allerlei mensen die de burgers eens graag willen pesten. Absoluut niet; ik heb ambtenaren juist ervaren als inhoudelijk zeer gedreven en enthousiaste mensen die het goede willen doen. Uiteraard moet de overheid haar handelen altijd verantwoorden, maar die incidentenpolitiek waarin we steeds meer zijn terechtgekomen, is funest voor het vertrouwen in de politiek en de overheid.’
Maar heeft de overheid het daar door haar omgang met het Groningse gas en de toeslagenaffaire niet ook naar gemaakt?
‘Daar zijn ernstige fouten door de overheid gemaakt, waardoor mensen in grote problemen zijn gekomen. Maar je doet gedupeerden geen recht als je niet precies uitzoekt wat hun is overkomen en welke schade ze hebben geleden. Ik zou nu weleens heel graag willen weten wat de werkelijke schade is van de toeslagenaffaire voor hoeveel mensen. Ik vind het onbegrijpelijk dat we in 2019 een staatssecretaris hebben benoemd die precies moest uitzoeken hoeveel slachtoffers er zijn en hoe we hun recht kunnen doen, en dat we nu nog steeds niet weten hoe het exact zit. Ik was allang een week met mijn ambtenaren om de tafel gaan zitten met de opdracht: we gaan niet weg voordat we het lek in alle details boven hebben. Het is voor de samenleving ook van belang om het beeld scherp te krijgen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft begin november een rapport over de jeugdbescherming en de toeslagenaffaire naar buiten gebracht waaruit blijkt dat kinderen van ouders die gedupeerd zijn door de affaire, niet zozeer hierdoor uit huis zijn geplaatst.3
Deze ouders zijn door de affaire niet extra met de kinderbescherming in aanraking gekomen, aldus het CBS. Dat rapport heeft nauwelijks aandacht in de pers gekregen en dat is niet goed, want daardoor wordt het perspectief onvolledig. Iedere gedupeerde mag verlangen dat er onafhankelijk wordt vastgesteld wat de werkelijke problematiek was en hoe groot die financieel of anderszins was. De media hebben overigens bij de toeslagenaffaire niet alleen maar een positieve rol gespeeld. Zo suggereerde een krant dat een vrouw met name door deze affaire in de ellende was geraakt, terwijl in het vervolg bleek dat veel van haar problemen al van vóór de toeslagenaffaire dateerden.’
Vindt u dat media het wantrouwen in de overheid aanwakkeren? Ze hebben een zeer belangrijke rol als waakhond van de democratie, en de toeslagenaffaire is mede door vasthoudendheid van enkele media aan het licht gekomen.
‘Media vervullen een ongelofelijk belangrijke rol in onze samenleving, en dat moeten ze vooral in vrijheid blijven doen. Maar ze moeten ook beseffen dat de voortdurende nadruk op een falende overheid zijn effect zal hebben op dat deel van de bevolking dat zich toch al door de overheid tekortgedaan voelt.’
Zelfreflectie media
Is er te weinig zelfreflectie bij de media?
‘Er is zeker te weinig zelfreflectie bij media. Zij zijn de enige macht in onze rechtsstaat die op geen enkele manier officieel verantwoording hoeft af te leggen, maar dan moet ze het wel zelf goed doen, en mag je meer zelfkritiek verwachten. En kom dan niet met de opmerking dat sommige kranten een ombudsman hebben of dat er een Raad voor de Journalistiek is. Die wollige stukjes in de krant van een ombudsman en de uitspraken van de Raad voor de Journalistiek stellen weinig voor. Neem de nergens op gebaseerde suggestie onlangs in de NRC online dat Khadija Arib had gewacht met het aankondigen van haar vertrek omdat ze dan meer wachtgeld zou opstrijken.
Dat bleek in elk opzicht onzin te zijn, omdat Arib onder de oude wachtgeldregeling van de Kamer valt, zodat “wachten” helemaal niet uitmaakte – en de krant moest het dus snel rectificeren. Maar ondertussen was het bericht al rondgegaan op sociale media: het kwaad was geschied. Ik zou als hoofdredacteur mijn ogen uit mijn kop schamen als dit onder mijn verantwoordelijkheid zou gebeuren.’
Ik heb tot mijn stomme verbazing gemerkt dat een journalist op een totaal verkeerd spoor zat, maar toch volhield om zijn verhaal te vertellen
Hoe heeft u als minister de rol van de media ervaren?
‘Ik heb een aantal keren tot mijn stomme verbazing gemerkt dat een journalist op een totaal verkeerd spoor zat, maar toch volhield om zijn verhaal te vertellen. Eén keer beweerde een journalist dat ik met een wapenwet zou komen, waarbij we louter op ras of etnische afkomst van de vergunningaanvrager zouden oordelen. Hij had dat op één eenzijdige bron gebaseerd. Het kwam op de voorpagina van het betreffende landelijke ochtendblad, en een columnist in die krant vergeleek het onmiddellijk met nazipraktijken. Nog dezelfde dag heb ik aan de NOS kunnen uitleggen dat het niet klopte. Ik vertelde hoe het wél zat, maar de krant is er niet meer op teruggekomen. Ik heb het verder laten zitten, maar het is slechts één voorbeeld dat journalisten te snel een bepaalde interpretatie of kant kiezen, in plaats van het geduld op te brengen om het grondig aan alle kanten uit te zoeken, om daarna met nuance te beschrijven hoe het echt zit.’
Zijn we wat u betreft in onbalans geraakt in de intensieve manier waarop van de overheid opperste verantwoording en transparantie wordt gevraagd, terwijl dit bij journalisten en Kamerleden veel minder het geval is?
‘Ja, ik denk dat er inderdaad sprake van onbalans is. Het is terecht dat de overheid verantwoording aflegt, maar de roep om transparantie schiet door en kan averechts gaan werken. Tegelijkertijd is er nauwelijks een Kamerfractie die of een journalistiek medium dat aan echte zelfreflectie doet. In combinatie met een bijzonder fenomeen als het vragenuurtje kan het zo gebeuren dat we in politiek Den Haag voortdurend met incidentenpolitiek bezig zijn.’
Hoe kijkt u terug op uw ministerschap? Is dat in de berichtgeving ook in onbalans geraakt, bijvoorbeeld door de kritiek op het onvoldoende naleven van de coronaregels bij uw huwelijkssluiting?
‘Ik vind dat dit zeker het geval is. Wij hebben onze huwelijksdag ingericht conform alle regels. We hadden maar dertig gasten, terwijl je op dat moment volgens de coronaregels er honderd mocht hebben. Bij het fotomoment zijn gasten door elkaar gaan lopen en daarbij wat te dicht bij elkaar gekomen, en heeft mijn toen 94-jarige schoonmoeder mij omhelsd, waarbij ik haar niet heb afgeweerd. Inderdaad, een doodzonde. Ik heb daarover verantwoording afgelegd waar dat hoort: in de Tweede Kamer. Alleen een paar splinterpartijen en de PVV steunden een motie van wantrouwen. Ik heb daarna direct mijn werkzaamheden voortgezet, en nog zestien maanden als minister gediend. De Telegraaf had na drie maanden een interview van drie pagina’s met mij waarvan de teneur ronduit vergevingsgezind was. Maar zo niet in het CDA: tot in de hoogste regionen bleven mensen indirect in de media kritiek op mij uiten, en dat ook anoniem. Dat vond ik treurig. Ik benadruk daarbij dat Hugo de Jonge me wel, zowel vóór als na het debat, door dik en dun heeft gesteund.’
Politiek opportunisme
Breekt het het CDA dan op dat de partij zo moralistisch wil zijn dat men vindt dat iemand met een smetje geen minister kan blijven?
‘Dat is het absoluut niet, want het ging op geen enkele manier over moraal. Het was gewoon binnen de eigen partij politiek opportunisme en pootje lichten, vergelijkbaar met wat Hugo in de winter van 2020 ervaren moet hebben. Laat ik het kort houden: als we iets kunnen leren van de afgelopen jaren, is het dat we als partij er geen enkele baat bij hebben wanneer mensen alleen maar voor zichzelf gaan.’
Het CDA heeft er geen enkele baat bij wanneer mensen in de partij alleen maar voor zichzelf gaan
Wat zijn voor u de hoogtepunten van het ministerschap geweest, en wat had u liever anders gezien? Vindt u het jammer dat het MIT, het Multidisciplinair Interventieteam om ondermijning aan te pakken, het uiteindelijk niet gehaald heeft?
‘Ten aanzien van het MIT is de berichtgeving niet juist geweest, alsof het mijn speeltje was dat nu gesneuveld is. Om een misverstand op te helderen: dat MIT kwam er na een motie-Heerma/Dijkhoff over meer samenwerking tussen de diensten. Ik verwelkomde die motie zeer, maar ze is door vrijwel de gehele Tweede Kamer aangenomen. Om die reden heb ik inderdaad ingezet op meer samenwerking van politie en OM met andere diensten buiten het ministerie, zoals de douane en de FIOD. Politie, OM en de landelijke recherche moeten wat dat betreft meer in de spiegel kijken en niet bang zijn dat er geld naar andere diensten gaat. Want zo goed gaat het bij de landelijke recherche nu ook weer niet. Het MIT heeft nu een andere naam gekregen, namelijk de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC), maar het principe is hetzelfde. Ik haal er dan ook mijn schouders over op.’
Het MIT heeft nu een andere naam gekregen, maar het principe is hetzelfde
‘Veel belangrijker is dat het me gelukt is om rust op het ministerie te krijgen, dat we onder mijn ministerschap een fors begin hebben gemaakt met de aanpak van de georganiseerde criminaliteit, zoals het CDA altijd al wilde, dat we eindelijk onderweg zijn met cybersecurity, dat ik een begin heb gemaakt met een wetsvoorstel dat de regels over onvrijwillige seks aanscherpt. En vooral: dat mijn voorstellen voor het bestrijden van kindermisbruik in Nederland én in de Europese Unie unaniem zijn overgenomen. Verder ben ik van mening dat wij als CDA-bewindslieden er altijd hebben gestaan in die lastige, zware coronacrisis. Ongetwijfeld hebben we toen ook fouten gemaakt, maar het CDA is nooit weggelopen voor de verantwoordelijkheid die hoorde bij crisisbeslissingen en de uitvoering daarvan. Ik heb mijn ministerschap met genoegen gedaan.’
Noten
- 1.Ed. Hoornik, ‘Ik ben de kleine dochter van Jaïrus’, in: Het menselijk bestaan. Gedichten. Den Haag: Daamen, 1952.
- 2.Ferdinand Grapperhaus, Rafels aan de rechtsstaat. Amsterdam: Prometheus, 2017.
- 3.Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugdbescherming en de toeslagenaffaire, website CBS, 1 november 2022.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.