Topsportsucces tegen elke prijs?
Samenvatting
Het topsportbeleid in Nederland werpt zijn vruchten af door structureel betere prestaties en meer (Olympische) medailles. Ook worden topsporttalenten steeds optimaler ondersteund in de combinatie van onderwijs en hun ontwikkeling als topsporttalent: de duale carrière. Daarbij is echter helaas nog onvoldoende oog voor de risico’s en schaduwzijden van het planmatig topsportbeleid. Meer waakzaamheid en inzet is nodig om topsportsucces nooit (meer) te prioriteren boven de integriteit van sporters zelf.
In de afgelopen twee decennia is er flink geïnvesteerd in het Nederlandse topsportklimaat. Dat een klein land als Nederland structureel een relatief hoge positie inneemt in de mondiale ranking op basis van prestaties bij de Olympische Spelen en wereldkampioenschappen is dan ook geen toeval. Het is de uitkomst van onder meer sterk toegenomen financiële investeringen, versterkte structuren, meer en betere voorzieningen, een verbeterde topsportcultuur en een planmatig topsportbeleid.1
Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw ontstond landelijk overheidsbeleid gericht op topsport, die daarvoor vooral gezien werd als een persoonlijke levenskeuze en zelfontplooiing. Vooral na de uiterst succesvolle Olympische Spelen in Sydney in 2000 werd topsportsucces meer en meer gezien als een zaak van nationaal belang vanwege de maatschappelijke impact, waaronder nationale binding en trots en internationaal prestige. In 2005 omarmde het kabinet de doelstelling van NOC*NSF om tot de beste tien landen van de wereld te behoren (toptienambitie), en het steunde ook het – uiteindelijk gesneuvelde – Olympisch Plan en de intentie om de Olympische Spelen in 2028 naar Nederland te halen. De totale overheidsinvesteringen stegen per Olympische cyclus en verdrievoudigden van 95 miljoen voor Sydney (1997-2000) tot 300 miljoen voor Tokyo (1917-2020), exclusief het bonusjaar vanwege corona. Met de ondertekening van Topsport die inspireert! in 2019, het zesde deelakkoord van het Nationaal Sportakkoord Sport verenigt Nederland uit 2018, is de koers op optimalisering van het topsportklimaat, gericht op meer medailles met meer maatschappelijke waarde, voortgezet.2
Afscheid van zesjescultuur
Deze veranderingen in topsportdoelen en overheidsbemoeienissen staan niet op zichzelf maar maken deel uit van bredere ontwikkelingen in de samenleving, waar in veel sectoren de traditionele Hollandse zesjescultuur heeft plaatsgemaakt voor toegenomen prestatiedoelen en -verwachtingen. Meer aandacht voor gedegen talentontwikkeling is daar onlosmakelijk mee verbonden. Dat geldt zeker in de topsport, want een lange periode van aanzienlijke trainingsomvang is een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen excelleren op het hoogste niveau. Waar tot het eind van de vorige eeuw topsport er vaak nog ‘bij’ kon worden gedaan en Olympisch succes vooral aan de meest getalenteerden met voldoende trainingsdiscipline ten deel viel, is topsport vandaag de dag veelal een fulltime levensinvulling. Daarvoor moeten talenten vroegtijdig worden herkend, geselecteerd en begeleid dan wel ‘opgeleid’ in een intensief trainingsregime en een rond de topsport opgebouwd leefpatroon. Dit leidt ertoe dat de totale tijdsbesteding aan topsport voor talenten de afgelopen jaren verder is gestegen tot gemiddeld ruim 21 uur per week, waaronder 17 trainingsuren.3 Ook steeds meer talenten trainen en wonen op een centrale plek. Talenten en hun ouders moeten bereid zijn flinke investeringen te doen en veelal ook offers te brengen door zich volledig te committeren aan de regels van het topsportsysteem. Door de geprofessionaliseerde aanpak is het voor meer talenten mogelijk geworden om hun topsportdromen te verwezenlijken, wat soms ook wordt ‘uitbetaald’ in topsportsucces.
Waar topsport tot eind vorige eeuw er vaak nog ‘bij’ kon worden gedaan, is deze nu veelal een fulltime levensinvulling
Maar de investeringen en behaalde successen kennen ook schaduwzijden, die niet altijd tijdig en voldoende onderkend worden. De kritieke periode voor talentontwikkeling verloopt in de meeste takken van sport in de adolescentiefase, een biosociale transitieperiode van kind naar volwassene, waarin veel ingrijpende ontwikkelingen plaatsvinden. Wie als volwassene uiteindelijk tot de echte top zal behoren is dan vaak nog niet duidelijk, gezien de vele verschillende – slechts deels beheersbare – factoren die hierop van invloed zijn. De meeste talenten zullen niet alleen geen Olympisch eremetaal winnen, maar een grote groep zal zelfs nooit topsporter worden, maar vroegtijdig uitgeselecteerd worden of afhaken vanwege verschuivende passies en prioriteringen, blessures en/of opgebrand-zijn.
Topsportsucces of talent centraal
De selectie en begeleiding van talenten is steeds systematischer en planmatiger geworden. Zo is er centralisatie in nationale trainingscentra waar de beste talenten trainen, wonen en onderwijs volgen, onder de optimaalste sporttechnische, medische en psychosociale begeleiding (TeamNL-centra).4 Dit betekent dat talenten veelal op jonge leeftijd het ouderlijk huis verlaten om bij een gastgezin of in speciale accommodaties voor talenten en topsporters te gaan wonen.
Talenten met een talentstatus van hun sport hebben onder meer recht op aanpassingen in het onderwijs, waaronder flexibele lesroosters, toetsen en vrijstellingen. Een aantal aanpassingen was tot dit jaar voorbehouden aan dertig gelicenseerde topsporttalentscholen in het voortgezet onderwijs met ondersteuning van een aparte topsportcoördinator.5 Sinds de instelling van deze speciale scholen in 1991 volgden steeds meer talenten onderwijs op een topsporttalentschool, uit noodzaak of door verplichting vanuit de bond, samenhangend met de gecentraliseerde opleidingsprogramma’s. In 2019 volgde de helft van alle topsporttalenten met een bondsstatus (deels) onderwijs op een topsporttalentschool.6 Deze aanpak is gericht op het centraal stellen van de topsportambities van talenten en het optimaliseren van de combinatie met een passend onderwijsniveau, maar lijkt niet optimaal voor alle talenten. Talenten moeten soms naar een topsporttalentschool terwijl ze prima worden begeleid op reguliere scholen, of de combinatie van school en sport op een topsporttalentschool is juist lastiger vanwege lange reistijden. Bovendien blijkt de afstroming van talenten naar een lager onderwijsniveau op topsporttalentscholen niet lager dan op reguliere scholen.7 Uiteindelijk lijken niet altijd het talent en zijn onderwijscapaciteiten en wensen centraal te staan, maar de topsportambities, het belang van opleidingsprogramma’s dan wel de speciale status van topsporttalentscholen. Sinds januari 2021 is er een aanvullende regeling zodat een topsporttalent op elke middelbare school passend onderwijs moet kunnen volgen.8
Talenten verlaten veelal op jonge leeftijd het ouderlijk huis om bij een gastgezin of in speciale accommodaties te gaan wonen
Ook de centralisatie van talenten in TeamNL-centra was niet op alle fronten positief. Enerzijds heeft die geresulteerd in forse ontwikkelingsstappen in sportieve groei en zelfstandigheid voor veel talenten, maar anderzijds bleek het niet de heilige graal voor alle talenten: voor sommigen was het een dogmatisch principe dat hun doorgroei juist in de weg stond, zowel wat betreft een gezonde psychosociale ontwikkeling als wat betreft sportieve groei en prestaties. Niet alle jongeren gedijen goed als ze op (voor hen te) jonge leeftijd uit huis moeten en terechtkomen in relatief gesloten topsportbubbels en in specifieke topsportklassen of zelfs in vrijwel volledig flexibel, individueel onderwijs.
Verantwoordelijkheid nemen voor het bewaken van de balans
Veel ‘echte’ sporttalenten zijn op meerdere vlakken getalenteerd: ze blinken in meerdere sporten uit, ze presteren goed in het onderwijs, en ze zijn vergeleken met leeftijdsgenoten veelal goed in prioriteiten stellen en plannen, oftewel in zelfregulering.9 Deze individuele kwaliteit kan tevens risico’s met zich meebrengen. Want talenten blinken mede vanwege hun gedrevenheid en meervoudige capaciteiten niet altijd uit in het stellen van grenzen. Daar hebben ze anderen bij nodig.
En hoewel er veelal diverse anderen betrokken zijn bij de talentontwikkeling van jongeren, variërend van ouders en trainers tot een multidisciplinair team voor onderwijskundige, medische en mentale begeleiding, blijft de verantwoordelijkheid voor het bewaken van grenzen en het behouden van een gezonde balans soms zwevende.10 Dit kan schadelijk uitpakken, omdat veel talenten een overvol programma hebben en zowel fysiek als mentaal vaak op het randje van overbelasting balanceren.
Verhoogde kwetsbaarheid bestaat niet alleen in vroegselectiesporten zoals het vrouwenturnen, waar naast de topsportinherente risico’s op overbelasting, een historisch gegroeide en mondiaal genormaliseerde cultuur van vernedering, geweld en machtsmisbruik heeft voortbestaan.11
Grensoverschrijdend gedrag dat bekend was, maar ook door beleidsmatig en bestuurlijk verantwoordelijken niet werd aangepakt. Ook onder andere talenten en topsporters vinden onder meer seksueel grensoverschrijdend gedrag, discriminatie, intimidatie en machtsmisbruik plaats.12
Talenten blinken mede vanwege hun gedrevenheid en meervoudige capaciteiten niet altijd uit in het stellen van grenzen
Mede door alle beschikbare faciliteiten staat de sport dermate centraal in hun leven dat talenten het risico lopen een eenzijdige identiteit als topsporter te ontwikkelen. Dat kan leiden tot succesvolle sportprestaties, maar verhoogt ook de kans op problemen als ze (moeten) stoppen. Niet alleen oud-topsporters met een lange loopbaan, maar ook jonge talenten kunnen daardoor in een zogenoemd zwart gat terechtkomen. De ondersteuning bij de uitstroom van talenten schiet veelal nog tekort.
Pedagogisch onverantwoorde medailles
Een belangrijke verklaring voor het gegeven dat topsport zoveel voorbeelden kent van pedagogisch onverantwoorde medailles, is dat (talent)trainers meestal niet worden geselecteerd of afgerekend op hun pedagogische competenties, maar vooral op hun prestaties. Hierin lijkt wel een kentering gaande, sinds erkend wordt dat er niet alleen ‘foute’ topsportouders zijn, maar ook ‘foute’ toptrainers die hun succes mede te danken hebben aan de schade die zij jonge talenten hebben berokkend.
Wij stellen niet dat topsport en pedagogisch handelen niet hand in hand kunnen gaan, maar dat bij alle trainers de fysieke en mentale integriteit van (jonge) atleten altijd voorop dient te staan. En daar moet op worden toegezien. Met het instellen van het Centrum Veilige Sport Nederland in 2019 zijn er belangrijke (vervolg)stappen gezet in de preventie en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag en in het bewaken van een veilig sportklimaat. Toch lijken deze zaken niet altijd en bij iedereen evenveel prioriteit te krijgen. Zo lijkt de zinsnede ‘Integriteit is niet het sluitstuk maar het startpunt van de inspirerende waarde van topsport’ uit het deelakkoord Topsport die inspireert!,13 na anderhalf jaar te zijn verworden tot een bijzin zonder hoge beleidsprioritering.14 De toptienambitie en het vergroten van de (positieve) maatschappelijke waarde van topsport blijken agendabepalend, ook voor het topsportklimaatonderzoek.
Er zijn ‘foute’ toptrainers die hun succes mede te danken hebben aan de schade die zij jonge talenten hebben berokkend
Tot slot
Het topsportklimaat in Nederland is steeds verder geprofessionaliseerd, waardoor vanaf een jongere leeftijd steeds meer van sporttalenten wordt gevraagd. Dat gebeurt over het algemeen met goede begeleiding, waarbij topsportambities prioriteit krijgen. Deze focus heeft geleid tot meer topsportsucces, maar vergroot ook de kans op overbelasting en beschadiging van talenten, en daarmee de verantwoordelijkheid van hun omgeving voor het bewaken van de grenzen van belastbaarheid en integriteit. Bij beleidsmaatregelen en het aanpalende onderzoek op het gebied van talentontwikkeling ligt de focus op het effectiever maken van het talentontwikkelingssysteem: hoe kan men talenten beter identificeren en ze effectiever begeleiden in een traject dat uiteindelijk leidt tot meer medailles? Naast het plaatsen van vraagtekens bij een dergelijke maakbaarheidsideologie, pleiten wij vooral voor meer morele reflectie. Niet de vraag hoe er (meer) kan worden gewonnen moet centraal staan, maar onder welke voorwaarden Nederland wil blijven meedoen aan de jacht op goud, en wie de verantwoordelijkheid neemt voor het nauwgezet bewaken van een verantwoord topsportklimaat voor talenten, inclusief nazorg bij gedoofde topsportambities.
Artikel in het kort:
- Dat het kleine Nederland de laatste decennia een hoge positie inneemt qua prestaties bij Olympische Spelen en wereldkampioenschappen is het resultaat van planmatig topsportbeleid
- Talenten worden steeds vroeger opgespoord en moeten, net als hun ouders, flinke offers brengen, waarbij succes niet gegarandeerd is
- Bij topsporttalentscholen staat soms niet de sporter maar de status van de school voorop
- Er moet meer oog komen voor de risico’s die aan de topsportcultuur kleven
- Niet de vraag hoe Nederland meer kan winnen moet centraal staan, maar onder welke voorwaarden we willen blijven meedoen aan de jacht op goud
Noten
- 1.Jan-Willem van der Roest, Agnes Elling en Marit Dopheide, Topsportklimaatmeting 2019 (webpublicatie en infographic). Zie https://topsportklimaatmeting.sites.uu.nl
- 2.Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, NOC*NSF en Vereniging Sport en Gemeenten, Topsport die inspireert! Deelakkoord 6 van het Nationaal Sportakkoord. Den Haag: Sport verenigt Nederland, 2019. Zie www.sportakkoord.nl/topsport-die-inspireert
- 3.Van der Roest e.a. 2019.
- 4.De diverse nationale trainingscentra van sportbonden zijn gebundeld in vijf TeamNL-centra (voorheen Centra voor Topsport en Onderwijs) verdeeld over Nederland, waarvan Papendal – waar ook sportkoepel NOC*NSF is gehuisvest – de grootste en bekendste is (https://nocnsf.nl/topsportinfrastructuur).
- 5.Zie: ‘Beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool VO 2020’, Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden (2020), nr. 45575; Margot Oomens, Thijs van Egmond en Michael Buynsters, Topsporttalentscholen vo. Evaluatie beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool VO. Utrecht: Oberon, 2019.
- 6.Van der Roest e.a. 2019.
- 7.Anneke von Heijden en Agnes Elling (red.), Evaluatie topsport talentscholen. Nieuwegein: Arko Sports Media, 2012. Dit geldt ook voor (ongepubliceerde gegevens over) topsporttalenten uit de topsportklimaatmeting van 2019.
- 8.Zie Staatscourant 45575, punt 4 onder ‘Toelichting’.
- 9.Laura Jonker, Van aanleg naar intelligentie. Het sporttalent in ontwikkeling. Nieuwegein: Arko Sports Media, 2017.
- 10.Agnes Elling, Niels Reijgersberg, Stephan Hakkers en Ruben Koolmees Elling, Een kwetsbare balans. Talentcoaches en andere CTO-actoren over pedagogisch verantwoorde talentontwikkeling. Utrecht: Mulier Instituut, 2014.
- 11.Marjan Olfers en Anton van Wijk, Ongelijke leggers. Verinorm, 2021.
- 12.Klaas de Vries, Clémence Ross-van Dorp en Egbert Myjer, Rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Nieuwegein: Arko Sports Media, 2017; Marit Dopheide, Agnes Elling en Lisanne Balk, Topsporters over integriteit in de Nederlandse topsport (factsheet 2020/8). Utrecht: Mulier Instituut, 2020.
- 13.VWS, NOC*NSF en VSG 2019, p. 3.
- 14.Notities NOC*NSF (2020) en stuurgroep deelakkoord 6 (2021) over de voortgang van de uitvoering van Topsport die inspireert!
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.