Democratie in beweging
Samenvatting
De opkomst van Forum voor Democratie plaatst het CDA voor de moeilijke vraag onder welke voorwaarden de partij kan samenwerken met populisten. De geschiedenis laat zien dat er een wezenlijk verschil is tussen de ‘overlegdemocratie’ die de christendemocratie voorstaat, en de ‘stemmingendemocratie’ van populisten. Op dit punt mag het CDA niets toegeven. Tegelijkertijd moet het er alles aan doen om de verbondenheid te herstellen met mensen die zich niet erkend voelen. De staat moet zo worden heringericht dat deze burgers zich weer deel van de gemeenschap voelen.
De auteur is voormalig wethouder en gedeputeerde namens het CDA in Noord-Brabant, en sinds 2009 voorzitter van Avans Hogeschool. Van 2002 tot 2003 zat hij in het dagelijks bestuur van het landelijke CDA.
‘A political party that doesn’t debate and argue internally is a dead party.’1
Het vraagstuk van coalitievorming met Forum voor Democratie plaatst het CDA en de christendemocratie voor een belangrijk dilemma. Dat blijkt uit het debat binnen het CDA, dat wat langzaam op gang komt, maar steeds urgenter wordt nu de eerste echte coalitie op provinciaal niveau in Brabant een feit lijkt te worden.2 Het is immers niet des CDA’s om legale politieke partijen uit te sluiten waarvan de leden democratisch gekozen zijn in vertegenwoordigende lichamen, en zeker niet om hun kiezers te negeren. Anderzijds ervaren wij door uitlatingen van hun partijleiders (Baudet, Wilders) een dermate grote kloof met onze eigen overtuigingen over wat een democratie zou moeten zijn, dat een dergelijke samenwerking tegen de borst stuit en niet zonder risico is.
In dit artikel wil ik vanuit historisch perspectief aangeven wat democratie is of is geworden, en hoe het populisme daarin een rol speelt. Vervolgens probeer ik handvatten te geven voor hoe je wel of niet tot de juiste politiek komt, en dit vanuit de overtuiging dat een democratie altijd in beweging is en ook moet zijn.
Populisme
Franse politiek denkers als Claude Lefort (1924-2010) en Pierre Rosanvallon (1948) beschrijven de verwording van onze democratie vaak vanaf het ontstaan tijdens de Franse Revolutie, en daarmee vanuit de Verlichting, waar het vrijheidsen gelijkheidsideaal centraal stonden. Uiteraard maken ook zij geregeld uitstapjes naar de oervorm van de democratie zoals die vanuit het oude Griekenland tot ons gekomen is. Verwijzingen naar Plato en Aristoteles, maar ook naar Alexis de Tocqueville en Edmund Burke ontbreken niet. Binnen dit kader zijn er belangrijke constateringen uit een aantal van hun geschriften over politiek en democratie te destilleren. Zo stellen zij dat de overlegdemocratie gebaseerd op mandaat en representativiteit veranderd is in een verwerpende democratie.
Het volk manifesteert zich als toezichthouder, veto-zegger en rechter
De belangrijkste oorzaak van een dergelijke ontwikkeling ligt altijd in een verandering in de samenleving zelf. Dat is vaak een disruptief moment of een crisis van economische aard, die leidt tot een toename van de ongelijkheid binnen de samenleving. Dan ligt populisme op de loer, juist omdat zo’n toename leidt tot individualiteit en het gevoel van verlies van identiteit. Wanneer de onveiligheid van individuen toeneemt in een samenleving, bijvoorbeeld door een economische crisis, en de ongelijkheid en de tegenstellingen tussen burgers groeien, ‘dan ontwikkelen zich het waanbeeld van het Ene volk en de zoektocht naar een substantiële identiteit, naar een maatschappelijk lichaam dat vastzit aan zijn hoofd, naar een belichaamde macht, naar een staat zonder verdeeldheid’.3
Daarmee beweert Lefort dat een democratie alleen kan functioneren als er niet alleen gelijkheid in rechten (de Verlichting!) is, maar ook in materiële zin. Als de materiële ongelijkheid en verschil in zeggenschap sterk toenemen – zoals momenteel in veel westerse landen het geval is –, dan is dat een voedingsbodem voor populisme. Letterlijk spreekt hij daarover in ‘Democratie & globalisering’: ‘Mijn conclusie is niet dat de verzorgingsstaat moet worden gehandhaafd of hersteld in de vorm die hij een aantal decennia geleden had, maar feit is dat hij beantwoordde aan een politieke eis van maatschappelijke integratie. Als daar geen rekening mee wordt gehouden, moet de ontketening van het individualisme worden gevreesd, maar meer nog het succes van bewegingen met een populistisch of fascistoïde ideaal.’4 Een vooruitziende blik.
Rosanvallon sluit bij deze observaties aan. Hij ziet dat de macht van het volk, of de soevereiniteit, zich steeds meer manifesteert in de verwerpende democratie in plaats van in de toestemmende of overlegdemocratie. Het volk manifesteert zich op drie terreinen: als toezichthouder op de politiek, als veto-zegger (verwerper of blokkeerder), en als rechter door de almaar toenemende juridisering van de democratie. De protesten van de Nederlandse boeren en bouwers, maar ook van de leerkrachten zijn daar voorbeelden van, evenals het feit dat steeds vaker belangengroeperingen de overheid voor de rechter slepen om beleid af te dwingen dan wel het te laten bijstellen. En met succes; zie bijvoorbeeld de gewonnen zaak van Urgenda tegen het geformuleerde klimaatbeleid, of die van Werkgroep Behoud de Peel tegen het stikstofbeleid van het kabinet.
Collectief
Rosanvallon schrijft het volgende: ‘In de gouden tijden van de electorale participatie was die globaliserende en integrerende kant van het stemmen bovendien ingebed in zijn identiteitsdimensie: het was toen niet zozeer de uitdrukking van een persoonlijke voorkeur, als wel van het deel uitmaken van een collectief.’5 En dat is wezenlijk anders in het populisme: ‘Volgens het populisme wordt de samenhang van een samenleving niet gevormd door de innerlijke kwaliteit van de maatschappelijke verhoudingen, maar door haar identiteit – een identiteit die altijd in negatieve termen wordt gedefinieerd op basis van stigmatisering van degenen die afgewezen moeten worden: immigranten en aanhangers van een andere religie.’6 In beide passages gebruikt Rosanvallon het woord ‘identiteit’, maar wel in verschillende betekenis. En dat is een belangrijke constatering: tot de jaren zeventig, tachtig van de vorige eeuw behoorde je automatisch tot een collectief; in Nederland wijzen we dan vaak naar de zuilen. In onze hedendaagse, door het neoliberalisme versplinterde maatschappij zoeken teleurgestelde, ontevreden individuen naar een nieuw collectief waarbinnen zij identiteit verwerven door de erkenning van hun situatie. Daar spelen populistische partijen sterk op in.
Even verderop gaat Rosanvallon daarop door. Hij schrijft dat de doelstelling van een democratie is een regime te creëren voor de productie van een gemeenschappelijk leven (cursivering PR). Juist toen de eerste globaliseringsgolf over de wereld ging – eind negentiende eeuw – zag je de ongelijkheid ín en daarmee de verbrokkeling ván de maatschappij toenemen. Maar er kwam een antwoord: ‘Aan het einde van de negentiende eeuw – dat is voor ons een belangrijke les –, toen overal in Europa maatschappelijke krachten in opkomst waren die xenofobe taal uitsloegen, luidde het socialistische en republikeinse antwoord dat het geen kwestie was van identiteit en homogeniteit, maar van een herziening van het sociale vraagstuk en de inrichting van een sociale staat.’7 Het leidde toen tot de oprichting van politieke partijen waarin iedereen zich thuis kon voelen en opgenomen werd. Deze richtten zich op het algemeen belang en op de ontwikkeling van een verzorgingsstaat die gebaseerd is op inclusie in plaats van op exclusie. De christelijke partijen in Nederland zijn daar onder leiding van bijvoorbeeld Abraham Kuyper en Herman Schaepman treffende voorbeelden van. De vergelijking met de tweede globaliseringsgolf én de kritiek daarop, de periode waarin wij ons nu bevinden, is treffend.
Teleurgestelden zoeken een nieuw collectief waarbinnen zij identiteit verwerven door de erkenning van hun situatie
Nederland
Het voorgaande is een-op-een van toepassing op de huidige Nederlandse situatie. De Tilburgse hoogleraar Willem Witteveen (1952-2014) noteert dat in De wet als kunstwerk: ‘Tijdens de periode van de verzuiling (tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw) had Nederland een overlegdemocratie die was gebaseerd op samenwerking tussen elites en gescheiden levende bevolkingsgroepen. Na een overgangsfase is dat volgens bestuurskundige Frank Hendriks in de eerste decennia van de 21ste eeuw een systeem geworden dat concurrentie moet duchten van een populistische variant van democratie die hij de stemmingendemocratie noemt. “Niet de tegenstelling tussen directe en indirecte democratie, maar de tegenstelling tussen een op wedijveren gerichte ‘stemmingendemocratie’ en een op samenwerken en praten gerichte ‘overlegdemocratie’ vormt dezer dagen de grote antithese in de Nederlandse democratie”, constateert hij.’8
De in het voorgaande citaat genoemde Hendriks typeert in tegenovergestelde termen duidelijk wat het verschil in benaderings- en denkwijze is van deze twee democratievormen.9 Ik vat ze in de volgende tabel kort samen:
Stemmingendemocratie | Overlegdemocratie |
---|---|
Gepassioneerd wedijveren en voortvarend neuzen tellen | Rationeel samenwerken en zorgvuldig delibereren |
Wisdom of crowds | Aristocratie des verstands |
Publieke aantrekkingskracht | Beleidsbekwaamheid |
Populistisch voortoneel | Meritocratisch werken achtertoneel |
Opinieonderzoek als waarheidsbron | Beleidsanalyse als richtsnoer |
Winner takes all | Samen door één deur |
Dichotoom, exclusief denken | Oecumenisch, inclusief denken |
Wat vooral opvalt bij de stemmingendemocratie, is dat de meerderheid niet alleen beslist, maar daarmee ook denkt de hele samenleving te vertegenwoordigen. Er is geen oog meer voor de minderheid: die heeft zich te schikken en aan te passen. Een heel wezenlijk verschil met de overlegdemocratie die wij kennen uit de vorige eeuw.
De meerderheid beslist niet alleen, maar denkt ook de hele samenleving te vertegenwoordigen
Shall the twain meet?
Dat verschil manifesteert zich nadrukkelijk tussen de traditionele politieke partijen en de nieuwkomers, zoals de PVV en Forum voor Democratie. Buzzwoorden daarbij zijn: niet erkend worden, identiteit, globalisering, het recht weer in eigen hand nemen (‘Let’s take back control’ – we kennen het van de brexitaanhangers), anti-Europa, pronatie en, in toenemende mate en zeker zo verrassend, anti-Verlichting gepaard gaand met een romantisch verlangen naar de renaissance en zelfs de Gouden Eeuw, toen we nog trots konden zijn op ons kleine landje.
Wat we daar ook allemaal van vinden, feit is dat partijen die op deze sentimenten inspelen, een flink deel van het electoraat achter zich krijgen. Dit gevoel leeft in de samenleving, en de politiek moet er iets mee. Oók het CDA, juist om te voorkomen dat het, wat Lefort eerder schreef, komt tot een modern totalitarisme voortkomend ‘uit een politieke omwenteling op het niveau van de symbolische orde, waarvan de verandering van de status van de macht het best getuigt. Feitelijk gezien verheft zich een partij die voorgeeft van een andere aard te zijn dan de traditionele partijen, de verlangens van het hele volk te dragen en een legitimiteit te bezitten die haar boven de wetten stelt; deze partij maakt zich meester van de macht door alle oppositie uit te roeien.’10 Daarnaast ondergraven populistische partijen de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht, zoals we zien in Hongarije, Polen en zelfs de Verenigde Staten. Ook de PVV en Forum voor Democratie, in eigen land, hebben daar een handje van: zij stellen de onafhankelijkheid van de rechtspraak ter discussie, en ook die van andere overheidsinstituties, zoals het RIVM.
Het is precies wat Francis Fukuyama voorspelde in zijn veel aangehaalde, maar vaak slecht gelezen Het einde van de geschiedenis en de laatste mens: ‘Geen enkel regime, geen enkel “sociaal-economisch” systeem, is in staat om iedereen op elk gebied tevreden te stellen. Dit geldt ook voor de liberale democratie. (…) Maar de ontevredenheid ontstaat juist daar waar de democratie volledig heeft gezegevierd: het is dan een ontevredenheid met vrijheid en gelijkheid. De mensen die nog steeds ontevreden zijn, kunnen dan de geschiedenis altijd opnieuw beginnen.’11 En dat is wat op dit moment gebeurt: we beginnen met een nieuwe geschiedenis, of zijn daar al mee begonnen.
Niet alleen het CDA, maar álle traditionele politieke partijen moeten hier iets mee. In zijn uitermate interessante boek Political entrepreneurship haalt Josef Lentsch Lisa Witter en Catherine de Vries aan, die vijf gerelateerde fenomenen identificeren die de democratie onder druk zetten: complexiteit, politiek kortetermijndenken, geen rekenschap afleggen, de neergang van politieke partijen, en gebrek aan politiek talent.12
Lentsch concludeert dan ook dat als de democratie zich ontwikkelt, politieke partijen zich ook moeten ontwikkelen. Als immers zowel traditionele partijen als de nieuwkomers op hetzelfde continuüm zitten, zij het aan verschillende polen, moeten we de verschillen in kaart brengen en kijken of die te overbruggen zijn. Daar is Lentsch overigens niet direct optimistisch over: hoewel we als het ware op een burning platform zitten – dat geldt voor de socialistische (PvdA, SP), conservatieve (CDA) en liberale (VVD, D66) partijen in even sterke mate – is de veranderbereidheid niet groot, ook al falen deze partijen om de echte thema’s te adresseren, waardoor het publieke vertrouwen in de politiek ondermijnd wordt. De voornaamste oorzaak hiervan is dat wat in de periferie gebeurt, onvoldoende doordringt tot het centrum van de macht van de politieke partij, en dat komt dan weer door de manier waarop politieke partijen georganiseerd zijn.13
We moeten de verschillen in kaart brengen en kijken of die te overbruggen zijn
Twee opgaven
Er liggen dus twee opgaven voor het CDA. De eerste is voor de lange termijn: het CDA moet het interne debat aangaan over hoe wij de partij organiseren in deze moderne tijd en over hoe wij de geluiden aan de periferie kunnen opvangen en vervolgens vertalen naar een uitvoerend beleid dat erop gericht is, zoals Rosanvallon dat omschrijft, voorwaarden te scheppen voor een gemeenschappelijk leven. We willen een samenleving die solidair is met degenen die het zwaar hebben en vooruitgeholpen moeten worden. Het zit in onze uitgangspunten: gerechtigheid, solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. In de eerdere tabel met de termen van Hendriks vind je die uitgangspunten terug onder het kopje ‘Overlegdemocratie’, en ze staan daarmee vaak recht tegenover de termen die passen bij FvD en PVV.
Dan de tweede opgave. Hoe gaan we op de korte termijn in gesprek met deze partijen wanneer de verkiezingsuitslag zodanig is dat het een belediging van de kiezers zou zijn als je niet de mogelijkheden van samenwerking binnen een coalitie aftast? Deze partijen bij voorbaat uitsluiten omdat bepaalde uitlatingen van hun politiek leiders je niet aanstaan, is te kort door de bocht. Op politiekideologische of morele gronden kan dat natuurlijk wel; het is niet nieuw voor het CDA of zijn voorgangers. Ik roep de uitsluiting van de CPN en langere tijd ook van de SP in herinnering: partijen die in hun denken zo ver van ons af stonden dat een verkenning bij voorbaat geen zin had. En dan ging het niet alleen over financieel-economische thema’s en ideeën over marktdenken, belastingdruk en socialisatie van het productieapparaat, maar ook over ethische kwesties als abortus, euthanasie en legalisering van het homohuwelijk. Tegelijk hebben de debatten in de jaren zeventig en later ook laten zien dat overeenstemming en compromissen over deze kwesties niet uitgesloten waren. Dat was onderdeel van de overlegdemocratie, die zocht naar consensus op basis van het gemeenschappelijke.
Versplintering of verbinding
Ten diepste heeft de kloof tussen het CDA enerzijds en FvD en PVV anderzijds te maken met het verschil in visie over wat voor samenleving wij voor ogen hebben. Het gaat over inclusiviteit versus exclusiviteit, en daarmee over de grondslagen van onze rechtsstaat, waarvoor alle burgers, van welk ras, welke geloofsovertuiging of welk geslacht ook, gelijk zijn. Voor mij betekent dit dat je voor je gaat onderhandelen over de inhoud van een coalitieakkoord, eerst elkaars nieren beproeft om te beoordelen of je wel voor hetzelfde type samenleving staat. Ga je voor versplintering doordat je de wil van de meerderheid wilt doordrukken, of ga je voor verbinding? Het CDA zou in mijn ogen moeten blijven kiezen voor de rechterkolom van de gegeven tabel. Dat moet je met elkaar vastleggen in wat dan met recht een ‘principeakkoord’ mag heten, waarin de handel- en denkwijze vastligt. Daar valt niet aan te tornen. Ik vind het goed dat het CDA in Brabant dat ook gedaan heeft alvorens aan het coalitieakkoord te beginnen. De vraag is wel of de door de partijen geformuleerde principes scherp genoeg zijn opgeschreven. Deels zijn het open deuren, deels zitten er ontsnappingsclausules in. Het is een eerste aanzet, die ik binnen de partij zou willen bediscussiëren. Zijn dit de wezenlijke zaken voor ons, zijn ze uitputtend genoeg, en zijn ze scherp genoeg geformuleerd om onze vertegenwoordigers erop aan te spreken? Graag had ik ook een principe geformuleerd gezien over het wezen van onze democratie, gevat in termen van inclusiviteit en oog voor de minderheid.
De vraag is of de in Brabant geformuleerde principes scherp genoeg zijn opgeschreven
Erkenning
Natuurlijk betekenen dergelijke voorwaarden niet dat we als politieke partij die midden in de samenleving staat, geen oog moeten hebben voor de ontevredenheid, boosheid en teleurstelling van veel burgers over hun plek in de samenleving. Want er is wél iets aan de hand, en wij hebben daar nog niet het goede antwoord op gegeven. Wereldwijd zien we dat velen zich ongehoord en niet erkend voelen – of ze nu een geel hesje dragen, een rode MAGAcap ophebben, of roepen dat ze de controle terug willen. Een aanzet tot dat antwoord zit wellicht in de constatering van Rosanvallon: het is geen kwestie van identiteit en homogeniteit, maar van een herziening van het sociale vraagstuk en van een herinrichting van de staat op zo’n manier dat die op gemeenschap gebouwd is, zodat iedereen het gevoel krijgt te mogen meedoen en gezien te worden, en daarmee erkend te zijn als lid van die gemeenschap. Daaraan ontleent men dan zijn identiteit en waardigheid. Daar is geen identiteitspolitiek voor nodig; daar volstaan verbindend leiderschap en vooral erkenning van de burgers. Hegel noemt dat de belangrijkste drijfveer van de mens: gezien en erkend te worden. Daar mag het CDA niet aan voorbijgaan.
Noten
- 1.Josef Lentsch, Political entrepreneurship. How to build successful centrist political start-ups. Bazel: Springer Nature, 2019, p. 25.
- 2.Tijdens het schrijven van dit artikel waren de betrokken vier partijen het op hoofdlijnen eens geworden over de principes van hun samenwerking: Provincie Noord-Brabant, ‘VVD, FvD, CDA en Lokaal Brabant vinden elkaar in principes van samenwerking’, Brabant.nl, 5 maart 2020. Zie www.brabant.nl/actueel/nieuws/bestuur/2020/vvd-fvd-cda-en-lokaal-brabant-vinden-elkaar
- 3.Claude Lefort, ‘Het vraagstuk van de democratie’ (1983), in: Idem, Wat is politiek? Amsterdam: Boom, 2016, pp. 81-100, aldaar p. 99.
- 4.Claude Lefort, ‘Democratie & globalisering’ (1995), in: Lefort 2016, pp. 311-333, aldaar p. 330.
- 5.Pierre Rosanvallon, ‘Wantrouwen en democratie’, in: Idem, De democratie denken. Werk in uitvoering. Nijmegen: Vantilt, 2019, pp. 71-90, aldaar p. 85.
- 6.Pierre Rosanvallon, ‘Het populisme denken’, in: Rosanvallon 2019, pp. 145-158, aldaar p. 152.
- 7.Idem, p. 156.
- 8.Willem Witteveen, De wet als kunstwerk. Een andere filosofie van het recht. Amsterdam: Boom, 2014, p. 425.
- 9.Frank Hendriks, Democratie onder druk. Over de uitdaging van de stemmingendemocratie. Amsterdam: Van Gennep, 2012.
- 10.Lefort 2016, ‘Vraagstuk’, p. 87.
- 11.Francis Fukuyama, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam: Contact, 1992, p. 357.
- 12.Lisa Witter en Catherine de Vries, ‘Reclaiming democracy. A plea for political entrepreneurship’, Stanford Social Innovation Research, 31 oktober 2013. Lentsch noemt dit artikel op p. 20 van zijn boek.
- 13.Lentsch 2019, p. 138.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.