Zijlstra en de mythologie
Samenvatting
Harmsma heeft een mooie biografie geschreven. Alhoewel het een omvangrijk boek is geworden, leest het makkelijk en neemt het de lezer mee. Harmsma weet zich te beperken tot een levensbeschrijving zonder dat hij die lardeert met persoonlijke opvattingen over het karakter van zijn studieobject. De biografieën van Aalders over prins Bernhard, van Koch over Abraham Kuyper, en van Langeveld over Colijn bijvoorbeeld stralen een grondige hekel uit aan de persoon wiens leven wordt beschreven.1 Dat komt de kwaliteit van een biografie niet ten goede, want het ware beter een dergelijk moreel oordeel aan de lezer over te laten, zo die daar al behoefte aan heeft.
Jonne Harmsma
Jelle zal wel zien. Jelle Zijlstra, een eigenzinnig leven tussen politiek en economie
Prometheus | 2018 | 597 pp. | € 39,99 I ISBN 9789044635355
Levensloop
Het leven van Zijlstra ziet er tamelijk overzichtelijk uit. Hij wordt in 1928 geboren in Oosterbierum als zoon van een aardappelhandelaar, volgt de mulo en de hbs in Harlingen en gaat daarna naar Rotterdam om economie te studeren aan de Nederlandse Economische Hogeschool. De studietijd wordt onderbroken door een onderduiktijd van enkele jaren die hij weer in Friesland doorbrengt. Het doctoraalexamen vindt meteen na de bevrijding plaats. Hij wordt assistent bij professor Koopmans en promoveert in 1948 op de omloopsnelheid van het geld. Enkele maanden later treedt hij aan als één van de drie hoogleraren aan de splinternieuwe economische faculteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij voelt zich daar als een vis in het water, maar weigert in 1952 niet de post van Economische Zaken in het tweede kabinet-Drees. Hij blijft minister van Economische Zaken tot 1959 en stapt dan over naar Financiën in het kabinet-De Quay. Daarna verlaat hij de politiek, maar keert niet fulltime terug naar de wetenschap. Hij wordt adviseur en toezichthouder in het bedrijfsleven en buitengewoon hoogleraar in de Openbare Financiën aan de VU. Na het echec van het kabinet-Cals treedt Zijlstra aan als minister-president van een tussenkabinet dat de overheidsfinanciën in het gerede brengt en verkiezingen voorbereidt. Het levert Zijlstra eeuwige roem op met dank aan Wim Kan, die tevens zorgde voor een passende titel van de voorliggende biografie, en het levert zijn Anti-Revolutionaire Partij voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog zetelwinst op.2 Zijlstra wordt daarna president van De Nederlandsche Bank tot aan zijn pensioen in 1981. In 2001 komt hij te overlijden.
Eén kanttekening is nu reeds op haar plaats. Wij zijn als volk weinig op-de- borst-klopperig: ‘Doe maar gewoon, dat is al gek genoeg.’ Daarom is het toch goed hier op te merken dat de vorige eeuw twee ministers-presidenten heeft opgeleverd die ook in het buitenland politiek aan de top meespeelden. Dat waren Colijn, die in de jaren dertig voorzitter was van de economische sectie van de Volkenbondassemblee,3 en Zijlstra, die, nadat de dollar in 1971 was gaan zweven, door Burns, de voorzitter van de Federal Reserve, werd aangewezen als de enige die in staat moest worden geacht de scherven op te rapen en mogelijkerwijs te lijmen.
Wat Harmsma effectief doet is de ballon doorprikken die Zijlstra geregeld opliet door te benadrukken dat hij geen politicus was, maar econoom. Als Zijlstra dat had gewild, had hij aan de VU hoogleraar moeten blijven; hij had de veertig jaar precies kunnen volmaken. In plaats daarvan werd hij politicus en liet zich daarbij niet onbetuigd. Het enige wat je kunt zeggen is dat hij als politicus nooit de economische wetenschap heeft verloochend. Dat op zichzelf maakte hem als politicus redelijk uniek.
Nieuwe mythen
Wat als een nadeel van deze biografie kan worden ervaren is dat ze verhalend van karakter is en daardoor te veel aan de oppervlakte blijft. Dat is zeker een nadeel bij een biografie van Zijlstra, die immers sterk analytisch was ingesteld. Hierdoor dreigt het gevaar dat rondom de persoon van Zijlstra nieuwe mythen ontstaan, die evenmin houdbaar zijn.
Zijlstra is in theorie voorstander van een keynesiaans begrotingsbeleid. In de hoogconjunctuur worden de rijkelijk stromende overheidsinkomsten afgeroomd, zodat in de laagconjunctuur deze spaarcenten kunnen worden aangewend om de bestedingen op peil te houden. In de praktijk blijkt echter dat met name de timing van het aanjagen van de bestedingen in de laagconjunctuur problematisch is. Infrastructurele werken die zich prima zouden lenen voor een keynesiaanse stimulans hebben vaak een voorbereidingstijd nodig, waardoor de bestedingen pas op gang komen als de conjunctuur al weer in de volgende fase zit. Keynesiaanse finetuning is gedoemd te mislukken. Dit leidt bij Zijlstra tot zijn trendmatig begrotingsbeleid. Hij past de overheidsuitgaven niet aan in de hoogconjunctuur aan de gestegen inkomsten en bezuinigt niet op de overheidsuitgaven als de inkomsten tegenvallen in de laagconjunctuur. Dit levert een systeem van anticyclische, automatische stabilisatoren op. Zijlstra is als politicus kennelijk bereid af te wijken van wat de economische theorie voorschrijft.4 Harmsma (p. 455) stelt dat Zijlstra als econoom ‘een hogere vorm van politiek gelijk’ representeerde en dus technocraat was. Het gegeven voorbeeld laat echter zien dat hij veeleer een meebuigend politicus was dan een starre technocraat die zijn ivoren toren niet wenste te verlaten. Ook Zijlstra zelf wierp het verwijt van technocratie verre van zich.5 Het trendmatig begrotingsbeleid berustte op een consent van ministerraad en parlement.6
In de jaren zeventig was Zijlstra president van De Nederlandsche Bank en schreef hij elk jaar het ‘Algemeen overzicht’ in het jaarverslag van DNB.7 Hij fulmineerde daar tegen het beleid van onvoldoende loonkostenmatiging, waardoor de hele economie uit het lood komt te hangen. Bij Zijlstra stond de inkomensverdeling voorop. De loonkosten moeten binnen de ruimte blijven die is geschapen door de stijging van de arbeidsproductiviteit. Dat is de functionele verdeling. Bij de personele verdeling moeten de belastingen en premies en dus de overheidsuitgaven gematigd blijven stijgen opdat er voor het beschikbare inkomen nog enige ruimte overblijft. In werkelijkheid overschrijdt de loonkostenstijging de toegestane ruimte op grote schaal. Dat betekent dat de kosten worden afgewenteld op het overige inkomen, waaronder de beloning voor het kapitaal. Dit is de categoriale verdeling, die gierend uit de hand loopt. De arbeidsinkomensquote is in 1969 77% en in 1975 gestegen tot 90%. De investeringen drogen dan op en de werkgelegenheid stagneert. De werkloosheid groeit stormachtig en met enige vertraging van 73.000 personen in 1969 tot 760.000 in 1985. Het enige doel van Zijlstra was de functionele, personele en categoriale inkomensverdeling zodanig te doen zijn dat als uitkomst volledige werkgelegenheid resulteert. Daarom is het onjuist dat Harmsma concludeert dat Zijlstra een eenzijdig verklaringsmodel hanteerde, waarbij onderbesteding en inkomens- en vermogensongelijkheid voor Zijlstra geen zorg waren, en dat hetzelfde gold voor de werkloosheid (p. 448, 327). Als er nu één man was die jaar in, jaar uit de functionele, personele en categoriale inkomensverdeling centraal zette, wees op de rampzalige onderbesteding bij de investeringen, en zich boos maakte dat de werklozen daardoor uiteindelijk de rekening moesten betalen, dan was dat Zijlstra.8 Harmsma verwijt Zijlstra dat hij niet heeft gekozen voor de mogelijkheid van een devaluatie, maar dat is de keuze voor de zachte heelmeester en betekent het verlaten van de eredivisie. Spelen op het niveau van Italië en Frankrijk. Onbegrijpelijk dat Harmsma dat Zijlstra verwijt.
Ook moet de mythe worden bestreden als zou Zijlstra een neoliberaal zijn (p. 432). Al in 1951 nam hij hier afstand van.9 Hij stond een economische orde voor op grond van de ondernemingsgewijze productie binnen een ordelijk economisch verkeer. Marktmodellen en staatssocialistische modellen als ideaaltypen zouden in de praktische economische politiek naar elkaar convergeren. De markt kan niet zonder overheidsingrijpen, en staatsmonopolie kan niet zonder marktelementen.10 Op de vraag of hij de vleesgeworden markteconoom was antwoordt Zijlstra: ‘Hebt U ooit over een alternatief nagedacht?’ De markt is een meet- en regelsysteem, een middel en geen ideologie. Het behoeft correctie door overheidsingrijpen op allerlei fronten. Deze opvatting is Zijlstra altijd trouw gebleven, ook al wil Harmsma hem met alle geweld in het neoliberale hok hebben.11
Een laatste mythe die moet worden uitgebannen is dat Zijlstra’s opvatting dat de opwaartse dynamiek in de overheidsuitgaven moest worden beteugeld, voortkwam uit zijn calvinistische wereldbeeld. Hij was immers gereformeerd, en dan heb je een pikzwart mensbeeld (‘De mens is geneigd tot alle kwaad’). Een mensbeeld dat volgens Harmsma ‘diep verankerd lag in het gereformeerde denken’ (p. 179). Ook hier slaat Harmsma de plank mis. Zijlstra was lid van de Gereformeerde Kerken in Nederland en daar werden geen zwarte kousen gedragen. Dat Zijlstra op grond van een dergelijk zwart mensbeeld een samenzweringstheorie tegen de schatkist zou aanhangen lijkt mij onzin.
Gereformeerd keurslijf
Zijlstra was ervan overtuigd dat de economische wetenschap een positieve, waardevrije wetenschap was. Bij zijn aantreden aan de Vrije Universiteit trotseerde hij met dit standpunt de gereformeerde elite in het bestuur van de universiteit, die een normatieve beoefening van de economische wetenschap voorstond. Zijlstra gaf niet toe en de economische faculteit aan de VU bleef bij het uitgangspunt van een waardevrije economische theorie.12 Kennelijk wenst Harmsma Zijlstra met alle geweld in een gereformeerd keurslijf te persen met zijn eigen opvatting dat ‘ook aan de “waardevrije” theorie […] aannames ten grondslag [lagen] die onmogelijk het stempel “neutraal” konden krijgen’ (p. 177). Dit lijkt mij geen taak voor een biograaf.
Zoals gezegd: een mooie biografie, en voor wie niet gereformeerd is en weinig weet heeft van economische wetenschap, bevat die geen onverteerbare brokken.
Noten
- 1.Respectievelijk: Aalders, G. (2014). Niets was wat het leek: Prins Bernhard. Amsterdam: Boom; Koch, J. (2006). Abraham Kuyper: Een biografie. Amsterdam: Boom; Langeveld, H. (1998). Hendrikus Colijn, 1869- 1944: I. Dit leven van krachtig handelen (1869-1933). Amsterdam: Balans; Langeveld, H. (2004). Hendrikus Colijn, 1869-1944: II. Schipper naast God (1933-1944). Amsterdam: Balans.
- 2.De ARP ging bij de verkiezingen van 1967 van 13 naar 15 zetels. Harmsma (p. 251) heeft het abusievelijk over een groei van 10 naar 12 zetels.
- 3.Zie: De Wagt, W. (2017). De actualiteit van Hendrik Colijn: Colijn was dé pleitbezorger van eer grote Europese markt. Christen Democratische Verkenningen, 37(3), 138-142.
- 4.Dit in tegenstelling tot H.J. Witteveen, die tot op de dag van vandaag de idee van een zuiver keynesiaans conjunctuurbeleid aanhangt, inclusief finetuning (Harmsma, p. 177).
- 5.Zijlstra, J. (1993). Het structurele begrotingsbeleid: Een wederopstanding? In L.A. Geelhoed, P.A.G. van Bergeijk & J. van Sinderen (red.), Met distantie: J.E. Andriessen en het economische bestuur (pp. 31-46). Groningen: Wolters-Noordhoff, p. 45.
- 6.Zijlstra, J. (1992). Per slot van rekening: Memoires. Amsterdam: Contact, p. 123.
- 7.Zijlstra, J. (1985). Gematigd monetarisme: 14 jaarverslagen van De Nederlandsche Bank N.V. 1967- 1980. Leiden: Stenfert Kroese.
- 8.In 1986 heeft het Centraal Planbureau uitgerekenc wat een zijlstra-achtig beleid in de jaren zeventig zou hebben betekend. De werkloosheid zou in de periode 1972-1984 met 302.000 arbeidsjaren minder zijn toegenomen. Zie: Centraal Planbureau (1986). Centraal Economisch Plan 1986. Den Haag: CPB/ Staatsuitgeverij, pp. 94-100.
- 9.Zijlstra, J. (1956). Het neo-liberalisme. In J. Zijlstra, Economische orde en economische politiek: Een bundel opstellen (pp. 61-79). Leiden: Stenfert Kroese.
- 10.Zijlstra, J. (1948). Enkele algemene aspecten van het vraagstuk van de economische orde. Leiden: Stenfert Kroese, pp. 23-24.
- 11.Zijlstra, J. (1988). ‘Ik heb heel wat economen modieus zien worden de afgelopen twintig jaar’. In G.J. Peelen, Kennen & kunnen: Ontwikkelingen in het economische denken en doen (1948-1988): In gesprek met Dr. J. Zijlstra, Prof. dr. J. Tinbergen, Prof. dr. B. Goudzwaard en Drs. R.F.M. Lubbers. Alphen aan den Rijn: Samsom, pp. 31-32.
- 12.Visser, H. (1999). Hoed je voor profeten! Economisch Statistische Berichten, 84(4236), 970-973.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.