De mythe van de vertolking
Samenvatting
Vruchteloos is de gedachte dat partijen de sentimenten in de samenleving beter zouden moeten leren kennen en zo de boze burger zouden kunnen bereiken. Dat de kiezers van ‘buitenstaanders’ weer ‘binnenstaanders’ zouden moeten worden. De boze burger vraagt niet dat partijen hem begrijpen; hij wil dat partijen hem overtuigen. Hij verhoudt zich rechtstreeks tot de charismatische politieke leider. Daarom zullen partijen de boze burger niet moeten opzoeken, maar hem wel moeten toespreken, afkeurend én opbouwend. Als zelfverklaarde kritische consument wacht hij op een overtuigend weerwoord. En een beter politiek aanbod.
VROEGER WAS DE BURGER NIET BOOS, DE BURGER WAS BRAAF. In 1959 bracht verslaggever Jan Lamers zijn rechtbankobservaties bijeen in een boekje dat hij omschreef als ‘een criminele roman van brave burgers en boze boefjes voor de politierechter’. De boef was boos, kwaadwillend dus, de burger was nog braaf.1
Er is sindsdien iets veranderd. Natuurlijk, al sinds decennia zijn burgers somtijds boos. Gemeenlijk gaat het dan om concrete boosheden. De burger is geregeld verbolgen op de gemeente, omdat die een uitrit niet wil toestaan, een vergunning niet verleent of het uitzicht bederft – dat soort dingen. En aangezien die burger steeds mondiger is geworden, wist hij ook steeds beter hoe hij zijn recht kon halen. Over zulke ‘boze burgers’ stelde het tijdschrift Binnenlands bestuur in 2008 een boekje samen, toepasselijk getiteld Boze Burgers.2 Het ging daarbij nog om de oude, specifieke betekenis, maar ongetwijfeld zinspeelde de redactie slim op de nieuwe invulling die sinds een jaar of wat in zwang was.
Want er is geen twijfel mogelijk: de boze burger is een product van de populistische doorbraak bij de verkiezingen voor de gemeenteraad en de Tweede Kamer van 2002, toen Leefbaar Rotterdam eerst 34,7% van de stemmen haalde en de Lijst Pim Fortuyn (LPF) vervolgens vanuit het niets 17% van de stemmen verwierf, goed voor 26 zetels. Enige tijd daarna zien we de term opduiken, voor een bepaald type burger dat altijd boos zou zijn, over alles eigenlijk. Zo omschreef NRC Handelsblad Rotterdam begin 2004 als ‘de stad van de boze burger’.3 Kortom, boze burgers, meervoud, groeiden uit tot die ene archetypische boze burger, enkelvoud. Toen Maarten van Rossem in 2010 zijn boekje Waarom is de burger boos? uitbracht, wist iedereen direct op wie hij doelde.4 De boze burger is de populistisch stemmende burger.
Boze burger
Over die boze burger moet het hier gaan. En over hoe hij bereikt kan worden. Er is een vast verhaal over hem in omloop en dat gaat ongeveer zo. De boze burger zou concrete zorgen hebben of intuïtieve angsten koesteren. Populistische partijen zouden die bezorgdheden of angsten bij uitstek weten te benoemen, maar er weinig constructiefs mee doen. De vraag komt dan vanzelf op hoe andere partijen die angsten wel zo kunnen vertalen dat ze deel worden van het maatschappelijke en politieke debat en een perspectief op werkelijke oplossingen kunnen bieden. Maar klopt die gedachtegang wel?
Vanaf den beginne was de boze burger een raadselachtige figuur, die zich maar moeilijk liet vinden. Aanvankelijk zocht men hem, lijfelijk, in de sindsdien epische ‘oude wijken’ van de grote steden. Later ontdekte men dat hij zich eerder verborgen hield in de buitengewesten, ‘aan de randen’, zoals electoraal geograaf Josse de Voogd dat noemde.5 Het gaat om uiteenlopende wijken of gebieden, met onderscheiden kenmerken, die zich ergens tussen het kleine dorp en de grote stad in laten situeren. Dergelijke inzichten zijn niet zonder waarde, maar ze verklaren niet waarom de ene burger wel voor populisme kiest en zijn buurman in gelijksoortige omstandigheden niet. De verschillen in geografische en sociale achtergrond zijn bovendien vrij groot.
Een andere benadering is sociaalpsychologisch. De boze burger zou niet alleen boos zijn maar ook angstig en rancuneus. Zo bezag Sybe Schaap de ‘lokroep van het populisme’ in Het rancuneuze gif, zijn wijsgerige verhandeling over de opmars van het onbehagen. Het ressentiment biedt de burger de mogelijkheid zichzelf als slachtoffer te zien, maar het is ook een onvruchtbare houding.6 Deze benadering lijkt aan te sluiten bij gedachten van Menno ter Braak over het nationaalsocialisme als rancuneleer7 en enigszins bij Jacques de Kadts spreken over het ‘ressentiment van de massamens’.8 Maar ook hier kan men kanttekeningen bij aanbrengen. Is iemand die, mogelijk ten onrechte, vernomen heeft dat asielzoekers – het zal om statushouders gaan – zomaar een wasmachine, koelkast en meubels cadeau krijgen, afgunstig, of denkt zo iemand oprecht dat de wereld niet rechtvaardig in elkaar zit?9 Jan-Werner Müller merkt terecht op dat je aldus van burgers al te gemakkelijk ‘potentiële patiënten voor een politiek sanatorium’ maakt.10 Waar het op aankomt, zijn niet de achtergronden of drijfveren, maar wat de veronderstelde boze burger daadwerkelijk doet, zijn politieke handelen dus.
Populistische keuze
En dat is niet erg anders dan wat andere burgers doen: hij stemt. Hij brengt zijn stem alleen uit op een politieke partij die we populistisch plegen te noemen. We moeten dus niet primair naar de veronderstelde boze burger kijken, die nooit eenduidig getypeerd kan worden, maar naar de politiek die hij verkiest. In zijn befaamde essay omschrijft Müller in aansluiting bij eerdere internationale studies populisme als ‘een manier om naar de politieke wereld te kijken die een moreel zuiver en volledig verenigd (…) volk contrasteert met elites waarover wordt beweerd dat ze corrupt of anderszins moreel inferieur zijn’.11 Populisten zouden bovendien altijd anti-pluralistisch zijn: alleen zij vertegenwoordigen het volk en alleen bepaalde leden van het volk vormen het echte volk.12
Naadloos past de recente PVV-leus ‘Nederland weer van ons!’ in dit stramien. Toch lijkt Müllers omschrijving al te formalistisch. De hoofdlijn van het Nederlandse populisme sinds 2002 treft men aan in de LPF en de PVV, met wellicht kleine bijrollen voor Leefbaar Nederland, Trots op Nederland, EénNL en dit jaar voor VoorNederland (VNL) en Forum voor Democratie (FvD). Mij dunkt, burgers stemmen niet zozeer op dergelijke partijen omdat ze zouden menen dat die als enige het ware volk vertegenwoordigen, maar wel om de wijze waarop die voor dat volk beweren op te komen. Sinds Fortuyn gaat het om strijd tegen een (vermeende) bedreiging van het Nederlandse volk, van buiten en eventueel van binnen: door immigranten in het algemeen en de islam in het bijzonder, door de Europese integratie (‘Brussel’) en misschien de misdaad, die er altijd is (en volgens veel burgers, soms tegen de evidentie in, voortdurend toeneemt).13 Het gaat dus vooral om de afwerende, uitsluitende bepaling van wie tot het Nederlandse volk behoort, al kunnen daar nog allerlei andere onderwerpen – Fortuyns beruchte ‘puinhopen’ – bijkomen.
De gangbare omschrijving van populisme lijkt echter al te zeer op traditionele, dikwijls rurale patronen gebaseerd te zijn.14 Het Nederlandse populisme is een nieuwe vorm van nationaal-individualisme, zoals Dick Pels het trefzeker typeerde.15 Het beroept zich op de nieuwe vrijheden van de jaren zestig. Fortuyn had de mond vol van de moderniteit (tegenover de ‘achterlijke’ islam) en Wilders sluit daarbij aan. Het is een product van de ontzuiling. Wat waarnemers mogelijk als ontheemding zullen zien, zullen de betrokkenen zelf eerder als een uiting van nieuwverworven mondigheid ervaren. Het wegvallen van met name de warmte van de katholieke gemeenschap betekende dat voor de oriëntatie in feite alleen de nationale gemeenschap, met kersverse nieuwe waarden, overbleef.
Aanbodspolitiek
De structuur van het Nederlandse populisme is sinds 2002 niet wezenlijk veranderd. Maar er heerst één levensgroot misverstand. ‘Het zwaartepunt van de politieke communicatie is verschoven van de aanbodzijde, de politieke partijen, naar de vraagzijde, de kiezers’, concludeerde Hans Wansink in 2004 in zijn studie naar ‘de opstand van de kiezers’. Zijn hele verhandeling laat echter precies het omgekeerde zien. Het Nederlandse populisme is een verplaatsing van de politiek van de samenleving, waarin partijen geworteld zijn, naar de politiek als zodanig en met name naar de politieke leider. Populisme is autoritair.
Terwijl de heren van Leefbaar Nederland nog stad en land afreisden, bleef Pim Fortuyn behaaglijk thuis in Rotterdam. Zo af en toe toog hij nog wel naar een radio- of tv-studio, maar hij bestelde journalisten ook graag bij zich aan huis. In de problemen van het electoraat verdiepte hij zich absoluut niet; hij besefte dat hij moest zorgen dat de ogen van de kiezer op hem als aanstormend politicus gericht waren.16 Geert Wilders deed het vanaf het begin anders dan de traditionele partijen: hij wilde geen leden. Formeel werd alleen Wilders als persoon en als lid van een stichting lid. ‘De eerste moderne partij van Nederland’, jubelde zijn paladijn Martin Bosma, volgens wie de partijdemocratie ‘allang dood’ is: ‘Ons model is het model van de toekomst.’17
Het is goed om te bedenken dat twee jaar na Wilders, in 2008, Rita Verdonk Trots op Nederland lanceerde. Deze partij probeerde een echte beweging van onderop te zijn, met vele enthousiaste vrijwilligers, maar bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 wist ze niet meer dan 0,6% van de kiezers te bereiken. Het is duidelijk dat de zogenaamde boze burger niet zat te wachten op participatie. Het is niet voor niets dat in Jan-Werner Müllers essay de kiezer eigenlijk nauwelijks voorkomt. Populisten zijn bij hem politici, geen burgers. De hedendaagse populistische burger wenst een consument te zijn, zij het in eigen ogen mogelijk een kritische, calculerende consument. Hij verhoudt zich rechtstreeks tot de charismatische politieke leider. Hij heeft geen behoefte aan een partij die de politiek met de samenleving verbindt.
Mythe van de vertolking
Van meer inzicht getuigde Wansink toen hij constateerde dat het een ‘kwestie van politiek ondernemerschap’ was om de mogelijkheden van de electorale ruimte die er was, te benutten.18 Maar wacht, het gaat dan toch niet alleen om aanbod? Het populisme moet toch op zijn minst een vraag weten te creëren? Of weten te vinden? Jazeker. Het onbehagen dat Fortuyn exploiteerde, en niet slechts verwoordde, bestond sinds jaar en dag. Al in 1994 vond 47% van de Nederlanders dat er te veel asielzoekers waren en dat immigratie en etnische minderheden het grootste politieke probleem vormden.19 Dat is het punt: allerlei vormen van onbehagen zijn vrijwel permanent aanwezig. In 1980 en 1991 vond 88% van de burgers dat de misdadigheid toenam.20
Het punt is dus niet of er onbehagen bestaat, maar hoe politici daarmee omgaan. Er zijn reële problemen die altijd aandacht vragen, maar nooit definitief opgelost kunnen worden – misdaad bijvoorbeeld. De vraag of men ‘echte’ en ‘onechte’ asielzoekers kon onderscheiden, was voortvarend aangepakt met de nieuwe Vreemdelingenwet die staatssecretaris Job Cohen in 2000 tot stand bracht.21 De islam is met 5% of hooguit 6% een kleine religie, en alles is wettelijk geregeld en ingekaderd. Maar Wilders maakt van iets wat dat niet is, zogenaamd een politiek probleem. Dat is de kern van populistische politiek in Nederland: onbehagen exploiteren.
‘Wilders vertolkt dus de opvattingen van een belangrijk deel der natie’, schreef oud-politicus Willem Vermeend in 2010.22 Het is een gedachte die politici keer op keer herhalen. Wilders zou ‘feilloos’ aanvoelen ‘waar de boosheid zit’, beweerde oud-vicepremier Wouter Bos in maart nog.23 Het is een idee dat simpelweg niet klopt. De werkelijkheid is dat populisten als Wilders weten wat goed verkoopt. Men zou het de mythe van de vertolking kunnen noemen. Maar zolang politici daarin blijven geloven en niet zien dat de veronderstelde boze burger helemaal niet boos is (kortom: een verzinsel is), maar zich laat leiden door het aanbod, zullen ze nooit in staat zijn het populisme adequaat weerwoord te bieden.
Vals bewustzijn
In klassiek marxistische termen zou men hier nu eens terecht kunnen poneren dat het om vals bewustzijn gaat. De populistische kiezer laat zich in de luren leggen door politieke marskramers. Het heeft daarom ook weinig zin om de populistische politicus rechtstreeks te weerspreken, zoals in de Tweede Kamer Alexander Pechtold bij uitstek doet. Uiteraard heeft hij gelijk met zijn verwijt dat Wilders mensen uitsluit, maar dat is precies wat die wil. Zo bevestigt men alleen beider aanhang. Waar het op aankomt, is laten zien dat diverse populistische thema’s irrelevant zijn en dat andere er wel toe doen.
Volstrekt vruchteloos is de gedachte dat partijen de sentimenten in de samenleving beter zouden moeten leren kennen en zo de boze burger zouden kunnen bereiken. Dat de kiezers van ‘buitenstaanders’ weer ‘binnenstaanders’ zouden moeten worden.24 De boze burger vraagt niet dat partijen hem begrijpen; hij wil dat partijen hem overtuigen. Zijn relatie is rechtstreeks en verticaal. Daarom zal men de boze burger niet moeten opzoeken, maar hem wel moeten toespreken, afkeurend én opbouwend.
Het grote probleem van het Nederlandse populisme is dat die zich uit in de vorm van een partij die openlijk antirechtsstatelijk is, een ondemocratisch georganiseerde vijand van onze grondrechten, instituties en machtenscheiding, en daarom principieel niet voor regeringsdeelname in aanmerking komt. Het is duidelijk dat de opkomst van het populisme vooral traditioneel centrumrechts enorm verzwakt heeft. Haalden (de voorlopers van) het CDA en de VVD tot 1989 meestal rond de 50% van de stemmen of zelfs meer – met een dip in 1971 en 1972 –, vanaf 1994 komen deze partijen meestal niet ver boven de 40% uit en sinds 2010 blijft men samen rond de 35% steken. De boze burger zou bij uitstek door het CDA bereikt moeten worden.
Maar dat is moeilijk. Terwijl het CDA de nadruk legt op traditie en gemeenschap, is de ontheemde burger daar juist van losgeraakt. Onzeker omhelst hij de moderniteit van Fortuyn en de anomie van Wilders en trekt hij zich achter rolluiken terug op zijn privéterrein. Maar blijkens zijn nationalisme, zonder vlaggenstokhouder, zoekt hij kennelijk toch op een nieuwe wijze naar saamhorigheid. De Nederlandse identiteit bestond altijd in de absorptie van vreemde invloeden, uit de nabije Franse, Duitse en Engelse cultuurgebieden, uit de verre Oost en West ook, in een geheel eigen, burgerlijk mengsel.
Alleen als verantwoordelijke partijen laten zien hoe er een beter alternatief is, zal de grotendeels fictieve boze burger zich laten aanspreken. Hij verwacht niet dat partijen hem opzoeken. Als kritische consument wacht hij op een overtuigend weerwoord. En een beter aanbod.
Noten
- 1.Jan Lamers, Op het matje. Een criminele roman van brave burgers en boze boefjes voor de politierechter. Amsterdam/ Brussel: Elsevier, 1959. Het boekje lag na enige strubbelingen overigens pas in 1960 in de boekwinkel, maar de titelpagina vermeldt 1959 en in dat jaar was de samenstelling ongetwijfeld gereed.
- 2.Philip Brouwer e.a., Boze Burgers. Integriteit van ambtenaren en bestuurders in een mondige samenleving. Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2008.
- 3.‘Wiggers en wakkers’, nrc Handelsblad, 21 februari 2004.
- 4.Maarten van Rossem, Waarom is de burger boos? Over hedendaags populisme. Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2010.
- 5.Josse de Voogd, Bakfietsen en rolluiken. De electorale geografie van Nederland. Utrecht: Bureau De Helling, 2011, pp. 27-28.
- 6.Sybe Schaap, Het rancuneuze gif. De opmars van het onbehagen. Budel: Damon, 2012, pp. 201-215.
- 7.Menno ter Braak, Het nationaal-socialisme als rancuneleer. Assen: Van Gorcum, 1937.
- 8.Jacques de Kadt, Het fascisme en de nieuwe vrijheid. Amsterdam: Querido, 1939, p. 211.
- 9.Bas Blokker en Jutta Chorus, ‘De hele samenleving gaat kapot’, nrc Handelsblad, 5 november 2016, p. 23.
- 10.Jan-Werner Müller, Wat is populisme? Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2017, p. 32.
- 11.Müller 2017, pp. 35-36.
- 12.Müller 2017, pp. 36-38.
- 13.Voor de lpf, zie: Wansink 2004, pp. 62-92. Voor de pvv, zie: Koen Vossen, Rondom Wilders. Portret van de pvv. Amsterdam: Boom, 2013, pp. 65-110. Dit zijn drie van de vier pijlers die Vossen noemt: Eurabië, nationalisme, veiligheid. De resterende tweede betreft het populisme, dat ik liever als algehele typering gebruik.
- 14.Het vaste uitgangspunt, ook bij Müller, is meestal deze bundel: Ghita Ionescu en Ernest Gellner (red.), Populism. Its meanings and national characteristics. Londen: Weidenfeld & Nicolson, 1969. Deze bundel bevat beschouwingen over allerlei delen van de wereld en begint uiteraard bij Zuid-Amerika. Aan West-Europa wordt echter geen aandacht geschonken.
- 15.Dick Pels, Het volk bestaat niet. Leiderschap en populisme in de mediademocratie. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011, pp. 15-51.
- 16.Jutta Chorus en Menno de Galan, In de ban van Fortuyn. Reconstructie van een politieke aardschok. Amsterdam: Mets & Schilt, 2002.
- 17.Martin Bosma, De schijnélite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik. Amsterdam: Bert Bakker, 2010, p. 213-217.
- 18.Wansink 2004, p. 52.
- 19.Wansink 2004, p. 51.
- 20.Paul Dekker, ‘Maatschappelijk en politiek onbehagen en een beetje rancune: een empirische benadering’, in: R. Rouw, P.H. Vos en J.H. Roeland (red.), Op rancuneuze gronden. Onbehagen en populisme in de Lage Landen. Amsterdam: Buijten & Schipperhein, 2012, pp. 14-31, aldaar p. 17.
- 21.Jeroen Corduwener, Een vreemdeling op justitie. Het asielbeleid van Job Cohen. Amsterdam/Anwerpen: Veen, 2001.
- 22.Willem Vermeend en Emile Bode, Het minderheidskabinet. Het politieke schaakspel om de macht, campagne, verkiezingen, formatie, het kabinet en de gevolgen van het beleid. De winnaars en de verliezers. Den Haag: Einstein, 2010, p. 219.
- 23.Erik Ziarczyk, ‘Wilders voelt feilloos aan waar de boosheid zit’ (interview met Wouter Bos), De Tijd, 3 maart 2017.
- 24.Marja Wagenaar, Het einde van de buitenspelcultuur. Een democratisch antwoord op het populisme. Amsterdam: Bert Bakker, 2005.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.