G1000-burgertoppen: de nieuwe ‘eisch des tijds’?
Samenvatting
Is de G1000-beweging een mogelijk antwoord op de vraag naar de democratie in tijden van glokalisering? Als constructieve vorm van democratische vernieuwing is de beweging in elk geval een baken van hoop in tijden van destructieve democratische krachten. Toch zitten er ook aan de identiteitsdemocratie van de G1000-beweging risico’s: er mag niet worden vergeten dat de overheid uiteindelijk eenzijdig macht uitoefent en daarover verantwoording dient af te leggen. Onder de juiste voorwaarden is er echter alle reden voor het CDA om initiatieven zonder politieke ambitie te steunen als broedplaatsen van wezenlijke gelijkheid, en ruimte te geven aan lokale initiatieven die wel politiek invloed claimen.
HET NEDERLANDSE DEBAT OVER STAATKUNDIGE VERNIEUWING, zo merkte James Kennedy ooit op, is opmerkelijk passief van toon. Stelselwijzigingen worden doorgaans niet verkocht als de toepassing van een goed idee, maar als de consequentie van maatschappelijke ontwikkelingen.1 Zaken moeten vooral ‘bij de tijd worden gebracht’. Zo werd de afschaffing van het op de persoon van de kandidaat gerichte districtenstelsel door minister-president Cort van der Linden verdedigd met een beroep op de ‘eisch des tijds’. Niet langer, betoogde hij in 1917, waren Kamerfracties discipelen van bekende staatslieden. Inmiddels was van onderop veelkleurig partijleven gegroeid en de grondwetgever moest de afspiegeling daarvan met een evenredig kiesstelsel zo veel mogelijk faciliteren.2 Bijna honderd jaar later, in zijn oratie over de toekomst van de politieke partij, maakte Voerman de omgekeerde analyse. De klassieke ledenpartij was aan het verdwijnen om plaats te maken voor kiezerspartijen die permanent campagne voeren en waarin juist de persoon van de lijsttrekker weer steeds belangrijker wordt.3 Bij het naderen van het eeuwfeest van de Pacificatie van 1917 ligt de vraag naar welk staatsrecht het best bij ons nationale ‘politieke driftleven’4 past, dus weer volledig open. Dat gaat dit keer niet alleen over het kiesstelsel of over de toekomst van een nationale partijendemocratie, maar ook over de vertegenwoordigende democratie zelf. De dubbele beweging van enerzijds de opschaling naar een global city en anderzijds de groeiende behoefte aan grip op de eigen omgeving raakt ook de behartiging van de publieke zaak. Welke democratie past bij deze tijden van glokalisering?
Een potentieel antwoord komt van de zogenoemde ‘G1000-beweging’. Deze maatschappelijke beweging van democratische vernieuwing is niet helemaal scherp af te bakenen, maar heeft in de persoon en het werk van David Van Reybrouck een duidelijke voorman.5 Geïnspireerd op de mede door hem in 2011 georganiseerde G1000-burgertop in Brussel, heeft inmiddels ook in het Nederlandse lokale bestuur een serie van dergelijke evenementen plaatsgevonden. Deels onder de paraplu en volgens de principes van het Platform G1000 uit Amersfoort,6 maar deels ook onder andere namen, met andere aantallen deelnemers of volgens andere principes. Voor zover deze initiatieven geïnspireerd zijn op de Belgische G1000 of het werk van Van Reybrouck, zijn ze echter wel tot de G1000-beweging te rekenen.
Deze bijdrage gaat over de G1000-beweging als mogelijk antwoord op de vraag naar de democratie in tijden van glokalisering. Daarvoor zal ik de G1000-beweging eerst nader analyseren (Wat is het wel? Wat is het niet?), om de beweging daarna te duiden in de democratische theorie (Welk soort democratie staat de G1000-beweging voor?).7 Wat zijn op basis hiervan de spanningen met het bestaande systeem en de potentie van een goed afgestelde samenwerking?
Plaatsing van de g1ooo-beweging
De G1000-beweging is allereerst een vernieuwingsbeweging als alle andere: er wordt in de beeldvorming wat overdreven, her en der een beetje gebluft en soms iets te veel gepretendeerd. De overdrijving geldt voor de mate waarin binnen de beweging de crisis in het openbaar bestuur beleefd en voorgesteld wordt. Er is van alles aan de hand dat nodig aandacht behoeft (dalende opkomsten bij verkiezingen, dalende ledenaantallen voor partijen, de opkomst van het populisme, enzovoort), maar de algemene indicatoren van de legitimiteitsmonitor voor het openbaar bestuur staan zeker niet op vijf voor twaalf.8 Het bluffen geldt het vernieuwende karakter van de initiatieven. De presentatie van de plannen is zonder meer fris en vooral professioneel, maar de inhoud is slechts ten dele nieuw. Een burgertop over wat burgers beter zelf kunnen doen in hun eigen omgeving kenden we al als de doedemocratie. Drempelloze en gelijkwaardige dialoog met alle rechtstreeks belanghebbenden over beleid, is al heel lang een ideaal van interactieve beleidsvorming dat bovendien ook nog geregeld gerealiseerd wordt. Niet elke plaatsing van een opvanglocatie voor vluchtelingen vereiste de afgelopen tijd massieve politiebijstand. En de weerzin tegen politieke polarisatie, een centraal element in het verhaal van de G1000-beweging over een ‘dialoogarena’ tegenover een ‘debatarena’, zit diep en van oudsher in onze politieke cultuur. Daarom gaat het er in ons parlement zoveel saaier aan toe dan in de volksvertegenwoordigingen van de buurlanden en daarom zijn er zoveel constructieve commissievergaderingen voorafgaand aan het plenaire debat. Zelfs loting als instrument om een burgerforum samen te stellen, zoals bij een G1000 gebeurt, is niet nieuw: in 2006 werd het Burgerforum Kiesstelsel al op deze manier gevuld.
Bovendien kan de G1000-beweging zeer pretentieus overkomen, met name de initiatieven die, hoewel officieel bedoeld als ‘aanvulling op de bestaande instituties’, in hun taalgebruik en ambitie toch stevige claims op politieke invloed leggen: burgerraden die ‘richtinggevende uitspraken’ over de agenda van de politiek willen doen. Een dergelijke claim kan een volksvertegenwoordiger behoorlijk in het verkeerde keelgat schieten, zeker als deze zelf na een intensieve campagne veel méér dan duizend voorkeurstemmen heeft gekregen en veel tijd steekt in voortdurend contact met zijn achterban. Dit terwijl de concrete G1000’en die de afgelopen jaren zijn georganiseerd nog volop bezig zijn de democratische waarden te verbeteren9 en voor een aantal waarborgen die inherent lijken aan periodiek verkozen volksvertegenwoordiging nog geen oplossing is gevonden. Het huidige stelsel heeft namelijk veel nadelen, maar het is wel een uitdrukking van fundamentele politieke gelijkheid. Iedereen heeft één stem: one man, one vote. Zolang de groepen die het bij de stembus en in de raadszaal laten afweten niet alsnog massaal komen opdagen als ze ingeloot worden voor een G1000, bestaat het risico dat de toch al geprivilegieerde groepen met tijd en capaciteit om te delibereren nogmaals de gelegenheid krijgen om hun belangen te behartigen. Diplomademocratie wordt dan niet opgelost, zoals de G1000-beweging wil, maar tot de tweede macht verheven. De weerzin tegen een initiatief met politieke ambitie zal verschillen per raadslid (sommige stijlen van raadslidmaatschap zijn er gevoeliger voor dan andere) en per politieke achtergrond (een pragmatische D66’er doet gemakkelijker mee dan een ideologisch gedreven sp’er), maar dat niet elke verkozen volksvertegenwoordiger vooraf blind intekent op het uitvoeren van de uitkomsten van een burgerraad, is niet zo raar.
Toch zou het onverstandig zijn om vanwege dit soort relativeringen een initiatief uit de G1000-beweging af te serveren of uit te rangeren. De beweging is namelijk een hoopvolle vorm van democratisering, tegen de sombere toekomstvoorspellingen van grote denkers in. Alexis de Tocqueville vreesde dat de democratisering zou eindigen in een dikke welvaartsstaat met burgers die als slome schapen herkauwen wat de staat serveert. Samuel Huntington was juist bang dat het de andere kant op zou gaan met de democratie. Die zou ontaarden in extreem individualisme van burgers die overal recht op hebben en dat ook op hoge toon eisen, terwijl ze zich nergens toe verplicht achten.10 Van beide voorspellingen is het niet moeilijk de voorbeelden om ons heen aan te wijzen. Maar als de voortgaande democratisering ook sporthallen vol alerte en betrokken burgers oplevert, dan is die positieve energie te waardevol om lang te blijven haken op wat er valt af te dingen op de presentatie. Het is veel interessanter om te bezien wat voor soort constructieve democratische vernieuwing de G1000-beweging, los van de campagnestrategieën, precies voorstaat.
De G1000-beweging als identiteitsdemocratie
Voor de democratische duiding van de G1000-beweging zijn twee onderscheidingen van belang. Allereerst heeft niet elk initiatief evenveel politieke ambitie. Dat wil zeggen: niet elk idee is gericht op het bijsturen van de koers of de hoofdlijnen van het beleid. Vaak gaat het vooral om de uitvoering of de uitwerking ervan. Waar cocreatie en eigenaarschap centraal staan, met vragen als ‘Wat vind jij belangrijk voor je buurt/dorp/stad?’ en ‘Wat zou jij daaraan kunnen doen?’, doet de uiteindelijke top tien van de uitkomsten vooral een beroep op ondersteuning en facilitering door de overheid. Ten tweede komt niet elk initiatief van actieve burgers. Soms begint het bij de overheid en is de burger reactief. Deze twee onderscheidingen leveren vier typische G1000-initiatieven op, zoals weergegeven in figuur 1.

Figuur 1. Duiding vier typische G1000-initiatieven.
Dit (versimpelde) schema laat zien dat de G1000-beweging in verschillende normatieve ideeën over democratie past. Linksboven zijn de idealen van de participatieve democratie en de interactieve beleidsvorming herkenbaar. De burgerjury linksonder in het schema past in wat ‘waarborgdemocratie’ of ‘toeschouwersdemocratie’ wordt genoemd: de burger is nauwelijks meer ergens lid van of anderszins actief bij de collectieve wilsvorming betrokken. In plaats daarvan wacht de burger voorstellen of resultaten af om daaruit te kiezen of die te beoordelen. Rechtsboven in het schema bevinden zich de burgertoppen, die goed passen bij de idealen van de doedemocratie: burgers trekken zich om wat voor reden dan ook de uitvoering van een publieke taak aan, al dan niet gefaciliteerd door de overheid. Daarbij is zeker niet uitgesloten dat burgers op een burgertop geld verdelen of keuzes maken. Essentieel voor het onderscheid is echter wel dat het dan telkens om een vooraf vastgestelde subsidiepot gaat of om de ontwikkeling van een stadspark binnen gestelde kaders op hoofdlijnen. Dat is anders bij de burgerraad, rechtsonder in het schema. De inzet van een dergelijk initiatief is ten minste ook gericht op de koers en de hoofdlijnen van het beleid. Bovendien komt het initiatief hier vanuit de samenleving en wordt van de overheid verwacht dat gedane uitspraken worden omgezet in beleid. Deze burgerraad is van alle initiatieven van de G1000-beweging het meest politieke: burgers nemen zelf het woord en willen dan ook het laatste woord spreken. Het democratische ideaal achter dit soort initiatieven is de droom van een Zwitsers dorpsplein: de identiteitsdemocratie waar regeerder en geregeerde compleet samenvallen. Waar ‘we’ het werkelijk zelf doen.
CDA-senator en constitutionalist Alfons Dölle heeft beschreven waar de identiteitsdemocratie in maatschappelijke zin mee samenhangt en ook welke risico’s erin schuilen.11 Zijn analyse leest als één grote duiding van de G1000-beweging. Aan de basis ligt het stijgende opleidingsniveau en de voortgaande individualisering. Die heeft het zelfbeeld van de burgers en de daarmee samenhangende verhouding met de overheid fundamenteel gewijzigd. De hoogopgeleide burger schikt zich nog maar matig in een rol als onderdaan en zou, zeker als hij door de overheid als klant wordt gezien, de daarbij horende consumentensoevereiniteit (‘de klant is koning’) eigenlijk willen doortrekken naar de publieke zaak. Was dat niet ook het idee van de democratie? Zo groeit een afstand tussen burgers en politici. Deze afstand geldt niet alleen de uitvoerende ambten, maar ook de volksvertegenwoordigers. Parlementen waren van oudsher pleitbezorgers van de zorgen van het volk bij de soeverein. Inmiddels hebben ze doorslaggevende macht gekregen en besturen ze vaak mee. De prijs die ze daarvoor betalen is dat ze steeds meer als onderdeel van de overheid worden gezien. De relatie tussen kiezer en gekozene krijgt zo een voorwaardelijk karakter. Een vertegenwoordiger wordt een tijdelijk zaakgelastigde die als zodanig ter verantwoording mag worden geroepen. Is niet eigenlijk die hele overheid zelf een enigszins uit de hand gelopen burgerinitiatief? Onvrede komt nauwelijks meer omdat ‘wij’ het verkeerde of te veel willen, maar vooral omdat ‘zij’ kennelijk het verkeerde hebben uitgevoerd. ‘Jullie zitten daar toch voor ons?’ De groei van het ideaal van de identiteitsdemocratie is, kortom, dezelfde ontwikkeling als die het steeds minder leuk maakt om op een verjaardag over raadswerk te vertellen. Als deelnemer aan een G1000 heeft een raadslid het doorgaans een stuk beter naar zijn zin. Daar delibereert hij immers op voet van gelijkwaardigheid met ingelote vertegenwoordigers van zichzelf.
Opgevat als identiteitsdemocratie in de brede zin die Dölle daaraan geeft, kan de G1000-beweging zich met enige overtuigingskracht presenteren als een antwoord op de ‘eisch des tijds’. Voor zover juist de kosmopolitische burgers zich vrijmaken uit hun politieke vertegenwoordiging en het roer van de lokale gemeenschap zelf in handen willen nemen, is de beweging ook nog een interessante vorm van glokalisering. Het lijkt daarom een transitie die we vooral niet te veel in de weg moeten zitten met oude verhalen over Thorbecke en zijn huis. Toch is daarmee niet alles gezegd. Ook de nadelen en de risico’s die Dölle, in een goede christendemocratische traditie, identificeert, zijn gedeeltelijk op de G1000-beweging van toepassing. Twee daarvan springen bijzonder in het oog. In het hart van de overheid staat geen blije cocreatie, maar eenzijdige machtsuitoefening. In die zin is de overheid, ook historisch gezien, geen uit de hand gelopen burgerinitiatief, maar uiteindelijk een gevaarlijke dwangorganisatie. Juist daarom heeft het staatsrecht allerhande vormen van gezond wantrouwen rond machtsuitoefening georganiseerd. De gemeenteraad is daarvan een voorbeeld. Angst voor de overheid speelt echter geen grote rol in de G1000-beweging, misschien omdat de ijzeren vuist van de staat voor de concrete deelnemers zelf vaak niet meer is dan een verkeersboete en een boze boa. Veiligheid is echter wel een inhoudelijk issue dat geregeld opkomt, maar dan toch vooral de overlast van anderen of inbraakpreventie tegen anderen. Burgertoppen over veiligheidsbeleving of inbraakpreventie zijn op zichzelf geen probleem, ook niet als de politie zelf meedoet. Maar bij een transitie van een ouderwetse gemeenteraad naar vormvrije burgerinitiatieven die bepalen wie waarom de politie op zijn dak krijgt, zijn nog wel enkele staatsrechtelijke vraagtekens te plaatsen.
Daarnaast, en dat is het tweede aandachtspunt van Dölle dat relevant is voor de G1000-beweging, moet worden voorkomen dat de identiteitsdemocratie de zuurstof uit de deliberatieve democratie zuigt. Op een onwelgevallig besluit van een gemeenteraad kunnen de raadsleden worden aangesproken, maar kiezers kunnen niet ter verantwoording worden geroepen voor de uitslag van een referendum. Wat de samenleving in dat geval aan directe zeggenschap wint, verliest het publieke debat. Zeker ten opzichte van een referendum is de G1000-beweging een vorm van identiteitsdemocratie waarop de besluitvorming zelf een aanwinst is voor de deliberatieve democratie. In de blauwe sporthallen komtjuist het onderlinge gesprek tot stand. Ook hier is er geen probleem zolang de uitkomsten alleen betrekking hebben op de deelnemers. Maar waar de ambitie blijft om richtinggevende uitspraken voor de gemeenschap te doen, verdient het organiseren van verantwoording jegens de niet-ingelote leden van die gemeenschap, wier richting toch ook bepaald is, nog wel de nodige aandacht.
Hoewel een hoopvolle en positieve vorm van democratisering, volgen uit de democratische duiding van de G1000-beweging nog voldoende aarzelingen om niet simpelweg ruim baan te maken voor een burgertop met een politieke ambitie. Het ideaal zal dan ergens in het midden moeten liggen. Hier biedt de intentie van de G1000-beweging om vooral een ‘aanvulling op de bestaande structuren te zijn’ een aanknopingspunt om een staatsrechtelijke duit in het democratische zakje te doen.
De G1000-beweging als aanvulling
De identiteitsdemocratie van de G1000-beweging gaat per definitie meer over lokale burgertoppen dan over nationale gelote burgerjury’s die in plaats van de Senaat zouden kunnen komen. Dat laatste idee wordt wel aangeprezen als ultieme oplossing tegen de diplomademocratie. Een goed uitgevoerde loting (ervan uitgaande dat iedereen die is ingeloot zijn democratische plicht nakomt) levert immers een veel betrouwbaarder afspiegeling op dan de huidige verzameling doctorandi in de sociale wetenschappen. Hoewel dit op zichzelf ongetwijfeld juist is, is het maar zeer de vraag hoeveel identiteitsdemocratie hiermee wordt gerealiseerd. 75 (of meer) gelote senatoren namens 17 miljoen Nederlanders is namelijk allesbehalve directe democratie. Meer nog dan een nieuw principe van afspiegeling is loting in de G1000-beweging volgens mij een drager van een belangrijk ideaal van de identiteitsdemocratie. De deelnemers zitten er werkelijk als zichzelf, omdat ze letterlijk als de willekeurige burger zijn aangesproken en uitgenodigd. Loting is daarmee de uitdrukking van moderne belangeloosheid; niemand zit er voor iets of iemand anders. Als zodanig sluit loting als selectie-instrument nadrukkelijk aan bij de methodiek van het Amersfoortse Platform G1000 om uitgebreid te beginnen bij het uitwisselen van de ervaringen van de aanwezigen, en niet bij het vragen naar hun mening. Juist omdat ervaringen nooit goed of fout zijn, ontstaat in de sporthallen waar deze processen worden gevolgd een situatie die sociologen common ground noemen: een gezamenlijkheid voorbij compromis en consensus die iedereen een gelijk gevoel van eigenaarschap geeft. Burgertoppen met een methodiek die gericht is op ervaringen worden zo gelegenheden waar de deep equality kan ontstaan waarvoor Hirsch Ballin in het vorige CDV-nummer pleitte: politieke gelijkheid op basis van werkelijke wederzijdse erkenning.12
Als lokale broedplaatsen van wezenlijke gelijkheid zijn de burgertoppen van de G1000-beweging zonder meer een aanvulling op een vertegenwoordigend stelsel dat politieke gelijkheid realiseert door iedereen maar één stem te geven. Waar er bovendien geen claim op politieke invloed gelegd wordt, bestaat weinig reden om de burgerinitiatieven niet gewoon te ondersteunen. Interactieve beleidsvorming is eigenlijk altijd goed. Bestuurskundigen waarschuwen hier vooral voor het bewaken van de verwachtingen. Weinig bestuurlijke reacties slaan zoveel energie uit een groep burgers als het beleefd negeren van een zelfgevraagd advies. Daarom is het zowel voor het initiatief als voor de betrokken overheid zaak om op voorhand duidelijk te maken binnen welke beleidskaders beslisruimte voor de burgers bestaat – en die ruimte vervolgens ook daadwerkelijk te laten. Initiatieven die wel degelijk in woord of uiteindelijke ambitie een claim op politieke invloed leggen, zijn veel moeilijker in te passen. Die beloven de deelnemers immers bijna per definitie meer dan ze kunnen waarmaken. Als het al staatsrechtelijk toelaatbaar zou zijn voor raadsleden om hun verplichting tot het maken van een integrale afweging te vervangen door het feitelijk uitbesteden van hun mandaat aan een burgerraad, dan zet het bestaande kiesstelsel zoveel premie op partijloyaliteit dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een raadslid het verkiezingsprogramma waarop hij is verkozen zal inwisselen voor de richtinggevende uitspraken van een G1000. Daarmee wordt het weer de vraag of een beperkte invoering van een districtenstelsel op lokaal niveau, honderd jaar nadat die onder aanvoering van Cort van der Linden werd afgeschaft, inmiddels niet weer nodig is om het staatsrecht bij de tijd te brengen. Een districtenstelsel verzwakt volgens de theorie immers de band tussen een politicus en zijn partij.
Tegelijkertijd is er ook een vruchtbare vorm van samenwerking tussen politieke partijen en initiatieven met een politieke ambitie uit de G1000-beweging denkbaar. Net zoals in de twintigste eeuw politieke partijen nationaal konden samenwerken met de verschillende raden en organisaties uit de beroemde Nederlandse polder (het ‘tweede democratische circuit’13), zo zouden de lokale partijen in de eenentwintigste eeuw de verbinding kunnen zoeken met initiatieven zoals die van de G1000-beweging. Juist een partij als het CDA, van oudsher zeer verweven met het maatschappelijk middenveld, zou daar brood in kunnen zien. Daarvoor is het nodig dat we de partij lokaal laten uitwaaieren over meer kleuren, vormen en gradaties van betrokkenheid dan het doorzetten van de landelijke huisstijl en het vereisen van het stemhebbende lidmaatschap. Lokale afdelingen zullen zich daarvoor moeten ontwikkelen van een georganiseerde vergadering van min of meer ideologisch gelijkgestemden naar een lokaal platform14 voor het nieuwe democratische circuit van de identiteitsdemocratie. Een lokale afdeling wordt dan een verzameling enigszins aan elkaar en de christendemocratie verwante initiatieven die op zoek zijn naar politieke invloed. Via lokale reguliere verkiezingen verwerven ze die invloed, en onderling verdelen ze de uitoefening ervan gedurende de rit. Het komt mij voor dat op een heel aantal plaatsen een dergelijke samenwerking met het maatschappelijke middenveld al ongeveer zo functioneert, en dat specifieke delen van de achterban specifieke politieke wensen en/of hun eigen kandidaat aandragen. Hiervoor zal het CDA zich voor de G1000-beweging moeten openstellen. Andersom zal de G1000-beweging moeten accepteren dat zij haar politieke invloed niet simpelweg kan claimen, maar haar wensen samen met alle andere claims op de tafel van een via verkiezingen samengestelde raad moet leggen. Deze voorwaarde is gemakkelijker gesteld dan vervuld.
Uiteraard zitten er voor de partij risico’s aan een dergelijke zoektocht naar aansluiting bij een nieuw circuit van democratische initiatieven. Waar de één differentiatie ziet, merkt de ander vooral versplintering op. Juist de op de permanente campagne gerichte moderne kiezerspartij, zoals Voerman die ziet verschijnen, is gebaat bij heldere boodschappen en professioneel gerunde beeldvorming en niet bij een lokale lappendeken van burgertoppen en informele dorpsraden die op de een of ander miraculeuze wijze samen het CDA zijn. Maar de tijd stelt ook zo zijn identiteitsdemocratische eisen.
Noten
- 1.James Kennedy, ‘De democratie als bestuurskundig probleem. Vernieuwingsstreven in de Nederlandse politiek sinds 1918’. Jaarboek Parlementaire geschiedenis (2004), pp. 12-23.
- 2.Bijl. Hand. II 1915/16, 226, nr. 4, pp. 23-24.
- 3.Gerrit Voerman, Over de toekomst van de politieke partij (oratie Rijksuniversiteit Groningen). Groningen: Rijksuniversiteit Groningen/Documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen, p. 13.
- 4.Ed van Thijn, ‘Van partijen naar stembusakkoorden’ (1991), aangehaald in: J. Thomassen, C. van Ham en R. Andeweg, De wankele democratie. Heeft de democratie haar beste tijd gehad? Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 2014.
- 5.Zie met name zijn Tegen verkiezingen (Amsterdam: De Bezige Bij, 2013) en zijn Cleveringarede De democratie in ademnood. De gevaren van electoraal fundamentalisme (Leiden, 28 november 2011).
- 6.Zie voor het Platform G1000 en de daardoor ontwikkelde principes: www.g1000.nu
- 7.Ik doe dat op basis van onderzoek waarvan verslag is gedaan in: Geerten Boogaard en Ank Michels (red.), G1000. Ervaringen met burgertoppen. Den Haag: Boom Bestuurskunde, 2016.
- 8.Frank Hendriks, Koen van der Krieken, Sabine van Zuydam en Maarten Roelands, Bewegende beelden van democratie. Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur 2015. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2016. Vgl. Thomassen e.a. 2014.
- 9.Zie voor een voorbeeld: Ank Michels en Harmen Binnema, ‘Hoe divers, invloedrijk en deliberatief is een G1000? Het ontwerp van een burgertop en de verwezenlijking van democratische waarden’, Bestuurswetenschappen 70 (2016), nr. 1, pp. 17-36.
- 10.Alexis de Tocqueville, Over de democratie in Amerika. Rotterdam: Lemniscaat, 2011; en Samuel Huntington, ‘Postindustrial politics. How benign will it be?’ Comparative Politics 6 (1974), nr. 2, pp. 163-191.
- 11.A.H.M. Dölle, ‘Directe democratie. Een gevaarlijke droom’, in: J.L.W. Broeksteeg e.a. (red.), Bezield Staatsrecht. Bloemlezing uit het wetenschappelijke werk van A.H.M. Dölle. Deventer: Kluwer, 2014, pp. 67-89; en A.H.M. Dölle, ‘Directe democratie. Doctrine, droom en dreiging’, in: J.L.W. Broeksteeg e.a. (red.), Het volk regeert. Nijmegen: Wolf Legal Publishers, 2008, pp. 265-285.
- 12.E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Migratiebeleid vergt nieuw Marshallplan’, in: Femmy Bakker, Theo Brinkel, Pieter Jan Dijkman en Jos Wienen (red.), Op de vlucht… En dan? (CDV Lente 2016). Amsterdam: Boom, 2016, pp. 64-68.
- 13.I. de Haan, ‘Verplaatste democratie. Politieke representatie in functionele organen’, in: R. Aerts en P. de Goede (red.), Omstreden democratie. Over de problemen van een succesverhaal. Amsterdam: Boom, 2013, pp. 89-107.
- 14.Ralf Güldenzopf en Hans Janssens, ‘De volkspartij van de toekomst is een platformpartij’, in: Pieter Jan Dijkman, Wim van de Donk en Rien Fraanje (red.), Het appel op de vitale samenleving (CDV Lente 2013). Amsterdam: Boom, pp. 140-147.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.