De terugkeer van de vijand, of: hoe om te gaan met Angstgegner?
Samenvatting
Hoe harder we de vijand pakken, des te harder slaat hij terug. Het is de kunst om deze escalatie, waartoe het terrorisme uitnodigt en uitdaagt – bijvoorbeeld door schrijnende beelden van onthoofdingen en vernielingen van kunstschatten te verspreiden –, tegen te gaan en de geweldsspiraal te keren. Uit angst creëren we onze eigen Angstgegner, die we, juist door onze angst, nog groter en gevaarlijker maken. Een eenzijdig repressieve aanpak van terroristen werkt averechts en zet de rechtsstaat op het spel.
WE LEVEN IN BANGE TIJDEN. Van verschillende kanten worden we bedreigd: vanuit het Oosten door de expansiepolitiek van Rusland in Oekraïne, vanuit het Midden-Oosten door de opmars van IS, en van binnenuit, op ons eigen Europese grondgebied, door de aanwezigheid van jihadisten en de voortdurende economische crisis. Nadat Fukuyama voortijdig het einde van de geschiedenis en de triomf van de westerse liberale democratie had aangekondigd,1 doen zich – met 9/11 als symbolisch beginpunt van de nieuwe geschiedenis – steeds vaker schokkende gebeurtenissen voor die onze samenleving en onze manier van samenleven in het hart raken. Bekende recente voorbeelden zijn onder meer het neerschieten van vlucht MH17, de aanslag op het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo, en de onthoofdingen van (vooral) westerse gevangenen en de vernietiging van Assyrische kunstschatten door is-strijders.
De vijand lijkt bezig met een comeback. Of, liever gezegd, er dreigt een proliferatie van vijanden, die in verschillende gestalten op ons afkomen: Al Qaida, de Taliban, Boko Haram, IS, de ‘radicale’ of ‘politieke’ islam, de Russische president Poetin en ga zo maar door. Hoezeer hun motieven en ingezette middelen ook verschillen, deze vijanden hebben met elkaar gemeen dat ze zich op gewelddadige wijze verzetten tegen de westerse orde, die door de Verenigde Staten met hulp van bevriende Europese landen in stand wordt gehouden.
Vijand en identiteit
Wie is de vijand? Wat maakt iemand tot vijand? En hoe om te gaan met de vijand? Volgens Carl Schmitt, de omstreden Duitse rechtsgeleerde, is het onderscheid tussen vriend en vijand de kern van het politieke. In Der Begriff des Politischen uit 19272 geeft hij aan dat ‘het politieke’ niet de politiek van alledag betreft maar datgene waar het volgens hem, politiek gezien, uiteindelijk om draait: de bevestiging en het behoud van de eigen identiteit tegenover krachten die deze identiteit bedreigen, desnoods met geweld. Hij verwijt verdedigers van de liberale rechtsstaat dat zij de ware aard van het politieke miskennen en er een ‘eeuwig gesprek’ van willen maken, waarbij principiële keuzes uit de weg worden gegaan. Met de vijand is geen rationele discussie mogelijk en is elk compromis uitgesloten; daarvoor zijn de ziens- en zijnswijzen te verschillend. De vijand hoeft niet in morele zin slecht te zijn of esthetisch gezien lelijk, zo stelt Schmitt. We kunnen er zelfs zaken mee doen, wanneer dat tot wederzijds voordeel strekt, zoals de levendige handel in Assyrische kunstschatten laat zien. De vijand is het vreemde dat met het eigene onverenigbaar is en dat de negatie van het eigene betekent. De tegenstelling tussen vriend en vijand kan zo hoog oplopen dat er een existentieel conflict ontstaat dat kan uitmonden in een strijd op leven en dood. Het doden van de vijand is dus een reële mogelijkheid wanneer het eigen voortbestaan en de eigen identiteit op het spel staan.
Ook in latere publicaties, die na de Tweede Wereldoorlog verschijnen, wanneer hij uit zijn hoogleraarsambt is gezet vanwege zijn betrokkenheid bij het naziregime,3 blijft Schmitt het politieke definiëren in termen van de tegenstelling tussen vriend en vijand. Wel relativeert hij het onderscheid enigszins en legt hij (mogelijk om opportunistische redenen) minder nadruk op de mogelijkheid van het doden.4 In Theorie des Partisanen, gepubliceerd in 1963, gaat Schmitt vooral in op het belang van de vijand voor de eigen identiteitsvorming. Hij omschrijft hierin de vijand als volgt: ‘Der Feind ist unsere eigene Frage als Gestalt. (…) Feind ist nicht etwas, was aus irgendeinem Grunde beseitigt und wegen seines Unwertes vernichtet werden muß. Der Feind steht auf meiner eigenen Ebene. Aus diesem Grunde muss ich mich mit ihm kämpfend auseinandersetzen, um das eigene Mass, die eigene Grenze, die eigene Gestalt zu gewinnen.’5 De karakterisering ‘Der Feind ist unsere eigene Frage als Gestalt’, ontleend aan het gedicht ‘Der Sang an Palermo’ van Theodor Däubler, is raadselachtig. Terwijl hij de vijand eerder opvatte als het volstrekt vreemde, stelt Schmitt nu dat de vijand op de een of andere manier ook met het eigene is verbonden: de vijand doet zich voor in de gestalte van ‘onze eigen vraag’ en bevindt zich op ‘ons eigen niveau’. De vijand is degene die ons, als ‘onze eigen vraag’, als vraag van onszelf aan onszelf, in Frage stelt. In zekere zin creëren we zelf onze vijand door hem als vijand te erkennen. In het dagboek dat Schmitt net na de oorlog in gevangenschap bij houdt, noteert hij: ‘Wen kann ich überhaupt als meinen Feind anerkennen? Offenbar nur den, der mich in Frage stellen kann. Indem ich ihn als Feind anerkenne, erkenne ich an, daß er mich in Frage stellen kann. Und wer kann mich selbst in Frage stellen? Nur ich mich selbst.’6 We komen hiermee in een vreemde cirkel terecht: de vijand is degene die ons ter discussie kan stellen, maar de enige die in staat is om ons ter discussie te stellen, zijn wijzelf. Zijn wij dan onze eigen vijand? Duidelijk is in ieder geval dat er in de existentiële strijd een relatie tussen vriend en vijand ontstaat die constituerend is voor de eigen identiteit. We hebben de vijand nodig om onszelf te bevestigen en onze eigen ‘grootte, grens en gestalte’ te vinden.
De wijze waarop we op onze vijand reageren, bepaalt wie we zijn. Schmitt waarschuwt ervoor dat we van de vijand geen ‘vijand van de mensheid’ moeten maken en geen totale vernietigingsoorlog moeten ontketenen. Het gaat er niet om de vijand uit te roeien; het gaat erom hem terug te dringen op zijn eigen gebied, een grens te trekken, zodat hij ons niet langer bedreigt. In een herziene versie van Der Begriff des Politischen wijst hij de notie van een absolute vijand af: ‘Damit ist deutlich gesagt, dass der hier zu Grunde liegende Feindbegriff nicht in der Vernichtung des Feindes sondern in der Abwehr, in der Messung der Kräfte und der Gewinnung einer gemeinsamen Grenze seinen Sinn hat. Doch es gibt auch einen absoluten Feind-Begriff der hier als unmenschlich ausdrücklich abgelehnt wird.’7
Het onderscheid tussen vriend en vijand als probleem
Na 9/11 zijn de filosofen Jürgen Habermas en Jacques Derrida geïnterviewd over de war on terror – een oorlog die in naam officieel niet meer bestaat maar nog steeds wordt gevoerd.8 In dit interview uiten zij kritiek op Schmitts karakterisering van het politieke en diens vijandbeeld.9 Zowel Habermas als Derrida wijst erop hoe moeilijk het is om tegenwoordig de vijand te identificeren. Habermas stelt: ‘One never really knows who one’s enemy is.’10 Sinds Al Qaida heeft het terrorisme een nieuwe vorm aangenomen, waarbij terroristen zich organiseren in netwerken verspreid over de hele wereld. Als gevolg hiervan kan niet meer eenvoudig en eenduidig worden vastgesteld wie de vijand is, waar hij zich bevindt en welk gevaar hij vertegenwoordigt. Het gaat volgens Habermas om fundamentalisten die, in afkeer van de moderne, op consumptie gerichte cultuur van het Westen, waarvan zij maar weinig profiteren, terugvallen op premoderne religieuze overtuigingen. Vanuit zijn discours-ethisch perspectief ziet hij communicatie als de kern van het probleem en tegelijk als de sleutel tot de oplossing ervan: ‘The spiral of violence begins as a spiral of distorted communication that leads through the spiral of uncontrolled reciprocal mistrust, to the breakdown of communication.’11
Terwijl Habermas vooral ingaat op de praktische onmogelijkheid om de vijand vast te stellen – tegen welke mensen, groepen of organisaties wordt de war on terror nu eigenlijk gevoerd en hoe kunnen zij worden gevonden en bestreden? –, zet Derrida zijn strategie van de deconstructie in om, op een meer fundamenteel niveau, de begrippen ‘oorlog’ en ‘terrorisme’ en het onderscheid tussen vriend en vijand dat hieraan ten grondslag ligt, ter discussie te stellen. Hij beschrijft de war on terror in termen van een autoimmuunziekte: de strijd tegen het terrorisme is in wezen een strijd met en tegen onszelf, en hoe harder we aanvallen, des te groter wordt de tegenreactie. Met het beeld van auto-immuniteit ondergraaft Derrida de klassieke tegenstelling tussen vriend en vijand op ten minste drie manieren. Het laat, ten eerste, zien dat er nooit een scherp en absoluut onderscheid gemaakt kan worden tussen de twee polen: de vijand leeft binnen de gemeenschap van vrienden en is hiermee, zoals een parasiet met zijn gastheer, onlosmakelijk verbonden. Vrienden spannen, meestal zonder het te weten, met de vijand samen en onderhouden en ondersteunen hem. Dat verklaart ook waarom mensen die gedurende lange tijd geleefd en gewerkt hebben met latere zelfmoordterroristen, zo gechoqueerd reageren wanneer zij achter de ware aard van hun ‘vrienden’ komen.
Ten tweede hebben we de vijand aan wie we de oorlog hebben verklaard, zelf in het leven geroepen en houden we hem zelf in leven. We hebben hem gevoed, we hebben hem getraind, we hebben hem voorzien van de wapens waarmee hij ons aanvalt, zoals de aanslagen van 9/11 laat zien. In deze zin strijden we tegen onszelf als we de vijand bestrijden. Sterker nog, de vijand bestaat alleen als gevolg van de oorlog die we tegen hem ontketend hebben en zolang we bereid zijn deze oorlog voort te zetten. Om een oorlog rechtvaardigen is het noodzakelijk, zoals Hardt en Negri stellen, dat er een (reële of fictieve) vijand kan worden aangewezen: ‘[W]hen war constitutes the basis of politics, the enemy becomes the constitutive function of legitimacy. (…) The presence of the enemy demonstrates the need for security.’12 Het gevaar is dat we, in de strijd tegen de vijand, en daarmee dus tegen onszelf, uiteindelijk onszelf en alles waar we voor staan verliezen, inclusief onze normen en waarden.
Juist omdat hij onlosmakelijk met ons is verbonden en door ons in het leven is geroepen, is het, ten derde, heel moeilijk, misschien zelfs onmogelijk, om de vijand te identificeren. Volgens Schmitt veronderstelt het politieke de mogelijkheid om een onderscheid te maken tussen vriend en vijand en dus uiteindelijk de mogelijkheid om te doden (wanneer de tegenstelling haar hoogste intensiteit heeft bereikt). Maar wie is de vijand? Wie moeten we doden? In Politics of friendship (1997) betoogt Derrida uitvoerig dat de idee van een zuivere of ‘echte’ vijand waarvan Schmitt uitgaat, een illusie is. De vijand, die ons in de gestalte van ‘onze eigen vraag’ ter discussie stelt, lijkt in veel opzichten op de vriend en is hiervan vaak nauwelijks te onderscheiden. Wat we bevechten is een hybride constructie, deels vriend, deels vijand, een ‘friend enemy army’.13 Zoals Hardt en Negri aangeven, mist de war on terror een duidelijk doel en doelwit, zodat iedereen een vijand kan worden maar daarmee ook een vriend. ‘To the extent that the enemy is abstract and unlimited, the alliance of friends too is expansive and potentially universal.’14 Derrida gaat nog een stap verder: ‘vriend’ en ‘vijand’ zijn niet alleen abstracte en grenzeloze categorieën, maar ze kunnen ook zozeer in elkaar op- en overgaan dat ze niet meer van elkaar te scheiden zijn. Dit blijkt uit hoe eenvoudig personen of groepen van positie kunnen wisselen: vrienden verworden tot vijanden (zoals Bin Laden, die eens door de VS werd gesteund in zijn strijd tegen de Taliban), en, omgekeerd, vijanden kunnen opeens weer vrienden worden (zoals de Syrische president Assad, die in vergelijking met is als het lesser evil verschijnt, of de PKK, die door het Westen wordt geholpen in haar strijd tegen IS).
Permanente uitzonderingstoestand
Uit deze discussie over de vijand zijn verschillende conclusies te trekken over hoe we in de huidige tijd zouden moeten reageren op de vijanden die ons vanuit verschillende kanten lijken te bedreigen. Om te beginnen ben ik bereid met Schmitt aan te nemen dat er zich situaties kunnen voordoen waarin ons geen andere keuze rest dan ons teweer te stellen tegen krachten die ons leven en onze manier van leven ernstig bedreigen. Zoals voormalig president Bush wel moest reageren op de aanslag van 9/11, moeten we ons tegen de opmars van is verzetten, nu het kalifaat zich tot dicht aan de grens van Europa heeft uitgebreid en een gevaar vormt voor westerse burgers en westerse belangen. Ik beschouw het vriend-vijandonderscheid echter niet als de kern van het politieke, want het gaat er in mijn opvatting juist om polarisatie in de samenleving zo veel mogelijk tegen te gaan en het niet te laten aankomen op een strijd op leven en dood. Waar mogelijk moet, zoals Habermas aangeeft, worden ingezet op een verbetering van de communicatie, zowel bij de opvoeding en het onderwijs als in het overheidsbeleid en het publieke debat. Om die reden ben ik ook geen voorstander van een eenzijdig repressieve aanpak van terroristen, zoals die naar voren komt in recente plannen van de regering (zoals het voorstel om teruggekeerde jihadisten het Nederlanderschap te ontnemen). Geweld is ultimum remedium, maar een remedie die onvermijdelijk de kwaal in stand houdt en deze vaak nog verergert.
Vervolgens heeft Schmitt ongetwijfeld gelijk wanneer hij stelt dat het voor onze identiteit bepalend is wie we tot vijand verklaren en hoe we hem tegemoet treden. Hij waarschuwt terecht dat we niet in een vernietigingsoorlog terecht moeten komen, waarbij het doel de volledige uitroeiing van de vijand is. Het gaat er vooral om de vijand terug te dringen naar zijn eigen gebied, zodat hij geen bedreiging meer voor ons vormt. We moeten de vijand niet demoniseren tot een ‘vijand van de mensheid’, en we moeten erkennen, zoals Derrida stelt, dat het onderscheid tussen vriend en vijand niet altijd en niet gemakkelijk te maken valt. Omdat onze reactie ons maakt tot wie we zijn, dienen de middelen die we inzetten te passen bij ons ethos. Het normatieve kader voor ons politiek handelen wordt nog altijd – in weerwil van Schmitts kritiek – gevormd door de democratische rechtsstaat. Als we in naam van de vrijheid en ter bescherming van onze rechtsstaat de strijd tegen het terrorisme aangaan, moeten we die vrijheid niet opgeven en zo veel mogelijk binnen het kader van de rechtsstaat blijven opereren.15 Dat staat nu steeds meer onder druk: in antiterrorismewetgeving wordt gewerkt met een vage normstelling (zoals ‘terroristisch oogmerk’); de minister van Justitie heeft een welhaast onbeperkte doorzettingsmacht gekregen om, in geval van een acute terreurdreiging, alle noodzakelijk geachte maatregelen te treffen; de mogelijkheden voor het volgen van burgers en de opslag van data zijn aanzienlijk verruimd; enzovoort.16 Omwille van de veiligheid krijgt het bestuur (de regering, de politie, de veiligheidsdiensten) steeds meer macht, terwijl de mogelijkheid tot controle op en beperking van de bestuursmacht vanuit het parlement en de rechterlijke macht juist afneemt. We dreigen daarmee, zoals Agamben eerder al voorspelde, terecht te komen in een permanente uitzonderingstoestand: ‘Faced with the unstoppable progression of what has been called a “global civil war”, the state of exception tends increasingly to appear as the dominant paradigm of government in contemporary politics.’17
Tot slot moeten we oppassen voor wat Derrida treffend heeft beschreven als de logic of autoimmunity: ‘[B]y declaring war against terrorism, the Western coalition engenders a war against itself.’18 Hoe harder we de vijand pakken, des te harder slaat hij terug. Het is de kunst om deze escalatie, waartoe het terrorisme uitnodigt en uitdaagt – bijvoorbeeld door schrijnende beelden van onthoofdingen en vernielingen van kunstschatten te verspreiden –, tegen te gaan en de geweldsspiraal te keren. Uit angst creëren we onze eigenAngstgegner, die we, juist door onze angst, nog groter en gevaarlijker maken. De vijand van buiten moeten we vooral buiten zien te houden, maar laten we ook geen voeding geven aan de interne vijand. Omringd door vijanden, blijft het van belang om te investeren in vriendschap.
Noten
- 1.Francis Fukayama, The end of history and the last man. New York: The Free Press, 2006 [1992].
- 2.In Nederlandse vertaling: Carl Schmitt, Het begrip politiek (vertaald door Bert Kerkhof en Georg Kwaad, met een inleiding van Theo W.A. de Wit). Amsterdam: Boom/Parrésia, 2001.
- 3.In 1933 werd Schmitt lid van de NSDAP en hij werkte tot aan 1936 voor het naziregime, onder meer als Preussischer Statsrat. Voor een korte biografie, zie: Jan-Werner Müller, A dangerous mind. Carl Schmitt in post-war European thought. New Haven: Yale University Press, 2003, pp. 15-48.
- 4.Voor een korte beschrijving van de ontwikkeling van het vijandsbegrip in Schmitts werk, zie: Norbert Axel Richter, Grenzen der Ordnung. Bausteine einer Philosophie des politischen Handelns nach Plessner und Foucault. Frankfurt am Main: Campus, 2005, pp. 21-30.
- 5.Carl Schmitt, Theorie des Partisanen. Zwischenbemerkung zum Begriff des Politischen. Berlijn: Duncker & Humblot, 2006, pp. 87-88.
- 6.Carl Schmitt, Ex captivitate salus. Berlijn: Duncker & Humblot, 2010, p. 89.
- 7.Geciteerd in: Richter 2005, p. 29.
- 8.De Amerikaanse president Obama spreekt liever van een ‘Overseas Contingency Operation’.
- 9.Voor een uitgebreidere weergave van dit interview en andere politiek-filosofische literatuur over terrorisme en terrorismebestrijding, zie: Bart van Klink en Oliver W. Lembcke, ‘Can terrorism be fought within the boundaries of the rule of law? A review of recent literature in political philosophy’, Netherlands Journal of Legal Philosophy (2007), nr. 2, pp. 9-26.
- 10.Giovanna Borradori, Philosophy in a time of terror. Dialogues with Jürgen Habermas and Jacques Derrida. Chicago: University of Chicago Press, 2003, p. 29.
- 11.Borradori 2003, p. 23.
- 12.Michael Hardt en Antonio Negri, Multitude. War and democracy in the age of empire. New York: The Penguin Press, 2004, pp. 31-32.
- 13.Jacques Derrida, Politics of friendship (vertaald door George Collins). Londen: Verso, 1997, p. 150.
- 14.Hardt & Negri 2004, p. 15.
- 15.Zoals onlangs nog met verve verdedigd in het laatste boek van Witteveen: Willem Witteveen, De wet als kunstwerk. Een andere filosofie van het recht. Amsterdam: Boom, 2014.
- 16.Zie hierover uitgebreider mijn oratie: B.M.J. van Klink, Rechtsvormen. Autonomie van recht en rechtswetenschap. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2010, pp. 48-62.
- 17.Giorgi Agamben, State of exception (vertaald door Kevin Attell). Chicago: University of Chicago Press, 2005, p. 2.
- 18.Borradori 2003, p. 151.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.