Om deze vraag te beantwoorden is het nummer opgebouwd in drie delen. In het eerste deel wordt ‘de gedaanteverandering van politieke partijen’ door de tijd heen verkend. De vertegenwoordigende rol die partijen hebben is de afgelopen decennia onder druk komen te staan, laat Kris Deschouwer zien. Dat komt deels door de complexer wordende samenleving en het wegvallen van overzichtelijke scheidslijnen tussen sociale groepen (arbeider, boer, protestant, katholiek). Deels komt het doordat partijen steeds meer de staat in zijn getrokken en een te grote bestuurlijke oriëntatie hebben gekregen, wat ergens ten koste is gegaan van de vertegenwoordigende rol en de inhoudelijke scherpte. Het bestaansrecht van partijen, zo betoogt Ruud Koole, ligt echter toch vooral in het bieden van een inhoudelijke keuze, zodat kiezers echt iets te kiezen hebben.
Politieke partijen proberen hun verlies aan sociale bedding te compenseren door in toenemende mate opinieonderzoek te doen. De uitkomst van dat kiezersonderzoek bepaalt vervolgens de inhoudelijke koers. Maar kan opinieonderzoek de kloof met burgers wel overbruggen? Daarover gaat het in het tweede deel, ‘De ongekendheid van de boze burger’. Will Tiemeijer plaatst een aantal kritische kanttekeningen bij de inzet van opinieonderzoek. Jan Dirk Snel noemt het een ‘vruchteloze’ gedachte dat partijen de sentimenten in de samenleving beter zouden moeten leren kennen en zo de boze burger zouden kunnen bereiken. Die zogeheten ‘boze burger’ wacht vooral op een overtuigend weerwoord.
Wat zijn nu precies ‘alternatieve strategieën voor nieuwe verbindingen’? In het derde deel staat die vraag centraal. Er zijn ten minste drie lessen te trekken uit dit CDV-nummer. Om het evenwicht te bewaren tussen volksvertegenwoordigende en bestuurlijke verantwoordelijkheden is het, zoals Koole betoogt, in de eerste plaats van belang dat partijen hun onderscheiden inhoudelijke verhalen op orde brengen en dat ze als inhoudelijke bakens kunnen fungeren. Dat veronderstelt wel dat partijen zichzelf opvatten als de expressie van fundamentele waardeoriëntaties die in de samenleving aanwezig zijn, merkt Tom van der Meer op. Ten tweede is het van belang de notie van democratisch burgerschap te herontdekken. Partijen zijn slechts een middel, geen doel op zichzelf; ze staan ten dienste van burgers, niet andersom. Dat betekent dat de burger zou moeten worden erkend als drager van het politieke, en niet louter dient te worden beschouwd als object of instrument in door politieke partijen voorgeschreven beleidsplannen. Ten derde kunnen partijen zoeken naar nieuwe manieren om mensen te binden en daarmee legitimiteit en draagvlak te organiseren. Paul Lucardie, Josje den Ridder, Bert Euser, Wouter Beke en Ruth Peetoom doen een aantal prikkelende voorstellen in deze richting.