De hoofdvraag van deze CDV-bundel luidt: op welke manier structureert de informatie- en communicatietechnologie de publieke ruimte en welk technologisch burgerschap hoort daarbij? We richten ons daarbij met name op die technologie die de interactie tussen burgers in de publieke sfeer beïnvloedt, zoals internet en sociale media. Het nummer is opgebouwd uit drie delen. In het eerste deel, ‘Grensvervagingen: mens, techniek en ethiek’, onderzoeken we de ethische dilemma’s die deze intiem-technologische revolutie met zich meebrengt. René Munnik reikt een historisch perspectief aan en stelt dat we altijd al technologische wezens zijn geweest en dat de technologie het christelijke en humanistische mensbeeld diepgaand heeft beïnvloed. Ciano Aydin gaat in op het ethische denkkader en onze verhouding met technologie. En Tsjalling Swierstra laat zien waarom het van belang is om de ‘zachte’ gevolgen van technologie onderdeel te laten zijn van collectieve menings- en besluitvorming.
De vraag is natuurlijk: hoe verandert de publieke ruimte door de informatie- en communicatietechnologie? In het tweede deel, ‘Technologisering van het publieke domein’, verkennen we dat. Volgens Hans Schnitzler draagt de komst van de digitale heilstaat de belofte in zich onze democratie om te toveren tot een technocratie, met een dikke datanevel en pientere machientjes ter vervanging van onze geestelijke vermogens. Esther Keymolen wijst op het ontstaan van publiek-private machtsconstellaties bij de online gemeenschappen in de zogeheten deeleconomie, zoals Airbnb, Peerby en Uber; ‘geen gemeenschap zonder bedrijf en geen bedrijf zonder gemeenschap’. Arthur Edwards laat zien dat sociale media het makkelijker maken voor burgers om zich als tegenmacht tegenover de politiek en instituties te organiseren. En Niels Spierings en Kristof Jacobs reflecteren op het socialemediagebruik door Nederlandse politici.
De gevolgen van de intiem-technologische revolutie voor het mens-zijn en de publieke sfeer zijn niet zozeer kwantitatief, maar veeleer kwalitatief van aard. Dat maakt het waarschijnlijk ook lastig voor politici en burgers om ze te bediscussiëren; het debat over de gevolgen van techniek wordt grotendeels overgelaten aan de techneuten en bedrijven. Toch is de betrokkenheid van politici en burgers van groot belang, juist omdat techniek zo’n impact heeft op de interactie tussen mensen.
In het derde deel staat ‘Het belang van technologisch burgerschap’ centraal. Volgens Rinie van Est stellen onze huidige politiek-bestuurlijke instituties burgers niet in staat optimaal te profiteren van de zegeningen van technologie en slagen ze er niet in hen adequaat te beschermen tegen de korte- en langetermijnrisico’s daarvan. In het onderwijscurriculum moet er daarom meer aandacht zijn voor mediawijsheid, stelt hij. Huub Dijstelbloem is niet optimistisch over de kansen voor meepratende burgers bij de ontwikkeling van technologie. Afzijdige burgers zijn de resultante van een inkrimpende sfeer van publieksvorming. Het laatste redmiddel dat hun ten dienste staat is een argwanend oog. Iris Korthagen en Ira van Keulen maken inzichtelijk hoe ICT allerlei vormen van burgerbetrokkenheid kan versterken. Jan van Dijk tekent daarbij aan dat politici wel de digitale kloof onder ogen dienen te zien; nagenoeg iedereen heeft internet, maar de ongelijkheid op het gebied van digitale vaardigheden, gebruik en profijt van digitale media neemt alleen maar toe.